Bonae literae
Maurice Zinkin, Asia and the West, 2 de herz. druk, Chatto & Windus, London, 1953 (verschenen onder de auspiciën van het Internat. Secretariaat van het Inst. of Pacific Relations).
Dit is een uitzonderlijk intelligent boek. Zelden ben ik een zo indringende uitbeelding tegengekomen van de fundamentele ontwikkelingen in de Aziatische geschiedenis der laatste eeuwen. Overal, waar men het boek opslaat, wordt men getroffen door de rijkdom aan oorspronkelijke en stimulerende gedachten, door de breedheid van kennis en visie, door een gave om achter de veelheid van verschijnselen altijd de grote lijnen te ontdekken. Een enkele keer leidt deze werkwijze, die achter de feiten steeds naar de diepere oorzaken zoekt, wel eens tot niet geheel verantwoorde generalisaties; en hoewel de detailkennis van de schrijver zeer breed is en de geschiedenis van alle landen van het Verre Oosten omvat, vallen er ook wel eens onnauwkeurigheden te noteren, die echter voor het algemene betoog weinig wezenlijk zijn. In ieder geval schenkt men voor een boek als dit gaarne menig boek dat in hetgeen het zegt volkomen verantwoord is - dat alleen maar zo weinig zegt!
Misschien is wel het knapste hoofdstuk van het boek dat over ‘Bankruptcy’, waarin in grote lijnen de historische ontwikkeling der verhouding tussen Oost en West wordt geschetst. Zinkin's visie op het Oosten vertoont hier en daar een merkwaardige gelijkenis met die van de Nederlander Van Leur, hetgeen te treffender is, daar de schrijver van dit Nederlandse werk stellig geen kennis droeg.
Uiterst belangrijk is ook de uiteenzetting, aan de hand van de economische ontwikkeling in de afzonderlijke landen, van de ontwrichting en verarming op het platteland, die de schrijver met het woord ‘bankruptcy’ aanduidt. Hij toont aan, hoe deze ontwikkeling, onafhankelijk van goede bedoelingen van de regeringen (Java! zie p. 128) en van uiteenlopende politieke systemen, in practisch alle Aziatische landen heeft plaats gegrepen, behalve in Japan, waar intensieve industrialisatie met Overheidssteun leidde tot een aanzienlijke verhoging van de productie per man.
Meer betwistbaar is het laatste gedeelte van het boek, waarin de schrijver zich, na een schets van de nieuwste ontwikkelingen, in toekomstbespiegelingen begeeft. De schrijver is zich bewust, dat er slechts één afdoend middel bestaat tegen de ‘rural bankruptcy’, en dat is snelle productieverhoging, mede door intensieve industrialisatie. Er zijn, aldus de schrijver, slechts twee wegen om dit te bereiken: de Chinese, via dictatuur, en de Indiase, met liberaal-democratische middelen, maar toch met grootscheepse steun vanwege de Staat. Met zijn sympathie staat Zinkin zonder enige twijfel achter laatstgenoemde methode. Zijn boek vormt dan ook een brandend appèl aan de westerse mogendheden, om het Indiase experiment economisch met alle middelen te steunen, omdat, indien dit niet zou slagen, er voor de Aziatische volkeren slechts één alternatief zou overblijven: de Chinese methode.
Ademt dit hele derde deel nog een geest van, min of meer krampachtig, geloof in het welslagen van het Indiase experiment, het meer actuele postscriptum (p. 287 e.v.) brengt duidelijk aan de dag dat de schrijver, ge-