| |
| |
| |
B. Sluimers
De Aziatische conferentie te Genève
Een gure Alpenwind woei de eerste dagen van de Aziatische conferentie over het Lac Léman, de pleinen en kaden van de oude Volkenbondstad. Zelfs midden op de dag met de zon toch al vrij hoog aan de hemel was het er kil tijdens deze Lentedagen.
Deze kilheid was tamelijk wel in harmonie met die van de conferentie-sfeer. Van een geest van toenadering en van een mild pogen om elkanders standpunten te leren begrijpen en tot op zekere hoogte waarderen, was hier geen sprake. Wie de gelegenheid had bij het voorportaal van het Palais des Nations de aankomst der delegaties voor de eerste vergadering gade te slaan viel het op, dat ieder symptoom van hartelijkheid afwezig bleef. Hier geen handenschuddende collega's, die elkaar reeds op andere conferenties hadden ontmoet, zij het dan ook aan de tegenovergestelde kant van de conferentietafel.
Een norse Foster Dulles, die op deze eerste conferentiedag al wist, dat er in Genève geen successen zouden zijn te behalen voor de buitenlandse politiek der Verenigde Staten; een zelfbewuste Chou En-lai die ‘waardig’ zijn entrée maakte in de kring der ‘groten’ en waardig dan niet in de zin van het Hollandse ‘deftig’ maar met de natuurlijkheid van een man van de wereld; Molotow, breed uit en niet geheel onbevangen door de betekenis van het moment; Eden vriendelijk als altijd, maar naar het schijnt toch een ietsje nerveus in het bewustzijn van de uiterste delicate taak, die hem hier is opgedragen; de kleine, levendige Bidault, achter een oppervlakkige glimlach de zorgen verbergend, die hem als vertegenwoordiger van een volk in nood drukken. En dan de vinnige Pyung Yung tai, afgezant van Zuid-Korea's dictator Syngman Rhee; Nam Il, breedgeschouderd en een beetje vreemd in deze voor hem zo nieuwe omgeving; de vriendelijkste van allen Prins Wan van Thailand, groeiend in de rol van een der voorzitters van de conferentie over Korea, die met Molotow en Eden bij toerbeurt de vergadering moet leiden. En ten slotte de delegaties van de ‘andere’ landen, die troepen naar Korea zonden. Eigenlijk slechts figuranten in het spel, dat hier staat opgevoerd te worden. Niemand schenkt hun enige aandacht.
De grootste belangstelling trekt ongetwijfeld Chou En-lai, de man van wie Foster Dulles nog maar enkele weken te voren min of meer rhetorisch had gevraagd: ‘Wie is dan toch die Chou En-lai?’ Hier
| |
| |
ziet men hem dan uit zijn grote zwarte wagen stappen. Klein van postuur, maar iets gezetter dan de meesten hem zich hadden voorgesteld. Allen kennen hem van foto's en uit film-journaals; men kent zijn ‘back-ground’. Een van de trouwste medestrijders van Mao Tsetung; strijdmakker uit Shansi en van de twintigste eeuwse Anabasis, de Long March; een die de Chinese burger-oorlog in Yenan in al zijn hardheid aan de lijve had meegemaakt. Een strijder, die tesamen met Mao Tse-tung en Chu-teh bijna 25 jaren meegevochten heeft in een der hevigste burgeroorlogen waarvan de geschiedenis gewaagt.
Uit de auto stapt een man, die de aanwezige Britten direct vergelijken met een geestelijke van de Engelse kerk en die, vooral door zijn kleding, bij de aanwezige Hollanders herinneringen wakker roept aan een ouderwetse dominé.
Wie hem, zoals schrijver dezes, een jaar of vijftien geleden tamelijk goed kende, ziet in deze figuur niet direct dezelfde Chou, die hij indertijd in de tijdelijke hoofdstad van Kuo Min-tang China, Chungking ontmoette, waar hij de communistische regering - in de kringen van Chiang Kai-shek sprak men van opstandelingen of liever nog van bandieten - van Yenan vertegenwoordigde tijdens besprekingen over de mogelijkheid van samenwerking in de gemeenschappelijke strijd tegen de Japanse vijand. Hij viel daar in Chungking heel weinig op en was ondergebracht in een uiterst bescheiden woning. Weinigen bevroedden toen in het overvolle Chungking, dat de wat schrale, sober geklede vertegenwoordiger van de ‘opstandelingen’ uit het verre Yenan, voorbestemd was om vijftien jaren later als hoofd van de grootste delegatie de centrale figuur te worden van een internationale conferentie, die vraagstukken van wereld-importantie zou te behandelen krijgen.
Want, dit werd al heel gauw duidelijk: Chou En-lai was de centrale figuur. Wat China deed, wat China van plan was te doen, met wie Chou sprak, dat was van de eerste dag af aan het belangrijkste nieuws. En nu mocht men van Amerikaanse zijde wel allerlei bezwaren naar voren brengen tegen de term ‘Grote Vijf’, iedereen, die met deze conferentie te maken had, wist dat China tot de ‘groten’ behoorde en als machtsfactor in Azië tot de allergrootsten moest worden gerekend.
Daaraan veranderde het optreden van de Amerikanen, die er prat op gingen, dat zij geen handdruk hadden gewisseld met de vertegenwoordigers van Communistisch China, dat zij hen nooit buiten de conferentie-zalen ontmoetten, niets. Dat verzwaarde alleen de taak van het hoofd der Britse delegatie Anthony Eden, die niet alleen Brits
| |
| |
delegatie-leider was en als een der drie voorzitters van de Korea-besprekingen fungeerde, maar die daarenboven gedwongen was als tussenpersoon dienst te doen tussen de Amerikaanse en Franse delegaties enerzijds en de Russische en Chinese anderzijds. Tevens bracht deze houding der Amerikanen mee, dat de conferentie van Genève een van de saaiste werd, die er ooit gehouden zijn. Hier geen grote parties, waar de tegenstanders elkaar in ongedwongen gesprek ontmoeten, waar gedanst, geschertst en geflirt werd. Niets, of laten we zeggen heel weinig van dit alles. Wie des avonds in de lounges van de grote hotels, waar de meeste delegaties waren ondergebracht, een kijkje nam, zag ze bij tientallen verveeld rondhangen of anders in de zijzalen bezig met een spel bridge of schaak. En verder zag men de delegatieleden in de restaurants in kleine clubjes de avonden passeren. En ook in de vele nachtlokalen, die - o, stad van Calvijn - het Frans ingestelde Genève rijk is, kon men ze vinden, een avondje uit. Maar met social functions, die anders zo'n belangrijke rol spelen bij internationale conferenties, had dit alles niets te maken.
Van ‘mixing’ was nauwelijks sprake. Practisch nooit hebben we groepjes gezien, waar Oost en West, in politieke zowel als in geografische en raciale zin, zich gemengd hadden. Dat gebeurde zelfs bijna niet bij de vele honderden journalisten, fotografen, film- en radio-lieden, die de entourage van deze conferentie vormden. Ook in het Maison de la Presse waren de schapen van de bokken gescheiden en zag men Oost en West, hier dan vooral in de politieke zin van het woord, samenhokken. Russen, Chinezen, Noord-Koreanen, Hongaren, Tsjechen, Polen, Rumenen en Oost-Duitsers met de vertegenwoordigers van de Communistische pers uit de Westerse landen vormden het ene deel, de rest het andere, met zo nu en dan een paar ‘neutralisten’, Indiërs, Japanners ook, Indonesiërs en Birmezen, die aan beide kanten hunne ‘relaties’ hadden. Hoe scherp de scheiding in de loop der jaren is geworden bleek misschien wel nergens duidelijker dan onder deze persmensen, die toch de naam hebben heel erg gemakkelijk te mixen en die in het onderling verkeer, in nationaal verband meestal de partijen-tegenstellingen plegen te negeren. Hier ging dat niet. Een Oost-Duitser, die zich met een West-Duits collega inliet wist dat hij moest oppassen en een West-Duitser voelde er niets voor om met een Oost-Duits collega gezien te worden, zelfs al was die Oost-Duitser eens een goede vriend.
Overigens was het gezelschap, dat zich in het Maison de la Presse ophield zeer gemengd, niet alleen wat nationaliteiten, rassen en poli- | |
| |
tieke gezindheid betreft, maar ook wat de relaties tot het publicistenberoep aangaat. Naast de talrijke bonafide persvertegenwoordigers vond men er de tientallen duistere figuren onder, vertegenwoordigers en vertegenwoordigsters van niet minder duistere ‘agentschappen’ en andere organisaties uit het grensgebied van publistiek, informatiediensten en wat daarvoor doorgaat. Ook politieke avonturiers van allerlei slag zochten hier belangstelling voor de zaken, die zij voorstaan. Hiertoe behoorden ook de minister van Defensie van de Republiek der Zuid-Molukken, ir Manusama en enkelen zijner medewerkers. Zij werkten royaal met vlugschriften en hielden persconferenties, die er zonder uitzondering op gericht waren Indonesië als een communistische staat voor te stellen. Manusama gaf zelfs een ‘verklaring’ uit waarin zijn ‘regering’ zich bereid verklaarde zich aan te sluiten bij Dulles' Zuid-Oost-Azië Defensie Pact.... Men kan dus niet zeggen, dat Dulles helemaal geen succes gehad heeft in Genève!
Veel belangstelling trokken overigens Manusama's persconferenties niet, alleen al omdat de hier verzamelde journalisten wel belangrijker zaken te behandelen hadden, dan die van de Republik Maluku Selatan. Alleen de emigranten-pers was altijd druk in de weer tijdens de bijeenkomsten in Hotel de l'Ecu en ook Chiang Kai-sheks persoonlijke persvertegenwoordiger, die de ondankbare taak had de persmensen ervan te overtuigen dat Formosa een democratisch paradijs is, ontbrak er zelden.
***
We kunnen eigenlijk niet spreken van één Geneefse conferentie. Er werden er twee gehouden n.l. die over Korea en die over Indo-China. Van huis uit was Genève bedoeld als een uitvloeisel van het wapenstilstandsverdrag van Pan Mun-yon en het heeft Bidault en Molotow te Berlijn nogal wat moeite gekost om de Amerikanen te bewegen toe te stemmen in het houden van besprekingen over Indo-China. De Russische en waarschijnlijk ook de Franse opzet is daarbij oorspronkelijk geweest China openlijk te betrekken bij de oplossing van het Indo-Chinese probleem en daardoor heel het complex van Zuid-Oost-Aziatische vraagstukken in behandeling te nemen. In hoeverre de Amerikanen deze opzet van het begin af aan hadden doorzien en daaraan bewust hebben meegewerkt is niet zo gemakkelijk na te gaan. Wel is het duidelijk geworden, dat Foster Dulles - waarschijnlijk om redenen van binnenlands politieke aard - kort vóór de conferentie alle krachten heeft ingespannen om de Indo-Chinese besprekingen nog
| |
| |
vóór ze begonnen waren te torpederen. Dit is hem, vooral wegens het krachtige Britse verzet, niet gelukt naar men weet.
Beschouwen we thans eerst de Korea-besprekingen, waarmee de conferentie aanving. Die hadden ten doel de wapenstilstand om te zetten in een werkelijke vrede en de twee delen van Korea, Noord en Zuid, te verenigen. Reeds in de eerste bijeenkomst bleek, dat de kansen op succes uiterst gering waren. Van Westelijke zijde werd het voorstel gedaan verkiezingen te doen houden onder supervisie van de Verenigde Naties, welk voorstel op onoverkomelijk verzet stuitte van de kant van Nam Il en de Chinezen, die stelden, dat de U.N.O. in het conflict tussen Noord en Zuid partij zijn en dus niet in aanmerking kunnen komen voor ‘neutrale’ supervisie. Om de zaak nog een beetje te compliceren deed de Zuid-Koreaanse delegatie-leider Pjung het voorstel om alleen maar verkiezingen te doen houden in Noord-Korea, in Zuid-Korea waren al verkiezingen uitgeschreven.... De Amerikanen steunden dat voorstel en ook de Nederlandse gedelegeerde, minister Luns had blijkbaar zoveel vertrouwen in de democratische gezindheid van Syngman Rhee, dat hij dat voorstel verdedigde.
De Noord-Koreanen kwamen met een voorstel, dat identiek was met de Russische voorstellen ten aanzien van Duitsland op de Berlijnse conferentie n.l. om de verkiezingen te doen houden onder toezicht van een gemengde Noord- en Zuid-Koreaanse commissie. Later heeft men zich aan Noord-Koreaanse kant bereid verklaard een ‘neutrale’ commissie van toezicht te accepteren. Er is toen nog een soort tussenvoorstel gekomen, dat naar wij menen te weten van Australische oorsprong was, maar dat geen genade kon vinden in Noord-Koreaanse en Chinese ogen. In dit verband mag er hier op gewezen worden, dat van verschillende kanten pogingen gedaan zijn om Syngman Rhee te bewegen de op 20 Mei gehouden Zuid-Koreaanse verkiezingen uit te stellen en deze ‘onder contrôle’ te doen samenvallen met de voorgestelde ‘algemene’ verkiezingen voor heel Korea. Syngman Rhee, die zich zeker wist van de steun van de V.S., reageerde hierop met een botte weigering. In Britse en vooral ook in Australische kring heeft dat veel kwaad bloed gezet, ook tegen Amerika. Wij herinneren ons een gesprek met een vooraanstaand gedelegeerde, die opmerkte, dat hij daaruit de conclusie getrokken had, dat in Amerika de partij, die op een conflict aanstuurde, zeer sterk was. De houding door Amerika in deze aangelegenheid aangenomen heeft het Britse vertrouwen in de Amerikaanse bedoelingen zeker niet versterkt. Integendeel.
Overigens mag niet verheeld worden, dat óók wanneer men er in
| |
| |
geslaagd was op dit punt een zekere overeenstemming te bereiken, de kansen op welslagen toch niet groot zouden zijn geweest. De denkbeelden weken ook op andere punten zoveel af, dat het eigenlijk van het begin af aan vrijwel vaststond, dat het niet mogelijk zou zijn de standpunten van Oost en West te verzoenen.
Misschien had die Noord-Koreaan met wie wij het standpunt van Pyongyang bespraken het toch wel bij het rechte einde toen hij zeide: Wij hebben de tijd. Syngman Rhee is een oud en een ziek man. Die maakt het niet lang meer. Hij is de enige figuur, die Zuid-Korea bij elkaar houdt. Als een echte dictator duldt hij niemand naast zich met gevolg dat wanneer hij straks het hoekje om gaat er in heel Zuid-Korea niemand is, die hem vervangen kan. Dan komen wij aan de beurt en valt heel Zuid-Korea, waar de ontevredenheid zeer diep is geworteld ons als een rijpe appel in de schoot. Wij kunnen wachten...
***
Mede omdat het van het begin af aan duidelijk was dat de Koreaanse conferentie weinig mogelijkheden tot manoeuvreren liet concentreerde zich al heel spoedig alle aandacht op de Indo-Chinese besprekingen. Daar traden dezelfde hoofden van de grote delegaties op, doch met een gedeeltelijk gewijzigde staf, terwijl Zuid- en Noord-Korea en de ‘andere’ landen die deelnamen aan de Koreaanse oorlog, vervangen werden door de drie geassocieerde staten (Vietnam, Cambodja en Laos) en de Vietnamese Democratische Republiek van Ho Chi-minh.
Had men tijdens de besprekingen over het Koreaanse vraagstuk met twee duidelijk afgetekende blokken te doen, hier bij de onderhandelingen over Indo-China waren de scheidingslijnen veel minder duidelijk en moest men vooral in het ‘Westelijke’ kamp duidelijk onderscheiden tussen de politiek van Frankrijk, die van de geassocieerde staten, die van Engeland en die van de Verenigde Staten.
Frankrijk had tijdens de conferentie te Berlijn nog de hoop, dat Genève zou kunnen leiden tot een transactie met Peking, waarbij de Chinese Volksrepubliek er toe te bewegen zou zijn in ruil voor politieke en economische concessies op ander terrein haar steun aan Ho Chi-minh te beperken of geheel stop te zetten. Onder die omstandigheden meende men te Parijs, dat het de Fransen nog wel lukken zou het uiteindelijke doel van de Franse Indo-China-politiek, de vestiging van een drie-tal satelliet-staten - Vietnam, Cambodja en Laos - alsnog te bereiken. Het grote plan-Navarre ging er van uit, dat Ho
| |
| |
Chi-minh's krachten op den duur zouden uitgeput raken en dat de Vietminh bereid zou zijn tegen ‘redelijke’ voorwaarden een accoord aan te gaan. Op dit standpunt stond men te Parijs zelfs nog toen Foster Dulles aan de vooravond van de conferentie met zijn pact-voorstellen naar Europa kwam. Deze voorstellen hielden in wezen in, dat het conflict geïnternationaliseerd zou worden. De consequentie daarvan zou zijn geweest, dat Vietnam, Cambodja en Laos in geen geval satellieten van Frankrijk zouden blijven, maar zich geheel naar de Verenigde Staten zouden richten. Dat zou neerkomen op een volslagen mislukking van de politiek waarvoor Frankrijk in de afgelopen zeven jaren zulke omvangrijke offers heeft gebracht. Er waren echter toen al elementen in Frankrijk, die meenden, dat het Navarre-plan reeds volkomen was mislukt en dat er dus slechts overbleef de keus: onderhandelen met Ho Chi-minh vanuit een positie van zwakte, of de gevolgen aanvaarden van internationalisatie.
Frankrijk wilde echter die keus nog niet doen, enerzijds omdat men nog niet àlle hoop had verloren, anderzijds omdat men de gevolgen der te nemen beslissingen nog niet geheel kon overzien.
In alle scherpte werd men echter voor de keuze gesteld onmiddellijk na de val van Dien Bien-Phu. Nu begreep men in heel Frankrijk, dat er geen enkele mogelijkheid meer bestond op een Franse overwinning. Wekenlang heeft in de Franse hoofdstad de strijd gewoed tussen hen, die internationalisatie voorstonden en degenen, die de voorkeur gaven aan onderhandelingen met de Vietminh. Laniel en Bidault konden geacht worden de exponenten te zijn van die krachten, die ingrijpen van de Amerikanen en eventueel ook anderen, voorstonden. Mendès-France vertegenwoordigde de groepen, die meenden nog iets voor Frankrijk te kunnen redden, door naar vrede met de Vietminh te streven. Dat Laniel en Bidault ten slotte de strijd verloren hebben is vooral een gevolg van de omstandigheid, dat het Washingtonse Pentagon na Dien Bien-Phu geen enkel vertrouwen meer had in de Franse en Vietnamese strijdkrachten in Indo-China. Men gaf er zich te Washington rekenschap van, dat wanneer Amerika zich in deze strijd zou mengen heel de last der omvangrijke operaties die zouden moeten worden verricht zou komen te rusten op Amerikaanse schouders. Wat dat betekent had Korea geleerd, alleen zou zich Korea in veel grotere omvang herhalen. Vandaar, dat Washington ‘neen’ zeide toen de Franse regering ten slotte kwam met de vraag om Amerikaanse troepen te zenden. Toen bleef er geen keus meer over en de geweldige meerderheid, die Mendès-France verwierf kwam alleen voort uit de overwe- | |
| |
ging, dat er eigenlijk geen andere weg was dan die welke hij voorstelde te gaan.
De vraag werd nu of die politiek nog de mogelijkheid openliet dat Frankrijk iets redden zou van zijn invloed in Indo-China. Neen, meent Bidault en velen die vóór Mendès-France hebben gestemd zijn het met hem eens. Door met Ho Chi-minh tot overeenstemming te geraken vervreemdt Frankrijk alle elementen in Vietnam, die op Frankrijk hadden gebouwd van zich. Dat bleek in Genève reeds, waar de verstandhouding tussen de delegaties van de geassocieerde staten en die van Frankrijk steeds minder intiem werd. Men verweet Bidault, dat Frankrijk Vietnam in de steek liet. Zelfs Bao Dai en Buu Loc, beiden typische exponenten van Frankrijk, voelden zich niet meer veilig onder de vleugels van Bidault en Jacquet. Er heerste in de Franse delegatie een soort paniek toen bekend werd dat Bedell Smith, Dulles' plaatsvervanger, zo maar op zijn eigen houtje een bezoek gebracht had aan Bao Dai en Buu Loc, die in het naburige Evian, op Frans gebied dus, vertoefden. De Franse delegatie zou in dat bezoek niet gekend zijn en op de verontwaardigde Franse commentaren antwoordde Buu Loc laconiek, dat Vietnam toch ‘onafhankelijk’ was...
In Franse kring deden in die dagen hardnekkige geruchten de ronde, dat Parijs voornemens was Bao Dai te laten vallen. Toen we deze geruchten met een vooraanstaande Vietnamees bespraken antwoordde die slechts: ‘Maar wie moeten ze in zijn plaats zetten? Ieder die hem zou vervangen zou over een paar weken precies hetzelfde doen’.
Voor de feodale groep, waarop de Fransen, de laatste jaren in de geassocieerde staten hebben gesteund, is er nog maar één mogelijkheid van steun, van werkelijke steun en dat is Amerika. Van Frankrijk heeft deze groep noch enige andere in Indo-China iets meer te verwachten.
Betekent dat, dat heel Bao-Dai Viëtnam naar de Amerikanen zal overlopen? Geenszins. De groep der gematigden, die de mogelijkheid van een accoord met Ho Chi-minh niet uitsluiten nam tijdens de conferentie zienderogen in kracht toe. In een gesprek dat we met een vooraanstaand lid van de Vietnamese delegatie hadden vroegen we, hoe nu de persoonlijke verhoudingen waren met de leden der Vietminh-delegatie. Wij vroegen of men sommigen van hen persoonlijke kende en hier buiten de conferentie-zaal ook weer contact met hen had opgenomen.
‘Kennen?’ luidde het antwoord. ‘Met practisch allen hebben we samen tegen de Fransen gevochten. Wij zijn krijgsmakkers. Alleen zij vechten op een ander front tegen de Fransen als wij, maar onze vijand is dezelfde.’
| |
| |
Toen wij opmerkten, dat de buitenwereld daar toch een beetje anders over denkt en dat die alleen ziet, dat het z.g. nationale leger van Vietnam met de Fransen tegen de Vietminh vecht kregen we ten antwoord, dat de Vietnamezen om tegen de Fransen te kunnen vechten eerst wapens moesten hebben en die wapens hadden alleen de Fransen.
Uit het verdere verloop van dit vertrouwelijke gesprek bleek, dat deze gedelegeerde lang niet de mogelijkheid uitsloot, dat de Fransen op den duur van het Vietnamese leger minstens evenveel last zouden gaan krijgen als van de Vietminh.
Wij zullen hier niet nagaan in hoeverre deze uitlatingen moeten beschouwd worden als een symptoom van teleurstelling in de Fransen en als een aanduiding, dat velen aan de Bao Daise kant zich klaar maken om de winnende zijde te kiezen. Men kan er alleen een aanduiding in zien, dat men ieder vertrouwen in Frankrijks vermogen om zich in Indo-China te handhaven heeft verloren.
Men mag niet aannemen, dat ook de Fransen daarvan niet overtuigd zijn en men moet zich afvragen, waarom zij dan toch blijkbaar nog zoveel hoop stellen op de onderhandelingen met de Vietminh. Waarschijnlijk had het Engelse delegatie-lid gelijk die zeide, dat de Fransen nog maar één hoop hebben n.l. dat zij hun troepen zonder dat ze al te zwaar gehavend zijn, uit Indo-China zullen kunnen terugtrekken. Men mag niet vergeten dat zich het grootste deel van het Vreemdelingen Legioen en zeer sterke afdelingen van de koloniale troepen in Indo-China bevinden. Dit Vreemdelingen Legioen en deze koloniale troepen vormen een uiterst belangrijk instrument der Franse koloniale en buitenlandse politiek. Wanneer deze troepen voor langere tijd buiten gevecht zouden worden gesteld en dus niet zouden kunnen worden aangewend daar waar zij op dit ogenblik zo uiterst dringend nodig zijn, dan bedreigen Frankrijk nog veel grotere catastrophen, dan die welke het thans in Indo-China doormaakt. De Indo-China-politiek van Mendès-France kan men daarom alleen begrijpen wanneer men haar ziet tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in Noord-Afrika. Ten dele moet men zelfs de ‘matiging’ van Dulles en Eisenhower toeschrijven aan het inzicht, dat Marokko en Tunis in de algemene strategische opzet nog belangrijker zijn dan Noord-Viëtnam, ja zelfs dan heel Viëtnam.
De schermutselingen rondom Laos en Cambodja en de daar agerende opstandige groepen luwden zodra de mogelijkheid van een wapenstilstand in Viëtnam in het vooruitzicht kwam. Men had in Vietminh- en in Chinese kringen deze bedreigingen aan het adres
| |
| |
van Pnompenh en Luang Prabang niet meer nodig. Men was in die twee centra door de loop der gebeurtenissen overtuigd van de omvang der wijziging in de krachtsverhoudingen in dit deel der wereld. Wij herinneren hier aan het onderhoud, dat Chou En-lai had met de hoofden van de delegaties uit Cambodja en Laos. Het doel van deze besprekingen is geen ander geweest dan Luang Prabang en Pnompenh er van te overtuigen, dat zij niets van China en van de Vietnamese Democratische Republiek hebben te vrezen, zolang zij maar geen satellieten van Frankrijk of Amerika zijn.... Er is alle aanleiding om aan te nemen, dat deze verklaringen van Chou Enlai indruk hebben gemaakt op de delegaties van deze twee kleine geassocieerde staten.
Een enkel woord over de betekenis van het bezoek dat Krishna Menon' India's permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties aan Genève bracht. Dit bezoek houdt ten nauwste verband met de Colombo-conferentie, welke samenviel met de eerste dagen van de bijeenkomst te Genève. De mate van overeenstemming, welke te Colombo bleek te bestaan was lang niet zo groot als men te New Delhi, Djakarta en Rangoon had gehoopt en dat is dan ook de reden, dat de invloed van deze Colombo-bijeenkomst op Genève lang niet zo groot is geweest als men in sommige Zuid-Oost-Aziatische kringen had menen te mogen verwachten. Een van de gevolgen van Colombo is echter geweest een nauwere samenwerking tussen enkele der daar vertegenwoordigende landen. Zo zijn de banden tussen India, Indonesia en Birma daar aanzienlijk nauwer aangehaald.
India was te Genève niet vertegenwoordigd, officieel noch officieus. De reden daarvan is duidelijk: een grootmacht als India, die als gevolg van Amerikaanse tegenstand was afgewezen als deelnemer, moest het beneden zijn waardigheid achten zich dan maar officieus te doen vertegenwoordigen. De taak van waarnemer ook ten behoeve van India viel daarom toe aan een Indonesische ‘observer’, die zeer geruime tijd te Genève vertoefde en die daar meermalen gewichtige besprekingen voerde met de voornaamste delegatie-leiders.
Tijdens besprekingen die deze Indonesische observer met het hoofd der Chinese delegatie Chou En-lai voerde, kwam wel heel duidelijk aan het licht, dat de Chinese minister van Buitenlandse Zaken de tegenwoordigheid van een officiële vertegenwoordiger van de Colombo-staten en speciaal van India op deze conferentie zeer miste. Chou zou bij deze gelegenheid duidelijk in het licht gesteld hebben, dat hij van ‘toezicht’ op de uitvoering van de eventuele wapenstilstandsvoor- | |
| |
waarden door de UNO of door Westerse mogendheden niets voelde. De vrede in Azië zag hij in de eerste plaats als een Aziatische aangelegenheid. Ook China's verhouding tot de Verenigde Naties zou hierbij ter sprake zijn gekomen en Chou zou aan deze volkenorganisatie ieder gezag in Aziatische vraagstukken hebben ontzegd.
Het was onder deze omstandigheden, dat te New Delhi de behoefte werd gevoeld om in direct contact te komen met de delegatie-leiders te Genève. Het denkbeeld, dat Nehru zelf naar Genève zou komen werd verworpen, maar ten slotte werd de delicate opdracht om in het Geneefse milieu de stem van India te laten horen verstrekt aan Menon, die een paar weken lang te Genève informele besprekingen heeft gevoerd, die onder meer hebben geleid tot het bezoek van Chou En-lai aan New Dehli en Rangoon.
Het resultaat van deze bezoeken kan men op het ogenblik nog niet in volle omvang overzien, maar toch lijkt het niet onverantwoord vast te stellen, dat China en India, de twee volkrijkste landen der wereld, die samen meer dan een derde van de wereldbevolking vertegenwoordigen, elkaar aanzienlijk nader zijn gekomen. Dat kan voor Azië van de allergrootste betekenis zijn. De wijze waarop het treffen der staatslieden Chou en Nehru plaatsvond demonstreert wel heel duidelijk dat China en India zich beschouwen als de vertegenwoordigers van een vrij en onafhankelijk Azië, de Grote Twee van Azië.
In de loop van Juni zijn alle delegatie-leiders van de Grote Vijf naar hunne hoofdsteden teruggekeerd. In Genève zijn slechts gebleven de staven van de delegaties en de experts op het gebied van Indo-China. De Korea-conferentie is geheel beëindigd.
Er wordt thans onderhandeld tussen Franse en Vietminhse militaire deskundigen en anderen over de mogelijkheid van een wapenstilstand. Mendès-France heeft zelfs zijn politieke leven als premier op het spel gezet. Vóór 20 Juli moet de wapenstilstand er zijn. Het lijkt ook wel dat hij er komen zal, zij het dan ook, dat er tussen de datum van ondertekening en het schrijven van dit artikel - begin Juli - nogal het een en ander zal gebeuren, in het bijzonder in de Delta. De Fransen zijn daar blijkbaar bezig al hun troepen te concentreren op een paar gemakkelijk te verdedigen punten, tevens een tweetal punten vanwaar zij gemakkelijk kunnen worden geëvacueerd naar Frankrijk. Men spreekt in Amerika van een Aziatisch Duinkerken. Het heeft er inderdaad wel wat van. De Fransen hebben blijkbaar van de Engelsen geleerd hoe zij een catastrophale nederlaag moeten voorstellen als een
| |
| |
‘overwinning’. Maar daarbij mogen wij toch zeker niet vergeten, dat Duinkerken het herstel van de Britse strijdkrachten in het moeilijkste jaar van de oorlog heeft mogelijk gemaakt. Zou Engeland zonder ‘Duinkerken’ dat wil dus zeggen zonder de mannen, die dank zij Duinkerken konden blijven deelnemen aan de verdediging van het land de ergste Blitz-maanden hebben kunnen doorstaan?
De kansen, dat Amerika of een combinatie van landen zou besluiten zich te mengen in de strijd in Indo-China worden met de dag geringer. In Indo-China zullen de Indo-Chinezen het zelf onder elkaar moeten uitmaken. Soort over Soort, dat is Genade. Als dat het resultaat van Genève is, dan is Genève er zeker niet voor niets geweest.
|
|