De Nieuwe Stem. Jaargang 9(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] Henk Holtrop Warenhuis Ze kwam als een schot, Ineens! De mond fèl rood, De borsten als speren Tegen mij gericht. Mijn bloed, één steekvlam Overal! Ze keek mij aan: We wisten van elkaar Tegelijk alles. Hoog-benig ging zij, Voorgoed! Sierlijk renpaard, Waarmee ik winnen zou; Maar 'k durf nooit wedden. [pagina 292] [p. 292] Grijzende faun Op hooge beenen, loom aan 't zonnebaden, Heupwiegen Nereiden om mij rond; Elk laat heur laatst geheim voor drie-kwart raden, Daar zij zoo schaars het zeewier om zich wond. Lokken de Nymphen onbewust den sater; Is het vervulling van haar hoogste wet, Uit eeuwig ondoorgrondelijk water Zalig te stranden op een krakend bed? Och, kon op woelig bloed nog eens gaan varen Mijn kaperschip, dat nimmer wederkeert! Wat baat, als rijpe bloemen wulpsch gebaren, Het bronzen lijf, waarin de drift verteert? [pagina 293] [p. 293] Vraag mij geen lied! Wie voor den horizont is uitverkoren, Zingt stervend eerst zijn schoonste lied; Wat eeuwig wiekt, het wordt geboren Uit laatsten adem op gebarsten riet. Maar ik kan voorshands nog niet scheiden Van veel wat ik heb saam-gebracht: Vraag mij geen lied, onmeetbaar werd Uw lijden, Gij bloeit voor mij té open in den nacht. (Uit: Het Overschot) Vorige Volgende