De droom
Ik stel nog maar belang in al die dingen
die niet, of zouden kùnnen, of misschien
bestaan, of die ik nimmer meer zal zien.
Nee, niet meer in wat schijnt mij te omringen.
Is dit ontbijtkoek of een watersnood?
En waarom speelt mijn zoon op die viool?
Dat hoorde toch niet bij de ambachtsschool,
en hij is zeker toch al tien jaar dood?
Wat doet de Zending aan de voorrangswegen?
Ik géef geen lift aan legerpredikanten!!
Je komt ze trouwens ook haast nooit meer tegen.
Die lui in 't wit, dat zijn de Grote Negen
- ik ken ze van de foto's in de kranten.
En waarom heb je al zo lang gezwegen?
De inhoud van deze droom - die dus pas met regel 5 begint - is voor alle practische doeleinden, psychoanalyse en analyse van het ‘dichterschap’ inbegrepen, als authentiek te beschouwen. Bij het schrijven van dit sonnet, dat ten slotte op niets anders neerkomt dan het berijmen van een droomnotitie, merkte ik hoe gemakkelijk dergelijke droomsubstanties in de hand liggen, en hoe verleidelijk het is om ermee te werken in een tijd dat men eerder de eerste wordt in een snelheidsrace tussen experimentalisten dan zelfs een ‘also ran’ in een provinciale draverij van nog niet geplaatsten. Toch houd ik mij in het vervolg - als er een vervolg zal zijn - maar liever aan de handicapen betrouwbaarheidswedstrijden der meer bezadigde Nederlanders, met hun formules en instructies voor rijm en rhythme. Als dit bovenstaande gedichtje inderdaad al ‘experimentele’ elementen bevat, kan ik wel de verzekering geven dat ik niet langer met droomsituaties en soortgelijke explosieven zal experimenteren. Het is spelen met vuur; niet alleen voor de jeugd met donzige ringbaarden, maar ook en juist voor de ouderdom, die er prijs op stelt om goedgeschoren voor den dag te komen.