| |
| |
| |
Tone Brulin
De beer op witte sokken
In culinaire wetenschappen was Sancho Pancha altijd een onverbeterlijk meester geweest. Franco had in dat opzicht niets kunnen wijzigen. Trouwens, Sancho bekommerde zich allerminst om revoluties zolang dezelfde Spaanse wijn zijn tong bleef strelen. En daar hij zich nog steeds liet voorthobbelen op een ezel, zoals toenmaals, speelde ook vooruitgang voor hem geen rol. Zijn snelle blikken waren over de kippensaus gegleden, over de peterselie, de gestoofde ajuin en enkele minuten later was het festijn afgewerkt. Men moest hem niets van vadertje Stalin komen vertellen, van Hitler en andere trawanten, want dan zou hij vreemd opgekeken hebben. Hij leefde in Navarqua. En Navarqua is een streek, waar men in de geschiedenis nooit zal horen over spreken. Het is een list geweest van het nieuwe staatshoofd om dit gedeelte van het land opzettelijk te laten stilstaan in de evolutie van het moderne Spanje. Navarqua, waar men nog leeft als in de middeleeuwen, is een doorn in de teen van Franco. Men heeft nooit kunnen ontdekken waarom, maar het schijnt dat de quodillio zeer bijgelovig is. In de winkels van Santander tot Algecieras hangt zijn beeltenis naast die van de heilige maagd. Hij vreest Merlijn. En Merlijn, de tovenaar, heerst ongenadig in Navarqua. Merlijn duldt er geen veranderingen en regimen. Staatsvormen spelen voor hem geen rol. Eigenmachtig zwaait hij de scepter. Daar in Navarqua dwaalde Sancho Pancha nog rond op zoek naar Dulcinea. Daar in Navarqua lag Don Quichote nog op zijn sterfbed. En Franco deed alsof hij het niet wist.
Sancho betaalde zijn spijzen. Likte zich nogmaals de lippen en zag er tevreden uit. Was hij niet voorzien van pesetas, dan was hij wel in het bezit van een flinke dosis goed humeur. Hij klopte de waard Antonio op de schouder en besteeg zijn ezel, die onder bemoedigend geklikklak en op hoge tenen het erf verliet. Sancho was ditmaal zeker van zijn stuk. Vandaag zou hij beslist een aanwijzing vinden over de verblijfplaats van Dulcinea. Hij zou haar heel spoedig ontdekken om haar de brief van zijn zieke meester te overhandigen. De zon brandde in zijn nek. En Sancho dommelde in. Hij werd wakker toen een cactus in zijn achterste prikte. Toen pas bemerkte hij, dat de brief verdwenen was.
| |
| |
In de kerk van San Montabella, een voorname stad van Navarqua kuste een jonge bekoorlijke meid minstens twintig keer de afgesleten pantoffel van Santa Dulcinea, haar beschermheilige. De Santen in deze kerk, die geen flauw idee hadden van het schrikbewind van de bolsjewieken, konden zich nog vrijheden veroorloven, waarvan het doorsnee Spaanse heiligbeeld zich liefst onthield. De beelden van San Montabella spraken nog. Ze gaven oplossingen aan problemen en mengden zich in de intiemste aangelegenheden. Dit laatste niet zonder een zekere voorkeur. Nadat de kerk voor de dagelijkse bezoekers gesloten werd, hadden deze beelden elkaar een aardig woordje te zeggen. Allen waren ze jaloers op het potje van de heilige Dulcinea, dat proppensvol stak met snoeren en kralen, geborduurde linten en zelfs miniaturen en dat steeds werd bijgevuld, telkens als die schoft van een onderpastoor het had leeg geschud. Maar hoe ook, dat toestoppen kon niet blijven duren. De jonge boerin kreeg aan al dat geven een broertje dood en werd met de dag opdringeriger. Santa Dulcinea kon er niet tussen uit en ze beloofde een adelijk echtgenoot (als zij tijd van wachten had). Beloven kost niks.
Maar de herbergmeid Dulcinea begon het zich in het hoofd te steken. En de beminnelijke toenaderingen van een soldaat, een lakei en een herder wees ze hooghartig van zich af. Alleen hun geschenken aanvaardde ze. En beetje bij beetje droeg ze mooie besneden kammen en belletjes naar het beeld. De onderpastoor, die alles stiekum verkocht zonder medeweten van de pastoor was een dronkaard. Maar de meest wijze woorden, in Narvarqua gesproken, kwamen van hem. Dus, wat kon men er tegen beginnen?
Antonio, de bovengemelde waard, schold op Emmanuel. Emmanuel was de broer van Dulcinea en om de waarheid niet te doen liegen; het was een dief. Aan dieven heeft het Spanje nooit ontbroken. Gelukkig voor de Emmanuels van dat slag zijn er altijd ooms die bereid zijn hen ten eigen profijte voor het gerecht te verbergen. Antonio riep: ‘De keuken is je domein. Vertoon je niet meer in de gelagzaal’. Vele onverstaanbare scheldwoorden kruisten elkaar nog in de lucht. Antonio riep onder andere: ‘Dulcinea, je zuster, neem haar tot voorbeeld’; Emmanuel tergde: ‘Zij is een ekster. Verzot op al wat blinkt’.
Lange tijd was het stil geweest in Navarqua en had Merlijn, de tovenaar, niet van zich laten horen. Maar de komst van Emmanuel moet hem wel geïnspireerd hebben. Met Emmanuel overschreed ook zijn spookbeeld terug de drempel van de vreedzame afspanning. Merlijn: Symbool van alle kwaad, dat ongezien en onder talrijke ver- | |
| |
mommingen ongehoorde misdaden bedreef. Een koe kreeg de pokken. Er was een misval in de omgeving. De tanden van de kleine Elvo kwamen niet door. Het vuur van de broodoven werd plots te heet. Merlijn was de verschrikking, de bedreiging, die Emmanuel al te lichtvaardig hanteerde tegen zijn oom. De tovenaar Merlijn tyranniseerde weer de hovingen en de stallen van Navarqua. Hij was ontwaakt. En waarschijnlijk had men zijn toorn gewekt door hem een ogenblik te vergeten.
Juist op het moment dat Antonio een ijzeren ketel naar het hoofd van zijn neef wierp, stapte de herder Piedro de gelagkamer in. Het was bekend en het wekte de algemene verontwaardiging, dat Piedro zijn kudde in de bergen in de steek had gelaten om te komen kamperen op een paar pas afstand van het huis van Antonio. Dulcinea had zijn hart veroverd en voortaan wou hij slechts leven van liefde. Maar vóór Dulcinea onder zijn dromerige blikken zou bezwijken, moest er nog heel wat water naar de zee spoelen. Hij bezat spaarduiten en als voorlopig Dulcinea er niet voor zwichtte, dan troostte hij zich met de omkoopbaarheid van Antonio. Door op discrete wijze de buidel van de waard te versterken hoopte Piedro op hulpvaardigheid. Kijk, weer zaten ze samen in een hoekje iets te bekokstoven. Piedro zei, dat hij van plan was een zaak te beginnen. Maar voor Antonio hem kon antwoorden riep er iemand op het erf en hij moest zijn maat alleen achter laten bij een kan wijn. Toen zag Emmanuel zijn kans klaar. Behoedzaam sloop hij binnen en fluisterde Piedro in het oor: ‘Maakt de liefde dan een gek, een clown, een nar van je, Piedro?’ Piedro schokschouderde. Hij begreep niet, tot Emmanuel geheimzinnig en tergend met een papier zwaaide. Dit prikkelde Piedro's nieuwsgierigheid. Hij begeerde het document te zien. Maar de dief danste al spelend rond en riep: ‘Een brief, geadresseerd aan Uw geliefde Dulcinea’. Piedro greep. Maar Emmanuel eiste tien pesetas, wat een heel kapitaal was, als schadeloosstelling voor het gevaar dat hij gelopen had door deze brief van Sancho Pancha te stelen. Stond Sancho Pancha niet bekend als vuistvechter? Was zijn bijnaam niet Sancho de Tijger? Piedro keek nijdig en wierp het geld op tafel. Dan eerst loste Emmanuel de brief. Hij greep gretig naar het geld. Maar pas had hij de geldstukken in de handpalm of, o, wonder, deze veranderden in zand. Fijne korrels gleden door zijn vingers. De mond van de dief viel open. Zijn
ogen puilden uit. Rillend bewoog hij zich naar de deur en gilde: ‘Merlijn!’ Piedro lachtte ietwat duivels. En Emmanuel vluchtte over het erf alsof satan hem op de hielen zat. Even later zag men hem in het dorp. Hij gilde zonder ophouden. ‘Merlijn! Merlijn!’
| |
| |
Toen las de herder Piedro, alias Merlijn, die reeds meende aanspraak op haar te kunnen maken, de ‘ontrouw’ van zijn geliefde maagd onder de volgende gevleugelde bewoordingen:
‘Mijne Schone Aangebeden Jonkvrouwe Dulcinea. Dag en Nacht hunker ik naar Uwe Aanwezigheid. De Boze Tovenaar Merlijn houdt Mij echter bij Middel van geheime spreuken aan mijne Bedstede gekluisterd. Hij haat me, omdat ik heb ontdekt dat deze Boze er de Schuld van is, dat Navarqua aan de Moderne Beschaving onttrokken wordt. O, Wij zijn slechts een Klein Deel van een Groot Geheel en Weinig Navarquanen beseffen dat! Ginds, achter de verre Horizonten, waar niemand zich durft wagen, heersen Nieuwe Zeden en Gebruiken. Daar is wat men noemt Vooruitgang. Men wil terug naar de Natuur! Men Kleedt zich zo weinig mogelijk! Men Rookt niet meer. Men Drinkt niet meer! Men eet Rauwkost! Er is zelfs een Streven om Rijk en Arm uit te schakelen! Is dat niet heerlijk, Jonkvrouwe? Maar is het niet Droevig, dat ook hier Merlijn stokken in de wielen komt steken door te verschijnen in de Gedaante van een zekere Franco, en zijn mens onterend Fascisme? Hij, Franco, is de Uitvinder van een Stoomspuwend Voertuig dat zich Trein noemt, want zijn naam staat er in Drievoud op. Hij, Franco, is de Uitvinder van IJzeren Vogels, die men Vliegtuigen noemt. Al deze Tuigen zullen de Vooruitgang ten Val brengen als wij niet tijdig ingrijpen. Ja, Dulcinea, ik durf zeggen WIJ, want waarop wachten wij nog langer om naar de Moderne Beschaving te trekken en haar te redden? Wat doen wij nog in Navarqua? Kom, Maagd, als deze Brief u bereikt zal ik de Kwade Merlijn door Middel van een Schietstok hebben vernietigd. En met hem Franco, zijn epigoon. Zijn tweede Ik. Dan staat de Vrije wereld voor ons open; Niets zal ons nog hinderen. Met U aan mijne Zijde.’
Hier las Piedro niet meer verder! Het schemerde hem voor de ogen. Hij was woedend. Weer wilde men hem iets in de schoenen schuiven waar hij niets mee te maken had. Hij was in werkelijkheid Piedro niet. Hij was Merlijn. Akkoord. Maar hij had helemaal niets met deze kwidam, Don Quichote, uitstaande. Hij had de man trouwens nooit gezien. Hij dacht er niet aan hem iets te verhinderen. En dat hij zich achter de horizon zou bezig houden met een epigoon, een schaduw van zichzelf, een Franco met Fascisme en andere hokus-pokus deed de maat overlopen. Piedro was als Merlijn nooit in een andere zone geweest. De Merlijns kenden hun grenzen. Hij wist waar hij thuishoorde en in de vreemde had hij geen zaken.
Het bleek duidelijk uit de brief, dat deze Ridder op vertrouwelijke
| |
| |
voet stond met Dulcinea, vermits hij haar voorstelt samen te vluchten. Tussen deze fantast en de schijnbaar onschuldige dienster die hem, Piedro, bleef weigeren, moesten beslist erge dingen gebeurd zijn.
Pas kwam Antonio terug in de gelagzaal of Piedro duwde hem het papier onder de neus. Antonio kon zijn ogen niet geloven. Hij stond perplex. Toch vond hij het geen doorslaggevend bewijs. Samen trokken ze naar de kamer van Dulcinea. Op zoek naar andere stukken die haar oneer zouden staven.
Toen Dulcinea reeds te San Montabella vernam, dat haar broer Emmanuel in panische angst voor Merlijn in hoogst eigen persoon op de vlucht geslagen was, vermoedde ze dat er iets op til was. Ze keerde vlug naar huis terug. Er was niemand in de herberg. Ze riep. Ze ging de trap op en vond de deur van haar kamer op een kier. Door de reet zag ze haar oom en Piedro geknield op de grond en gebogen over de inhoud van haar particuliere en geheimste lade. Ze werd er warm van en de slapen bonsden. Ze barstte los als een wild dier. Zo had dit gezicht haar aangegrepen. Ze vloog op Piedro toe en begon hem in het gelaat te krabben. Doch Piedro hield haar in bedwang en omdat ze voelde dat het niet lukte, begon ze hem tegen de schenen te trappen. Oom was bemiddelaar, maar de herder schudde zijn nicht door elkaar en eiste dat ze bekentenissen zou afleggen. Dulcinea, die dacht dat men haar voor een dievegge nam, schold hen uit voor rotte vis. Hier kwam plots haar ware natuur boven. Ze zou als edeldame in een gelijkwaardige positie beslist een slecht figuur geslagen hebben. Maar Antonio onderbrak de stortvloed van scheldwoorden en eiste een verklaring. Streng wees hij op de uitgespreide spullen. Het waren geschenken? Van wie? Van logeergasten.... Wat? En ik, die je altijd verboden heb van dit niet te doen en dat niet te doen. Hij werd er paars en blauw van. Piedro was er dan weer om zijn bestraffende hand te weren. Soit. Thans wou Piedro alles weten over de brief. Maar in 's hemelsnaam, welke brief? De brief van Don Quichote. Wie is Don Quichote? Je minnaar. O, hoe gemeen. Zij had geen minnaar. Ze snikte. Piedro nam het voor gehuichel. Met een kop als een tomaat en met zwaaiende armen sprong hij door de kamer en schreeuwde als een marskramer: ‘Komt kijken. Komt kijken. De zoldering is te laag voor mijn gewei. Ik moet er uit. Ik heb horens! Horens!!’ En alles was belachelijk, ook hoe hij van de brief een papieren vogel vouwde en hem door de lucht liet cirkelen, terwijl
hij onder geroep de trappen afdonderde. Het erf over. De bergen in. Druk gesticulerend. Geweldig roepend. Ja, het was belachelijk want eigenlijk had hij niet eens recht
| |
| |
op haar. Maar toch werd het stil in de kamer van Dulcinea. Het meisje zat met gebogen hoofd op een stoel. Antonio, die heimelijk hoopte dat Piedro zich nooit meer zou vertonen, laadde onder toegevend brommen de schuif weer in en sloot de kast. Hij was ook niet zo zeker van de onschuld van zijn nicht en had beter het potje gedekt kunnen laten. Wie niet weet, niet deert. En hij stommelde ook maar naar beneden om in de schaduw te gaan zitten voor het huis en met kersenpitten naar de kuikens te spuwen. Over vrouwen moet men zich geen kwaad bloed maken. Ze zijn het niet waard.
Dulcinea bleef nog een paar minuten huilen. Dan eerst drong het begrip ‘Don Quichote’ tot haar door.
Nieuwsgierig raapte ze de papieren vogel op en ontvouwde hem. Ze las de brief, zonder hem te begrijpen. Dan overlas ze hem met stijgende blijdschap. Daar was het lang verwachtte. O, heilige, dank. De brief was toch voor haar bestemd. Piedro kan naar Merlijn lopen!!
Maar Piedro was droef. Hij bedronk zich en verteerde zo ontzettend veel, dat men zich afvroeg welk reiziger hij had uitgeplunderd. Doch, Piedro zelf wist beter. Merlijn kon alles wat hij aanraakte in goud veranderen, net als die ouderwetse tovenaars waar onze grootmoeders over vertelden. Maar nu leed hij onder de valse beschuldigingen. Hij kromde zelfs zijn rug een beetje. Op zijn eer van tovenaar: hij had wel onder verschillende vermommingen de afspanning bezocht, Dulcinea het hof gemaakt en haar geschenken aangeboden; deze uit de schuif. Als lakei. Als soldaat. Als god-weet-wat. Tenslotte als de herder Piedro onder welke vorm hij bleef rondlopen. Maar met misvallen en kinkhoest had hij zich nooit ingelaten. Hij zou er zijn hoofd op verwedden als dat geen streken waren van die kwelgeest Franco, die achter de grens van Navarqua huisde en waar Don Quichote over sprak. Hij, Merlijn, hield te veel van Navarqua en haattte de ridder meer om zijn valse beschuldigingen dan om zijn geflikflooi met Dulcinea. Wenend van onmacht besloot hij eerst zijn roes uit te slapen. Maar de volgende morgen was Dulcinea verdwenen. Reeds vóór het eerste kraaien van de haan. Van hoeve tot hoeve zocht ze naar Sancho Pancha, van wie haar broer Emmanuel de brief gestolen had. Sancho Pancha moest haar tot bij zijn meester brengen. Ze vond de brave schildknaap maffend in hooi. En samen trokken ze naar de verblijfplaats van de Ridder van de Droevige Figuur. Sancho trots, dat zijn zending zulk een onverwachtse bekroning tegemoet ging. Zie je wel, dat de lang verwachte Dulcinea bestond. De reis zou twee dagen duren.
De verdwijning van Dulcinea had Piedro dol gemaakt. Dat was hem
| |
| |
te veel. Hij had geen twee dagen nodig om de woning van Don Quichote op te sporen. Als tovenaar koste het hem geen moeite zich te verplaatsen. Zoete wraak! De uren van Don Quichote waren geteld! Naar Mantenau!
Met een wreedaardig, binnensmonds grollen stiet hij de voordeur open en stond meteen in de ruime hall van het huis van de Don. Daar was de slaapkamer. Waarom nog langer aarzelen? Vooruit, Piedro verras hem in zijn wellustige droom en kittel hem met uw mes tussen de ribben. Maar in wezen was Piedro niet moordlustig. Eigenlijk weifelde hij. Om tijd te winnen stelde hij zich voor, dat hij ieder detail van deze moordnacht in zijn brein zou griffen. Hij ontstak een kaars en begon een nauwgezet onderzoek. Toen het flikkerlicht door de hall begon te dansen bleef Piedro pal van verbazing. De vlam begon een losse polka over de vreemdsoortigste dingen, die hij ooit gezien had. Stel je voor, dat er in een van de muren een luidspreker was aangebracht waar rond verschillende gekleurde knoppen met plaatjes die opschriften droegen als:
‘Druk-en-ik-zeg-je-gewicht. Druk-en-ik-zeg-je-de-ouderdom-van-je-opa. Druk-en-ik-zeg-je-de-maat-van-je-boord’. Piedro schrok zich dood bij het afstotelijk gezicht van een aap, die in het midden van de plaats op een sokkel was gesteld en wiens beeld dertigvoudig weerkaatst werd door omringende spiegels. Die aap droeg een zwarte hoge zije en een generaalsuniform met gouden epauletten. Op de plaats van de sabel slingerde een witte Hollandse meerschuimen pijp en aan zijn voeten lagen kaasbollen als projectielen. Op een bordje stond ‘De geheimzinnige mister X....’ Boven zijn hoofd hingen drie beschilderde stokvissen te drogen aan een Siamese lans. Het was de symbolische voorstelling van een drie-jarenplan, dat Navarqua terug moest inschakelen in een Europese blok, dat Don Quichote had menen te ontdekken en waarvan hij reeds een goeverneurszetel aan Sancho had beloofd. Eens dat de stokvissen van de graat zouden vallen zou de tijd rijp zijn. Verder waren de muren bezaaid met indicatieborden. Wijzende handen. Waarschuwende tekens in de richting van de grijnzende aap: ‘Achtung. Feind hört mit.’ Er stonden propvolle kasten met dokumentatie, stafkaarten van Spanje. Navarqua en Europa, en het Heelal. Berekeningen van de legersterkte. Een fichestelsel met namen van verdachte personen, die Don Quichote zou laten arresteren. Verder was er een aanvals- en verdedigingsplan gericht tegen de geheimzinnige Mister X, het befaamde plan Z, uit te voeren op P-dag. Er waren kisten met apen- en kokosnoten. De waarschuwing ‘Danger’.
| |
| |
Ontplofbare stof. De alkoholbom. Lugubere getatoueerde armen en akelig-bewegende vingers versierden de muren, maar over hun diepere betekenis kon een oningewijde als Piedro zich niet uitspreken. Ook al was hij honderd keer tovenaar. Uit de verschillende trofeeën, die de ridder van zijn verschillende inspectietochten had meegebracht en die daar uitgestald lagen kon hij zich niet wijs worden: bizarre combinaties van vijzen, draden en tandwielen, motoren in primaire staat, stoomketels en een oude Duitse mitraillette uit 14-18.
Piedro was niet op zijn gemak. Alleen nieuwsgierigheid weerhield hem te vluchten. Toen hij in de aanpalende kamer luid hoorde spreken en roepen, blies hij haastig de kaars uit en sloop op de tenen nader. Zonder veel moeite schoof hij de deur van de slaapkamer open. Toen zag hij Don Quichote. Meteen schaamde hij zich. Zijn moordplannen verzwonden.
Een ouwe magere kerel met kromme benen en een spitse neus kroop in zijn nachthemd op de knieën door de kamer. Hij leed merkbaar aan de een of andere slepende en onverzorgde ziekte. Zijn hoofd was gesierd met een van die bespottelijke Engelse zeepschotelhelmen, en hij fluisterde achter zich als tot talrijke manschappen die hem volgden. Hij gestikuleerde heftig, en kronkelde over en onder zijn antieke speer die hem in de manoeuvres hinderde, terwijl rond zijn benen gedeelten van een harnas rammelden. Vier, vijf keer maakte hij de volledige toer van de kamer, zich verschansend en spionerend vanachter scheefgezakte en vermolmde meubels, als zag hij in de verte een vijand, die hij meende te besluipen. En telkens weer loerde zijn ziek oog achter een kast uit. En de schrikwekkende karikatuur wipte als een polichenel door de kamer. Soms hoorde Piedro duidelijk: ‘Franco. Merlijn’. En hij kon moeilijk uitmaken, wie van beiden de meest gevreesde vijand was. Het stemde hem melancholiek en graag had hij een einde gesteld aan deze vertoning. Was er dan geen bed beschikbaar in een ziekenhuis waar men deze geesteszieke kon verplegen? Maar een nieuwe phase van de nakende strijd schudde hem uit zijn sombere overpeinzingen wakker. Plots rukte de nachthemdridder een kast open en er viel een gemummifieerde pop naar buiten. Het uitzicht van deze mensenpop hitste de ouwe man zo op, dat hij verwoede oorlogskreten uitstootte en er zich met alle kracht op wierp. Maar zijn schamele krachten waren zelfs niet eens toereikend meer om een levenloos iets te overwinnen. Hij deed vergeefse pogingen om onder het gewicht vandaan te wringen en men hoorde zijn botten kraken. Hij krochte en zuchtte en eindelijk steeg er wat bloed naar het bloedloze hoofd. De
| |
| |
aders zwollen. De speer brak en met dit wapen waarschijnlijk ook zijn hart, want hij bezweek onder de lappenpop vooraleer Piedro hem kon redden. Toen Piedro hem optilde woog hij zo licht als een pluim. Piedro legde het lijk op het bed, maar een paar scherpe argusogen deden hem terugdeinsen. Zoals Don Quichote daar lag, was het geen gek, maar een wijze. Een voorspeller. Een profeet. Het was het masker van helderziende. Een verheven mooi gesneden gelaat. Toen Piedro dit zag vluchtte hij.
Een dag later kwamen Sancho en Dulcinea in Mantena aan. Toen Sancho de dood van zijn meester vernam, barstte hij uit in tranen. Ook Dulcinea huilde en beschuldigde onder bittere bewoordingen haar beschermheilige van bedrog. Met een dode edelman en zijn schulden was ze niet geholpen. Toen Sancho ging kijken of hij nog iets uit de handen van de deurwaarder kon redden bleef Dulcinea alleen bij het graf achter.
Vermits ze dus nooit een beeltenis van haar geliefde zou kunnen aanschouwen had ze gevraagd of Pancha hem beschrijven wou, maar de brave schildknaap had gevreesd, dat de Don uit zijn beschrijving te voorschijn zou gekomen zijn als een natgeregende hond, wegens het getraan en gesnik dat gevolgd was op het doodsbericht. Toen Dulcinea had gevraagd Don Quichote te geven wat Don Quichote toekwam luidde het antwoord van Sancho Pancha: ‘Niets, dat is het loon der idealisten’. Was er uit zijn paard Rosinante zelfs nog maar een biefstuk te snijden, overwoog de praktische meid, maar het zal niets anders zijn dan vel en knoken. Met de adel is het tegenwoordig slecht gesteld. Ware mijn bloed niet zo proletarisch rood, ik zou de taak van ridder Don Quichote volbrengen als een Jeanne d'Arc van een ander slag om af te rekenen met een Merlijn, die toch niet bestaat. Stilaan drong het absurde van de situatie helemaal tot haar door en liefst was ze ongemerkt terug aan het schotelwassen en beddendekken gegaan. Zou Antonio haar vergeven? Zouden ze haar niet naar een gesticht voor zwakzinnigen zenden? Dulcinea schaamde zich. Ze merkte dat ze alleen op het kerkhof was. Ze werd bang. De duisternis viel. En ze begon te bidden. De hemel betrok.
Er kwam een helse wind opzetten. Allerlei dampen en geheimzinnige geluiden stegen op uit de grond. Er klonken holle slagen en gekraak van hout. En een holle stem: ‘Dulcinea.’ Eerst dacht Dulcinea dat er ergens iemand in een put gevallen was, maar plots drong de ontzettende waarheid tot haar door. Een spook. Bevend viel ze op de knieën Oe-oe van een uil. Gerammel van kettingen. Het was de
| |
| |
geest van Don Quichote. Ze klappertandde.... En de geest openbaarde haar, dat Merlijn niemand anders was dan Pedro, de herder. En dat er nu van haar verwacht werd, dat ze hem onschadelijk zou maken. Ze hoorde het wel, maar plots begon alles te draaien. Ze kreeg krampen in maag en darmen en toen de ketting nog wat harder rammelde, viel ze bewusteloos. Oe-oe deed de uil nog.
Toen wierp die grapjas van een Emmanuel, het misplaatste spook, zijn uitgekolde raap en zijn kaarsstompeltje weg en kwam achter het heuveltje te voorschijn. Verbaasd en minachtend schopte hij even met zijn voet tegen haar achterste en meesmuilde: ‘Bah. Vrouwen verdragen geen grapjes.’ Dan stal hij haar geld en verdween, omdat hij Sancho hoorde naderen.
Sancho had berouw, dat hij de schone maagd alleen had gelaten en dat haar iets slechts was overkomen. Maar als troostprijs bood hij haar datgene aan, wat hij van de inboedel had weten te redden. De rest ging over in handen van schudeisers. Het waren twee kostbare schrijfboeken met ideeën en belangrijke nota's van zijn meester. ‘Behou het maar als gedenkenis,’ sprak Dulcinea, die er genoeg van had. Maar Sancho, die zich de stokslagen van zijn vrouw herinnerde, antwoordde, dat hij al gedenkenissen genoeg had en verdween kort daarop huiswaarts om eindelijk op meer doeltreffende wijze voor zijn kroost te gaan zorgen. En Dulcinea bleef achter met de schrijfboeken. Geslagen droop ze huiswaarts.
Eerst enkele dagen later, toen ze veilig tussen de lakens van haar eigen bed gleed en stiekum hoopte de volgende dag zonder boe noch ba de dag in te zetten, alsof er niets gebeurd was, dacht ze aan de manuscripten maar sloot vlug de ogen en dommelde in. De nieuwe dag ging het inderdaad ook naar wens. Men vroeg haar niets en Piedro, die als een trouwe hond nog steeds voor de deur op wacht lag, bekeek haar met smekende ogen, alsof hij het was die vergiffenis moest afsmeken. Ze negeerde hem. Stilaan voelde ze weer vaste grond en begon uit de hoogte te doen om zich een houding te geven, maar de dreigende blikken van Antonio toomden haar weer in. Toen moest ze uiteindelijk bekennen dat ze tot over de oren verliefd was op Piedro. Maar verbaasd over het denkbeeld verdrong ze het weer.
's Nachts waagde ze reeds een blik in de cahiers en las tot haar grote verbazing: Hoe zal ik Merlijn, de Tovenaar bestrijden? door Ridder Don Quichote de la Mancha. Hoofdstuk I: De Beschrijving des Tovenaars Merlijn, zoals hij Mij en Anderen verscheen in de Wenteling der Jaren en de Loop der Geschiedenis (Komplete en Herziene Uitgave met Pentekeningen des Schrijvers).
| |
| |
Het andere boekje droeg als titel: Komplete Nota's over Merlijn als Franco, maar dat kon haar niet boeien. Franco was geen begrip voor haar, terwijl Merlijn een naam was, die haar dadelijk fascineerde. Ze las over zijn veelvuldige verschijningen als dier. Als poligmiet. Als papanees. Als plikadoor. En verder als gewone kakatoe (merk de paternoster tussen de klauw - een keten van vloeken). Als ordinaire poedel (met een staart in de vorm van een schaar om de broekspijpen van de argelose wandelaars af te snijden). Als ijsbeer op witte sokken.... Er was een speciaal hoofdstuk gewijd aan zijn verschijningen als voorwerp. Als keukentafel - met vijf poten (de zogenaamde verraderlijke weg-spring-poot die zich kan rekken en strekken). Als stoel met leuning (schenk aandacht aan de leuningen die u zullen vangen en knijpen als twee tangen). Als valse deur (zonder reden van bestaan, zodat men met zijn aangezicht tegen de muur botst, zonder voorafgaande verwittiging).... Dan kwamen er afzonderlijke bladzijden met geliefkoosde kapsels, die hij als mens draagt. Speciale snorren, Kledingstukken (met stalen). Herkenningsmelodieën (in notenschrift - dertien-tonen systeem). Geheime benoodigdheden.... De Veelvuldige vermommingen van Merlijn als Mens: Merlijn als bedelaar (gebruik van slechte Arabisch Leichner). Merlijn als prof (verstrooide houding). Merlijn als vrouw (Pruik van het huis Salmo). Merlijn als lakei (amoereus). Merlijn als soldaat (idem). Merlijn als HERDER.
PIEDRO.... Daar stond de boze tovenaar Merlijn in de gedaante van Piedro. Haar Piedro.... En plots herinnerde ze zich de onheilspellende lichtjes in de ogen van Piedro, die haar zo hadden afgeschrift en hoorde ze de stem van de Geest, die haar op het kerkhof had toegesproken.... Nee. Het was geen onzin. Het stond zwart op wit. Het kon geen toeval zijn. Vlug las ze verder. Hoofdstuk 3. Formule ter Bestrijding van Merlijn en de Merlijnse Grillen. Enkel voor dames. Gretig las ze de brochure uit. Toen besloot Dulcinea Don Quichote te wreken. Domme gans, hoe had ze een ogenblik kunnen wankelen. Natuurlijk, er was haar een grote taak opgelegd. Geen offer zou haar te zwaar zijn.
Een week later voltrokken de heiligen van San Montabella het vreemde huwelijk tussen Piedro en Dulcinea. Antonio juichte. Het kwam zijn beurs te goede. Hij ook vond de plotse rijkdom van Piedro nogal vreemd. Het was beslist geen zuivere koffie, maar gemakzucht belette hem verder te denken. Piedro had zich ergens een huis gekocht. Piedro zou ergens een kleine handel beginnen.... Zelfs de heiligen wisten niet wat te denken. Het was verdacht....
| |
| |
Tijdens de huwelijksnacht in het nieuwe huis ontdekte Piedro de manuscripten onder het hoofdkussen van zijn bruid. Eerst bladerde hij achteloos, maar dan las hij vol aandacht het wondere boek van Merlijn, terwijl Dulcinea hem ondertussen zegevierend opnam. Er heerste een ogenblik stilte. Dan bekeek hij haar en zuchtte. Hij kon niet loochechenen. Inderdaad, hij was Merlijn, en vroeg zich verbaasd af, hoe de geniale ridder er in geslaagd was zulk een wonderbare en komplete documentatie op te stellen. Maar volop in zijn bekentenis kneep Dulcinea hem in de armen en schreeuwde of hij nu óók helemaal gek geworden was. ‘Laten we nu ophouden met die waanzin,’ zei ze, ‘of ik zal een dokter voor je halen. Als jij nou óók al kinderachtig begint te doen.’ ‘Nee, kindje, dat is toch niet kinderachtig. Geloof me, ik bén Merlijn.’
‘Piedro, je gaat me toch niet voor de gek houden? Al wat in dat boek staat is toch onzin.’ Tot haar grote ontzetting schudde Piedro het hoofd. Het was de waarheid.... ‘Nooit zag ik zulk een volledig dossier. Deze man zou me overal herkend hebben. Wat heeft de wereld niet aan hem verloren! Waarom hem verstoten en vernederen? Met hem geen bedrog, geen leugen, geen afpersing; kortom, geen Merlijn. Ken je zijn A-, zijn B-, zijn C-plan Dulcinea? Lees de ontmaskering van Franco, dan weet je genoeg. Deze man was onschatbaar.’
Dulcinea was buiten zichzelf. ‘Wat kunnen mij Franco en Don Quichote schelen,’ zei ze, ‘jou heb ik lief. En ik wil niet meer horen dat je een tovenaar, een slechte geest bent....’ Toen keek Piedro nog droever. Tragisch klonk het: Don Quichote maakte een elementaire vergissing. Er was niet één Merlijn, maar er varen er vier. En Piedro legde volledige verklaringen af.
‘Toen ik op zekere dag in gedaante van lakei mijn noenmaal gebruikte in de herberg van Antonio zag ik je voor het eerst en werd verliefd op je,’ begon Piedro. ‘Ik sprak er mijn vader over. Mijn vader sprak er mijn grootvader over. Mijn grootvader vroeg raad aan mijn overgrootvader. Deze laatste was een verschrikkelijk kereltje, opvliegend van aard. Wij noemen hem: Merlijn, de Verschrikkelijke. Al de aardbevingen, overstromingen en epidemie's van de laatste eeuwen waren zijn werk. Hij was ontembaar en de drie volgende generaties hadden zich ook ingespannen zijn temperament en zijn kwade luimen te breidelen. Het was echter boter aan de galg. Hij was het, die ons een slechte naam bezorgd heeft. Zijn zoon, Merlijn de Stoute, had zich gespecialiseerd in kleinere regionale aangelegenheden. Die bestelde de dood waar ze niet moest zijn en legde zich toe op lichamelijke
| |
| |
kwalen en pijnen. Toch was de macht van Merlijn de Stoute reeds veel zwakker. De degeneratie ging snel. Mijn vader, door de anderen Merlijn de Brave genoemd, had al een zinken plaat nodig om de mensen aan donder te doen geloven en slaagde er dan nog ternauwernood in. Ik beschouwde mijn vader als een goede, moedige fin de siècle farceur, die de genodigden op het communiefeest aan het schrikken bracht met een gummimuis of met een knalsigaar. Wat mijzelf betreft ik ben Merlijn-tout-court. Ik had weinig of geen macht meer. Tot voor mijn huwelijk kon ik nog toveren. Ik kon stof in goud omzetten en goud in stof. Van een mens kon ik een dier maken en van een dier een mens. Dat was zowat alles. Mijn voorvaderen wisten dat er door de macht van de liefde en het huwelijk een einde zou komen aan onze heerschappij. Door met je te trouwen werd ik onschadelijy. Dat stond zo in het boek van Don Quichote. Vooral mijn overgrootvader werd ontzettend boos en hij zou weer onverantwoordelijke dingen gedaan hebben, moest mijn grootvader hem niet vlug hebben veranderd in een goudvis. Wij hebben met zijn drie de discutie verder gezet, maar ook toen bleek er geen oplossing voor mijn situatie. De oudjes wilden niet dat ik met een ‘gewoon’ mens verbroederde en een levenslange, sterfelijke en slafelijke band smeedde. Toen werd tenslotte Merlijn de Stoute driftig en mijn vader, een kalme natuur, maakte gebruik van zijn hokus-pokusstok en zette hem als gezelschap bij de andere goudvis. Hoe spijt het me dat ik hem hetzelfde lot moest laten ondergaan. Kijk, Dulcinea, de hele generatie der Merlijns is het slachtoffer van onze liefde.’
Piedro trok haar zachtjes tot voor een bokaal waarin drie sierlijke goudvissen rondzwommen. ‘Van achter dit bolle glas zullen hun verwijtende ogen elk van onze bewegingen volgen.’ En Dulcinea zag de lippen van de vissen open en dicht gaan en een reeks luchtbellen naar de oppervlakte stijgen. ‘Als je moest weten wat ze nu zegden....’ Piedro keerde zich droevig of. ‘Arme Merlijn-tout-court’, zei Dulcinea en streelde hem over de haren.
‘Morgen zal Merlijn niet meer bestaan.’ Hij blies het licht uit en zij vlijde zich naast hem, blij dat hij Don Quichote niet was. Ze wist niet, dat hij volgens de regels van het spel nog recht had op een toverkunstje. Een laatste gunst.
Daar lagen ze. Merlijn, die de kleine macht had geërfd om iedere man tegen zijn vrouw op te hitsen. De jongste Merlijn, die van huis tot huis ging ter bevordering van de huiselijke twisten. Hij spoorde de mannen aan tot laat in de nacht te blijven kaartspelen, dobbelen of
| |
| |
kegelen. Ja, het was wel een grove vergissing van Don Quichote geweest. Er was niet één Merlijn. Er waren er vier. Voor het inslapen had hij nog gesmeekt een heel klein, nietig stukje Merlijn in zich te mogen bewaren. Terwille van het roemrijk geslacht. Glimlachend had Dulcinea hem toegefluisterd: ‘Wees maar gerust. Alle mannen zijn altijd een stukje Merlijn geweest en zullen het blijven. Waarom jij niet?’
.......................
De volgende dag rinkelde de elektrische bel. Oom Antonio bracht een geschenk. Het waren de rijk geïllustreerde delen van De Avonturen van Don Quichote van Cervantes, waar Dulcinea al zo lang naar verlangde. Maar nu ze het boek in handen had voer er een vreemde siddering door haar lichaam. Vlug legde ze het terzijde en toonde Antonio het appartement, de badkamer, de stofzuiger, de telefoon en de televisie. Waarschijnlijk had ze een nare droom gehad, want ze bekeek de heilige Dulcinea op de schoorsteenmantel met hatelijke ogen, alsof die er de schuld van was. Antonio vleide zich in een club en schonk zich een glas whisky in. Hij zei: ‘Er komt een Amerikaanse vliegbasis in Navarqua. Ik geloof, dat ze van zin zijn de ouwe boel op te vagen. Ik ga me bezig houden met de kantine’.... Stilte. Dan plots: ‘Eh.... Waar is Piedro?’
‘Hij is even om postzegels....’ Toen draaide het gesprek over de zaken van Piedro, waar Dulcinea, hier te Madrid, helemaal niets over wist.
Men zei, dat hij grof geld maakte. Op de wedrennen? De pronostieken?.... Een ogenblik dater stoof Piedro zelf binnen met wormpjes voor de goudvissen. ‘Kom vadertjes’, zei hij opgewekt. Dulcinea schrok en bekeek hem wantrouwend. Ze wist niet waarom. Toen trok Piedro met zijn scheerapparaat naar de badkamer en zei tot Antonio: ‘Weet je al, dat de dochter van Franco gaat trouwen?’ Ook daar schrok ze van. Het liefst zou ze nu in bed onder de dekens gekropen zijn, want alles leek haar zo nieuw en zonderling. Het was alsof ze niet wist wat leven was. Tevergeefs zocht ze in haar verleden een aanknopingspunt. Antonio was haar oom, dat wist ze. Piedro was haar man. Ze had een broer, Emmanuel, maar dat was een dief. Die had zich uit de voeten gemaakt.... Ze hoorde Antonio nog zeggen: ‘Ik hou niet van zijn misplaatste grapjes....’ Plotseling klonk er een brullend gelach uit de badkamer. Piedro. Er was een spannende pauze. Dan verscheen er een Grote Beer op Witte Sokken in de deuropening. Dom keek hij in de richting van Dulcinea, die in bezwijming viel.
| |
| |
En terwijl Piedro en Antonio toesnelden om haar op te rapen nam Emmanuel zijn berenkop af.
Piedro, die nu hoofd was geworden van de Internationale Vereniging voor Beroepsgoochelaars de ‘Merlijn’, had hem aangeworven als assistent voor een nummertje dat hij moest uitvoeren op de feestavond die gegeven werd ter ere van het huwelijk van Franco's dochter. Stel je voor: dat was zijn kostuum. Een beer op witte sokken. Toen Dulcinea tot zichzelf kwam zei hij: ‘Nou ja,.... het is toch maar bedoeld als grapje’.
|
|