De Nieuwe Stem. Jaargang 9(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Johan van der Bol Kleine dodendans voor Julius en Ethel R. De vensters braken stuk de doden spraken van geluk waarom nog stenen ramen voor je woning waarom geen lucht en daglicht zeggen, tegen de duisternis beneden: ‘één gezicht is snel vergeten doch een plus een is twee en dat is meer dan één kan weten’. Als wij tweeën straks thuiskomen, liefste en er zijn geen bloemen in huis, zet dan zolang je herfstige vingers in een vaas Of schenk de rechter je verbrande tanden, mij met je verkrachte handen een glas rode wijn in. [pagina 219] [p. 219] In november In november sluipt een oog van zon en werpt er een uitweg in het hart, in het kind, een bloempje van papier. uit een stoomheet geloof om leven juichen 's avonds in de verte zacht stemmen van negers en locomotieven. ook ik zal wel juichen om leven, doch buiten mijn gezichtskring om, en met een hart vol negatieven. - [pagina 220] [p. 220] Pauze Dit lichaam is poreus een zeester in een fles ik breng de groeten over een heester langs de weg een zuster in een huis en vogels in het lover dit hart, een witte vlag, waar 'k mij mee overgeef aan alles wat in leven is, briefpapier en wit verdriet. Fragmentarisch Het huis, de lucht en een tros druiven, hangen lichtblauw in de gasvlam van de maan. Vorige Volgende