De Nieuwe Stem. Jaargang 9(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Kees van Bruggen Watersnood I. Zij hebben bij het sluiten uitgekeken, Geluisterd naar het huilen van de wind Die door de polder zeilt met lange streken Vol van gevaar, waar vrees geen naam voor vindt. Het vee, onrustig, wil de stal verbreken - De hond die blaft, het krijten van het kind - Zij klimmen in de bedstee zonder spreken En liggen stil - buiten is alles blind. Zoals een dier sterft is de dijk bezweken, Het water staat in bergen voor het huis, Verslaat het dak, verslindt het heet fornuis. Het kind is stil. Wat zou dat zijn? - een teken? Het bed wordt opgeheven tot de zolder En alles drijft als afval in de polder. [pagina 66] [p. 66] II. De kokmeeuw staat te schildwacht op zijn paal, Water alom, hij hoort het zachtjes vlieten, De zee, de kleine haven, het kanaal, De open sluis, waardoor de vloeden schieten. De dorpers zijn in aftocht allemaal, Zover ze niet in slaap het leven lieten, Hij staroogt naar een spiering of een aal, Hij is hier thuis, hem kan het niet verdrieten. Ineens, gekaatst op witpapieren vlerken, Verdwijnt hij in het watergrijs egaal, Over de akker der verdronken zerken, Over het dijkgat, waar de mannen werken, Over het uitgedoofde stoomgemaal.... En danst weer, kleumend schildwacht, op zijn paal. Vorige Volgende