De Nieuwe Stem. Jaargang 9(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] Paul van Caspel Naar maat Er gaat toch niets boven het gevoel van een pijp tussen je tanden 's nachts op een koel terras hoog boven de warme zee. Er gaat toch niets boven zwemmen in de ochtend alleen met de schichtige vissen en de bergen in de verte. Er gaat toch niets boven het liggen onder de flap van het tentzeil kijkend naar het langzaam uitdoven van de dag achter de olijfbomen. Er gaat toch niets boven het gevoel van alleen-zijn in een mantel van woorden. Er gaat toch niets boven zijn. [pagina 145] [p. 145] Sneeuw Die ik eens zijn zal tast in diepe sneeuw met blinde vingers langs de sporen van die ik was toen ik met lichte tred voorzichtig pikte aan de magere jaren en door de kruimels 't goede brood niet zag. Maar die ik ben verstoort met zware stap het runenschrift der vogelvoeten en werpt met een wat links gebaar het brood des levens, steeds opnieuw gewogen en te licht bevonden, uit op de sneeuw - voor later, voor later als de vette jaren de walging wekken van het vlees en die ik zijn zal weer met scherpe snavel manna gaat rapen in de diepe sneeuw. [pagina 146] [p. 146] Kantoorbediende Schaduwen ritselen achter zijn bril, Zijn zakken puilen uit van tranen. ‘In antwoord op Uw schrijven zijn wij stil, Nu moet gij kiezen tussen hout en granen.’ Hoogachtend hoort hij vaag het carillon. Hij streelt de toetsen van zijn schrijfmachine En ziet zijn vingers zwart van het carbon. De anderen zijn al weg naar de cantine. En heel alleen tikt hij een lange brief. ‘Voor mij valt er vrijblijvend niets te hopen, Ik weet van granen immers niets, mijn lief. Vanmiddag al gaan ze de spijkers kopen.’ Vorige Volgende