| |
| |
| |
Marten Brouwer
Kabaal om de Kabaka
Engeland en de bronnen van de Nijl
In de afgelopen tijd heeft men het wonderlijke schouwspel kunnen zien, dat Engeland in zijn overzeese bezittingen de ene ‘staatsgreep’ na de andere uitvoert. Nog steeds is de kwestie hangend van Seretse Khama, het stamhoofd van de Bamangwato in Beetsjoeanaland, die met een blanke vrouw trouwde en daarom geen toegang meer kreeg tot zijn land. Onlangs behaalde de sterk links georiënteerde Jagan van Brits Guyana een klinkende stembus-overwinning, en werd prompt afgezet als minister-president. En nu is het dan weer Moetesa de Tweede, koning van Boeganda, die voor zijn rijk zó veel en zó snel zelfbestuur begeerde, dat de Engelse regering hem van de troon stootte en deporteerde. Of verbanningen echter wel het juiste middel vormen, om verdere afbrokkeling van het al danig afgetakelde Britse Imperium te voorkomen?!
Boeganda, het nieuwste toneel van Engeland's koloniale moeilijkheden, geniet minder bekendheid dan het eigenlijk verdient. Aan dit eeuwenoude neger-koninkrijk ontleent het Britse protectoraat Oeganda zijn (bij vergissing één letter minder tellende) naam, en het Boeganda-rijk vormt nu dan ook één van de vier provincies waarin Oeganda is verdeeld. Althans tot op dit ogenblik - want de oorzaak van het huidige conflict is juist, dat Boeganda zich van de rest van het Protectoraat wil afscheiden, en een aparte staat vormen binnen het Britse Gemenebest. Toen de Engelsen dit weigerden, weigerde op zijn beurt de ‘kabaka’ (dat wil zeggen: de koning) vertegenwoordigers af te vaardigen naar de wetgevende raad voor heel Oeganda. Daarop werd kabaka Moetesa de Tweede van zijn waardigheid vervallen verklaard en in een vliegtuig gestopt met bestemming: Engeland; waarheen hem al spoedig (vrijwillig) een protestdelegatie van Boegandase parlementsleden volgde.
In het land zelf werd de noodtoestand afgekondigd, want voorlopig zal het wel niet erg rustig zijn onder Moetesa's 1.300.000 voormalige onderdanen, en onder de drie millioen andere inwoners van Oeganda waarschijnlijk al evenmin. Zouden er trouwens niet nog meer Afrikaanse ogen zijn, die zich thans richten op dit gebied aan de evenaar met zijn sneeuwtoppen hoger dan de Zwitserse Alpen,
| |
| |
zijn hete savannen en zijn moerassige oevers aan het Victoria-meer? Die belangstelling zal dan wel in de eerste plaats komen uit de nabuurlanden; zoals het aangrenzende Kenya waar de moderne oorlogstechniek voor de zoveelste maal stukloopt op guerilla-methoden; en de aangrenzende Soedan, waar Engeland met lede ogen de pro-Egyptische partij zojuist een verkiezingsoverwinning heeft zien behalen.
Het koninkrijk Boeganda is trouwens al eens eerder frontpaginanieuws geweest in de Europese pers, namelijk ruim vijftig jaar geleden, toen het zijn intrede deed in de geschiedenis. In de Westerse geschiedenis dan wel te verstaan, want dit neger-rijk zelf bestond al lang voordat het door de ontdekkingsreiziger John Hanning Speke werd ontdekt. Dat feit werd Speke zelf trouwens ook wel bijzonder duidelijk, toen hij in 1862 arriveerde aan het hof van kabaka Moetesa de Eerste, voorganger en naamgenoot van de thans verbannen koning. Het koninklijk paleis van Boeganda bleek toen, ondanks de primitiviteit van de Afrikaanse techniek, vele van de kenmerken te bezitten die ook bij de Europese en Aziatische hoven werden aangetroffen: pages in elegante kledij, hofmuzikanten die actuele gebeurtenissen bezongen met begeleiding van harpen, fluiten en trommels, ja zelfs een echte hofnar ter opvrolijking van het hoge gezelschap. Geen wonder dan ook, dat de Engelse ontdekkingsreiziger de grootste moeite had, om zijn gelijkwaardigheid te bewijzen (om van superioriteit maar niet te spreken). Zelfs de meegebrachte voorraad geweren en het medicamentenkistje waren niet voldoende om Speke's stand op te houden, en pas toen hij kwasi-beledigd zijn paraplu opstak en afmarcheerde, verwaardigde Moetesa zich om de blanke bezoeker een onderhoud toe te staan. Het kon niet anders of deze zelfbewuste heersers-allures van de Boeganda-vorst gingen terug op een lange machts-traditie.
| |
Land van bananen-boeren
Daarover konden de hof-historici Speke en wie na hem kwamen nog wel zo het een en ander vertellen. Zoals bij zovele volken, die het schrift niet kennen, was ook hier een verbazingwekkende hoeveelheid gegevens over vroegere tijden van geslacht op geslacht mondeling overgeleverd. Dergelijke tradities zijn dikwijls betrouwbaarder dan men wel zou vermoeden, zoals ook in Boeganda weer bleek. Volgens de hofhistorici was er tijdens het bewind van Juko, de zestiende
| |
| |
Boeganda-koning sinds de stichting van het rijk, een geweldige zonsverduistering geweest. Men kan van achteren af uitrekenen, dat dit dan zo ongeveer in 1700 geweest zou moeten zijn. Welnu, astronomische becijferingen tonen aan, dat op 30 Maart 1680 het middelpunt van een eclips op drie kilometer afstand van Boeganda's toenmalige hoofdstad gepasseerd is. Men zal dus inderdaad wel te maken hebben met een eeuwenoud neger-koninkrijk.
Er zijn in Oeganda en omgeving nog een aantal andere van zulke koninkrijken, die alle een vrij scherpe scheiding kennen tussen twee rassen. Het merendeel van de bewoners behoort daar namelijk tot de ‘echte’ negers, en bedrijft landbouw; maar een kleine heersende groep wordt gevormd door de Hamietische veehoeders, die in vroeger eeuwen deze streken veroverd schijnen te hebben, en nu als adels-groep de macht in handen hebben. Waarschijnlijk is dit vroeger in Boeganda ook de situatie geweest, maar daar hebben de twee rassen zich zodanig vermengd, dat er nu van enig onderscheid geen sprake meer is. Ook in het boerenbedrijf is het onderscheid weggevallen, zodat men hier een soort gemengd bedrijf aantreft. De landbouw is echter wel de hoofdzaak, ten tijde van Speke reeds, maar in onze dagen nog meer: de verspreiding van de tsetse-vlieg en daarmee van de slaapziekte heeft grote delen van het land voor de veeteelt uitgeschakeld.
Des te belangrijker werd daarmee voor de dagelijkse voeding het hoofdproduct van de landbouw: de banaan. Voor deze vrucht zijn in Boeganda minstens 38 verschillende benamingen in omloop, alle weer met een speciale bijbetekenis. De bladeren, de schillen, de vrucht zelf - alles wordt voor de meest verschillende doeleinden benut, en het bananen-bier van Boeganda werd door Speke geroemd als het beste wat hij ooit had geproefd. Het verbouwen, oogsten en toebereiden van de banaan is daarbij steeds vooral het werk van de vrouwen geweest - de mannen moesten hutten bouwen, vee verzorgen en kleren vervaardigen.
Wat voor moeilijkheden de bananen-boerinnen met hun landbouw zonder ploegen en trekdieren ook gehad mogen hebben, tekort aan land is er nooit geweest. Wanneer een jong echtpaar nieuw land nodig had, ging het naar een der hoofden om het in bezit nemen van een stuk van het onder zijn gezag vallende gebied aan te kondigen, en daarmee was de zaak gezond. Ook was er land, dat niet door deze hoofden uitgegeven werd, maar dat aan bepaalde familie-groepen erfelijk toebehoorde. Toch vielen ook de gezinnen op deze zoge- | |
| |
naamde ‘bataka’-gronden onder het gezag van het hoofd van de desbetreffende streek, die zelf weer verantwoording schuldig was aan hogere ‘hoofden’ en uiteindelijk aan de koning. De koning zelf had theoretisch gesproken de absolute macht in handen, en beschikte over leven en dood van zijn onderdanen; zo was het gebruikelijk, om na de troonsbestijging een groot aantal mensen te laten vermoorden als demonstratie van de koninklijke macht. In de praktijk waren echter de hoofden en andere ambtenaren, alle wegens bepaalde verdiensten aangesteld, toch wel een sterke rem op de macht van de vorst.
De schaal sloeg evenwel ten gunste van de hogere gezagsdragers door, toen de Arabieren het land binnen kwamen met grote hoeveelheden geweren, die zij ruilden tegen ivoor en slaven.
Over deze ruilmiddelen kon alleen de heersende groep beschikken, die haar macht dan ook maar al te graag verstevigde door de import van de nieuwe wapens. Dit was echter voor Boeganda tegelijk het einde van zijn eeuwenlang isolement, en het begin van een periode vol nieuwe, verbijsterende ervaringen.
| |
Aggressieve vrijers
In de tweede helft van de negentiende eeuw was er een wedloop ontstaan tussen de verschillende Europese mogendheden om het verdelen van de nog niet gekoloniseerde gebieden. Afrika was wel in zeer hoge mate het slachtoffer van deze imperialistische periode, en Oeganda was een van haar donkere prinsessen, die de blanke vrijers trachtten te schaken. Uiteindelijk schaakte John Bull het sterkst, maar nog lang nadat Oeganda in 1894 een Brits protectoraat was geworden ondervond dit land de naweeën van de Westerse aggressiviteit.
Het begon met de Khedive van Egypte, die opgemerkt had dat de sinds 1840 sterk gegroeide handel op Oeganda van de Zanzibarese Arabieren lang niet onvoordelig was. Nu was de Khedive nogal slecht bij kas - hij verkocht in deze zelfde tijd de Egyptische rechten op het Suez-kanaal voor een zacht prijsje aan Engeland. En hij had Engeland al evenzeer nodig voor de verdere verovering van de Soedan en wat daar nog ten Zuiden van lag. Zo kwam het, dat er sindsdien een Anglo-Egyptische Soedan bestond onder leiding van Engelsen als gouverneurs. Deze Engelsen hadden het overigens nog moeilijk genoeg, bijvoorbeeld toen er een Islamietische opstand uitbrak onder leiding van een Arabier, die zich uitgaf voor de Mahdi, de door de Islam verwachte Messias. Deze Mahdisten-opstand slaagde
| |
| |
er zelfs in, de hoofdstad van de Soedan te overmeesteren en de Engelsen, waaronder gouverneur Gordon, om het leven te brengen.
In deze zelfde tijd stond het Zuiden van de Soedan onder leiding van Emin Pasja, een Islamiet geworden Duitser, die als Islam-kenner in Anglo-Egyptische dienst was getreden. Door de Mahdisten-opstand was Emin Pasja geïsoleerd geraakt, en zijn positie werd helemaal hopeloos toen zijn Soedanese soldaten gingen muiten. Niettemin weigerde Emin Pasja om zich door Stanley, de bekende Afrika-reiziger die met een hulp-expeditie kwam opdagen, te laten escorteren naar veiliger gebieden, en op een gegeven moment verdween hij naar Duits Oost-Afrika, om van daar uit de Duitse aanspraken op het gebied van Oeganda te gaan ondersteunen.
Oeganda zelf was echter reeds bezet door de Engelsen onder Lugard, zodat de Duitsers graag op het aanbod ingingen om het toentertijd Engelse Helgoland te ruilen tegen hun aanspraken op Oeganda en enkele andere koloniale twist-appels. Daarmee was Engeland weer een stap dichter gekomen bij het nagestreefde ideaal: één ononderbroken reeks kolonies te bezitten vanaf Kaïro in het Noorden tot aan Kaapstad in het Zuiden. Het zou echter nog tot na de eerste wereldoorlog duren, voordat Engeland dit doel dank zij de overname van Duits Oost-Afrika inderdaad bereikte.
Maar de Duitsers waren niet de enige mede-minnaars: ook Frankrijk had zijn oog laten vallen op Oeganda en de Soedan. Zoals Engeland in Afrika een strook van Noord tot Zuid trachtte te verwerven, zo was Frankrijk bezig met plannen om kolonies te veroveren vanaf Dakar aan de Westkust tot aan Dzjibouti aan de Oostkust. Deze twee richtingen kruisten elkaar in de Soedan-Oeganda-streek. In 1898 dreigde er zelfs een oorlog tussen de beide partijen, toen de Engelse generaal Kitchener de Fransen dwong om het pas bezette Fasjoda aan de Nijl weer te ontruimen. Ook hier bracht een ruilovereenkomst de oplossing: Frankrijk mocht zijn gang gaan in Marokko, Engeland kreeg de vrije hand in de Nijl-delta. Al eerder had Engeland de Belgische aspiraties in de richting van Oeganda door ruil weten af te buigen, zodat Oeganda nu voorgoed in Engelse handen was gekomen.
| |
Godsdienstige burgeroorlog
Lieten de bewoners van Boeganda al deze verwikkelingen nu maar lijdzaam over hun hoofden gaan? Integendeel: vanaf het begin waren zij even sterk, zo niet sterker betrokken bij de gang van zaken dan de
| |
| |
Europese mogendheden. De Arabieren hadden niet slechts geweren, maar ook de Islam geïmporteerd; toen Speke arriveerde, was kabaka Moetesa zelfs druk bezig Arabisch te leren. Toch was de koning nog geen vurig Islamiet geworden, en toen hij merkte hoe zowel het sultanaat van Zanzibar als de eveneens Islamietische Khedive van Egypte steeds meer in zijn richting opdrongen, had hij wel oren naar het advies van Stanley. Stanley pleitte namelijk vurig voor de toelating van Christelijke zending in Boeganda, en Moetesa zag hierin een welkom tegenwicht tegen de door hem gevreesde Islamietische landen. Al spoedig werd er ijverig gewerkt aan de bekering tot het Christendom van de Boeganda-negers. Daarbij traden echter Katholicisme en Protestantisme als heftige concurrenten van elkaar op, respectievelijk gesteund door Frankrijk en Engeland.
Intussen was de invloed van deze Europese mogendheden zelf ook toegenomen, zodat velen in Boeganda het inhalen van het Christendom tegenover de Islam zagen als het uitdrijven van de duivel met Beëlzebub. Dit was vooral het geval met Mwanga, die na de dood van zijn vader in 1884 de troon besteeg, en die persoonlijk ook weinig geporteerd was voor de Christelijke moraal. Onder zijn regering begon een periode van Christen-vervolging op grote schaal, maar een opstand beroofde Mwanga van de heerschappij. Er volgde een tijd van grote chaos, waarin nu eens de ene, dan weer de andere partij het heft in handen had. Uiteindelijk wonnen de Christelijke groepen het pleit met behulp van de militaire macht der Engelsen, en ironischerwijze was het toen dezelfde Mwanga, die door hen weer op de troon werd geplaatst, in ruil voor de afstand van de opperste souvereiniteit over zijn gebied aan de Britten. De gemoederen waren evenwel nog niet bekoeld: opnieuw brak een burgeroorlog uit, ditmaal tussen Katholieken en Protestanten. Lugard, de Engelse bevelhebber, slaagde er slechts in om de vrede te herstellen door het Soedanese leger van Emin Pasja, door deze in de Zuid-Soedan achtergelaten, naar Boeganda te halen.
Maar nu bleken deze Soedanezen het paard van Troje te zijn. De tegenstellingen tussen Engelsen en Fransen hadden hun hoogtepunt bereikt, zodat de Britse bevelhebber van Oeganda met de ex-troepen van Emin Pasja generaal Kitchener te hulp wilde snellen. De uitgemergelde, nauwelijks meer verzorgde Soedanezen weigerden te gaan, en de rebellie van deze Islamietische groep was voldoende aanleiding voor vele Boeganda-negers, onder aanvoering van Mwanga zelf, om zich nu rechtstreeks tegen de Engelse bezetters te keren. Maanden- | |
| |
lang behielden de opstandelingen het overwicht, totdat de Engelsen er met behulp van in allerijl aangevoerde Indische troepen in slaagden, de macht definitief aan zich te trekken. Mwanga's éénjarige zoon Daudi Chwa was intussen al tot troonopvolger geproclameerd, en met diens regenten werd toen in 1900 door Johnston een overeenkomst gesloten, de zogenaamde Uganda Agreement, waarbij het regerende koningshuis binnen bepaalde grenzen zijn zeggingschap over de inwoners van Boeganda behield.
De actuele godsdienstige situatie in Boeganda is zo, dat iets meer dan de helft tot het Christendom behoort, terwijl er slechts een klein percentage Islamieten wordt aangetroffen. De Christenen zijn verdeeld over Katholicisme en Protestantisme, in ongeveer gelijke verhoudingen, terwijl zich van de Protestantse (Anglicaanse) kerk een eigen onafhankelijke Afrikaanse secte af ging scheiden in 1913. De oude tegenstellingen tussen de godsdiensten zijn met de jaren sterk geluwd. In deze verschillende wereldgodsdiensten zijn overigens talloze elementen uit het oorspronkelijke Afrikaanse geloof opgenomen, zoals de hardnekkige overtuiging, dat vele ziekten veroorzaakt worden door de kwaadwilligheid van geesten.
| |
Katoen en communisme
Na deze bloedige voorgeschiedenis moest het Engelse bestuur wel met de uiterste omzichtigheid te werk gaan om de situatie weer in de hand te krijgen. De Uganda Agreement liet dan ook een groot deel van het bestaande bestuurs-systeem intact, zodat Boeganda een uitzonderingspositie verwierf in het protectoraat Oeganda, waarvan het een provincie werd. Wel werden op juridisch en sociaal-economisch gebied vele beperkingen gesteld, maar daarbinnen bleef de kabaka, tezamen met een in het leven te roepen Loekiko oftewel adviesraad, zijn onderdanen rechtstreeks regeren. Daardoor werd Boeganda een gebied, waar het systeem van de zogenaamde ‘Indirect Rule’ (het regeren met inschakeling van het bestaande inheemse bestuurs-apparaat) het eerst werd toegepast; en dat dan nog wel jaren, voordat deze politiek als zodanig werd geformuleerd.
Toch waren grote veranderingen in de sociaal-economische structuur het gevolg van de nieuwe regeling. Vooral het landbezit werd op een heel andere leest geschoeid. Johnston beschouwde namelijk, waarschijnlijk onder invloed van zijn Engelse afkomst, de verhouding tussen de Boeganda-hoofden en de boeren uit hun district als
| |
| |
die tussen landheer en pachter. Terwijl deze hoofden vroeger eigenlijk alleen politiek gezag uitoefenden, werden zij dus nu plotseling tot grootgrondbezitters, aan wie de boeren geen belasting meer verschuldigd waren, maar pacht. Het land veranderde van een voor vrij gebruik bestemde zaak in privé-bezit. In andere delen van Afrika had een dergelijke wijziging katastrophale gevolgen met zich kunnen meebrengen. In Boeganda was er echter een zo grote overvloed van land aanwezig, dat vele pachters er in konden slagen een eigen stuk land te verdienen: de prijs lag niet al te hoog. Wie wel slecht af waren, dat waren zij die recht hadden op stukken familie-grond, want met dergelijk bataka-land had Johnston in zijn regeling geen rekening gehouden. Er zijn dan ook in de loop der jaren vele rechtzaken gevoerd over deze familie-gronden, waarbij de bataka-gerechtigden meestal aan het kortste eind trokken.
De overgang naar privé-bezit had intussen toch een groeiend welvaartsverschil tussen de boeren onderling ten gevolge. Dit werd ten sterkste bevorderd door de enorme vlucht, die de katoen-cultuur in Oeganda heeft genomen sinds 1903, toen regering en zending begonnen met de bevordering daarvan. Thans vertegenwoordigt de katoen-export een waarde van vele millioenen ponden sterling per jaar, daarmee veruit het belangrijkste export-product vormend. Evenals in de Soedan waren het eerst vooral de Engelse textiel-fabrikanten, die zich interesseerden voor de groei van de katoen-cultuur, en de export richtte zich dan ook voornamelijk op Liverpool. Met ingang van de twintiger jaren groeide echter de betekenis van de Indische textielindustrie, en het merendeel van de export gaat nu naar India. Ook de eerste verwerking van de katoen, die in Oeganda zelf geschiedt, is in handen van immigranten uit India.
De verbouw zelf is echter een volledig Afrikaanse aangelegenheid. Vele tropische producten worden op Europese plantages geteeld, overal ter wereld. Maar Oeganda's katoen groeit in de tuinen van de negers, zonder dat deze boeren in de fatale schuld-situatie terecht zijn gekomen, die vele van hun Afrikaanse of Aziatische collega's zo plaagt. Er is nu in Oeganda een nieuwe werkverdeling ontstaan: naast de bananenboerin werkt nu ook de katoenboer; want volgens de traditie moet de man zorgen voor de vele dingen, die met geld gekocht moeten worden, en dat kan slechts door zelf producten te leveren die geld inbrengen.
Zo is katoen de kurk van Oeganda's welvaart geworden. Maar de schaduwzijden ontbreken niet. In de eerste plaats is het groeiende
| |
| |
welstandsverschil natuurlijk een onplezierige taak voor hen, die aan de minder gegoede kant staan, als pachters of als landarbeiders. Onder de jongere generatie is daardoor een toenemende belangstelling voor communistische ideeën ontstaan. Men zal ook niet licht vergeten, hoe bij de aanleg van de Oeganda-spoorweg, waarlangs de katoen wordt uitgevoerd, op één tocht 3000 van de 4000 dragers bezweken zijn. En al evenmin, hoe tijdens de pest-epidemie van 1931 in Oeganda 56.000 doden vielen; en daar waren weinig Europeanen of Indiërs bij. De katoen zelf brengt ook haar gevaren met zich mee: intensieve aanplant in dichtbevolkte districten bevordert de erosie zo sterk, dat men zich in de na-oorlogse jaren gedwongen zag om in het Kigezigebied een grote volksverhuizing te organiseren. En tenslotte maakt de overwegende plaats van de katoen in Oeganda's export dit land enorm kwetsbaar voor eventuele prijsdalingen op de wereldmarkt.
Wel levert Oeganda behalve katoen ook nog koffie, rubber, suiker en sisal; maar dit geschiedt merendeels op Engelse of Indische plantages. Het klimaat in Oeganda is overigens weinig aantrekkelijk voor Europeanen, en het aantal van hen dat (meestal tijdelijk) in Oeganda verblijfhoudt, beloopt slechts enkele duizenden. Op de vervreemding van grond aan niet-Afrikanen zijn restricties gesteld, zodat nog niet 1% van het totale oppervlak aan Europeanen of Indiërs behoort.
| |
Om de bronnen van de Nijl
Vanaf het begin zijn er conflict-punten geweest tussen het Engelse bestuur en de neger-bevolking. Het begon al met de kwesties rond de huwelijksmoraal: het verbod van polygamie en van scheiding stuitte op vele weerstanden. Daarna kwamen de landproblemen, eerst voor de gedupeerde bataka-gerechtigden, later voor de achterblijvende welstandsgroepen. Nu is er een opleving van het nationale zelfgevoel, dat de Britse ‘bescherming’ af wenst te werpen. Al deze vuurhaarden werden dan nog aangewakkerd, doordat de Engelsen zelf op grote schaal onderwijs-mogelijkheden schiepen. Op lager niveau waren het de missie-scholen, die de ogen der bevolking openden voor de moderne wereld. Maar ook aan Engeland's universiteiten kwamen sommigen studeren, zoals de pas afgezette kabaka, die in Cambridge afstudeerde.
Nu is de bom dus gebarsten - en heel de wereld ziet in spanning toe, welke richting Boeganda zal inslaan, nu Engeland het been stijf houdt. En - het is alsof de geschiedenis zich herhaalt - weer is Egypte wel het nauwst bij de zaak betrokken, nu niet als Engelands
| |
| |
bondgenoot, maar als zijn rivaal. Het land van Nagieb is namelijk voor zijn landbouw afhankelijk van de rivier de Nijl. zodat ieder die de bovenloop van deze rivier beheerst, een machtige pressie op Egypte kan uitoefenen. Tussen de oorsprongen in het Victoria-meer en het Albert-meer en Egypte zelf stroomt de Nijl door twee landen: Oeganda en de Soedan. Nog maar net heeft Egypte een overwinning behaald in de Soedan - nu Oeganda nog.
Een concreet bewijs van Egypte's belangen ziet men in het stuwdam-project voor de Owen-watervallen, waaraan al enige jaren wordt gewerkt. Het hier te maken stuwmeer, dat het grootste ter wereld moet worden, zal niet slechts electriciteit leveren voor Oeganda's industrialisatie, maar ook een machtig hulpmiddel vormen om de waterstand in de Nijl te regelen. In dit project, dat wordt uitgevoerd op de grens van de provincie Boeganda, is Egypte dan ook financieel reeds betrokken, en het zal niet nalaten om zijn voordeel te doen met Engeland's moeilijkheden ter plaatse.
Vanaf Herodotus heeft men gespeculeerd over de juiste plaats van de Nijl-bronnen, totdat John Hanning Speke het Victoria-meer ontdekte (en en passant Boeganda). Zullen deze befaamde oorsprongen van Egypte's levensader, vijftig jaar geleden zo hartstochtelijk van alle zijden betwist, thans opnieuw het centrum vormen van felle politieke verwikkelingen? In ieder geval ziet het er niet naar uit, dat Koningin Elisabeth straks in April het nieuwe stuwdam-project zal kunnen inwijden in een erg feestelijke stemming.
|
|