| |
| |
| |
Kort bestek
De ‘echte’ litterator van Vrij Nederland
Men mag onzentwege over de toekenning van de Nobel-prijs aan Sir Winston Churchill denken wat men wil, als wij over het volgende maar accoord zijn: dat in beginsel elk geschreven oeuvre voor deze prijs in aanmerking kan komen. Als een gepubliceerde schriftuur ons raakt in de zône waar ons in het algemeen litteratuur raakt, dan behoort die schriftuur in zoverre tot de litteratuur; verder mag zij dan, naar haar onderwerp, sterrenkundig of historisch zijn, verder mag zij evengoed een rapport zijn over de inauguratie bij de platvoetindianen als een roman.
Wij dachten dat dit laatste niet meer nadrukkelijk behoefde te worden vastgesteld, na Forum en na de eerste jaargangen van Podium en Libertinage. Wij dachten dat de misverstanden in deze overwonnen waren, maar wij raden de beide laatstgenoemde bladen aan, in overweging te nemen de stichting van een comité van waakzaamheid. Wat namelijk Vrij Nederland (24 October 1953), naïefweg, maar op de frontpagina, over een en ander durft schrijven, heeft zo'n lange baard en is dermate stupide, dat wij er even iets van moeten citeren:
‘De echte literator echter zal... eenzijdiger zijn. Zijn taalbeheersing zal niet uit een andersoortig métier vóórtvloeien, doch eer opwellen uit de autonome bron der zuiver artistieke inspiratie. De echte literator is geen afgeleide, geen secundaire kunstenaar; hij is veeleer de bezetene van het woord, voor wie dat woord niet hulpmiddel is, zoals voor de politicus, doch doel in zich zelf. De echte literator, ook al is hij ‘slechts’ prozaïst, is een mensenslag op zich zelf: hij is dichter. Niet óók literator, zoals Churchill. Maar uitsluitend en alleen dichter: op sacrosancte, geen andere goden naast zich duldende wijze.
Zulke dichters komt de Nobelprijs voor letterkunde toe. Niet Churchill.’
Wij noemden hierboven de letterkundige tijdschriften Podium en Libertinage niet alleen omdat het stompzinnige tekstje dat wij aanhalen ons deze namen in herinnering bracht. Deze namen worden ons opgedrongen door de tekenaar Jordaan die, ook op de voorpagina, veel te leuk om treffend te zijn, compareert. In een mansarde vertoont hij ons de prijswinnaar op een wijze die zowel deze als... de armoede van de professionele litterator ridiculiseert. In een hoekje van die akelige mansardekamer liggen exemplaren van de genoemde tijdschriften. Wij vragen ons nog steeds af, of dit misschien wat betékent,
| |
| |
in verband met het negentiende-eeuwse geluid over de ‘echte’ litterator...
Wij bedenken dat juist de laatste tijd eindelijk eens verstandige dingen over letterkundige onderwerpen werden gezegd in Vrij Nederland. Door G. Borgers, die niemand anders is dan de secretaris van Podium. En wij vragen ons nu af of dit rare stukje op de voorpagina wat kan betekenen ten aanzien van die nieuwe medewerker...
| |
Bloch
Wat kan het in een schouwburg verschrikkelijk vervelend zijn! De schrijver van dit stukje mag misschien wel bekennen dat hij zelden de gelegenheid heeft schouwburgen te bezoeken, dat hij reeds dientengevolge geen connoisseur is. Als hij dus oordeelt, oordeelt hij met de primitiefste maatstaven, als: kon ik rustig blijven zitten, viel ik in slaap, heb ik gelachen, en dergelijke. Zijn laatste stuk was ‘Via Lissabon’. Hij is bij dit aesthetische, beschaafde, engelse spiritisme enige keren in slaap gevallen. Hij had eerst gedacht: ik kàn die Morgan maar niet lezen, ik kom nooit verder dan een hoofdstuk, wie weet, misschien zal ik hem door zijn theater kunnen bereiken. Maar Charles Morgan heeft hij opgegeven, na die dure slaapplaats in de Haagse Schouwburg bij ‘Via Lissabon’.
Dat was de laatste keer voor Bloch. En nu is er van slapen helemaal niets gekomen. Nadat hij een bedrijf lang heeft moeten toezien hoe enige houten klazen het stonden moeilijk te hebben op dat grote toneel, nam hij in de pauze zijn hoed en kneep hij uit. Hij dacht: in de provincie, waar ik nog geregeld naar de schouwburg ging, spelen de amateurs veel beter toneel dan de mensen van Puck, en zij spelen er tenminste echte toneelstukken! Maar misschien was dat onredelijk van hem, want hij is geen kenner. Zijn wel erg primitieve criterium bestond hierin, dat hij het onmogelijk langer kon uithouden.
| |
Op zoek naar Christenen
Een toevallig in de trein gevonden weekblad - het was het nummer van 3 October van de ‘Paris Match’ - heeft ons het een en ander geleerd over een aangelegenheid, waarvan het belang, naar 't ons voorkomt, nog te weinig is ingezien. Het is een dier schijnbare ‘kleinigheden’ die, als met een bliksemstraal, plotseling een hele situatie belichten.
Het artikel, waarvan de schrijver de indruk maakt, zeer goed op de hoogte te zijn, gaat over de veroordeling achter gesloten deuren van
| |
| |
de beweging der priester-arbeiders. Die beweging, in oorlogstijd ontstaan, beoogde ernst te maken met de sociale functie van de Kerk. Zij deed dat, behalve door het uitgeven van boeken en tijdschriften, doordat een aantal priesters - een 90-tal - tegelijk arbeider werden en zich na hun dagtaak aan het herderlijk werk onder de arbeidersbevolking wijdden.
Inwendige zending dus in het nog altijd gelaïciseerde Frankrijk. Hoe zou men dit in Rome niet toejuichen? Het is anders uitgepakt. Roma locuta est. De nuntius Marella is die uitspraak van de hoogste kerkelijke autoriteit komen overbrengen in een hoog-aanzienlijke vergadering van 26 Franse prelaten, gehouden de 23ste September. Zij luidde: la mort sans frase; de beweging moest worden stopgezet.
Vreemd? Het wordt minder vreemd als men de ‘beschuldigingen’ hoort, tegen de priester-arbeiders ingebracht. Twee hunner in het gebied van Parijs, hebben destijds meegedaan aan de communistische betogingen tegen Ridgway; achttien hunner hebben het gewaagd te polemiseren tegen de ere-president van de katholieke vakbeweging; de priester-arbeiders van Limoges hebben tijdens de algemene staking van Augustus die vakbeweging ervan beschuldigd ‘de arbeidersklasse verraden te hebben’ en niet geaarzeld, het hun biechtelingen als een gewetensplicht voor te houden, lid van de C.P. te worden. Kortom: de arbeider-priesters zijn ‘marxisés jusqu'à la moelle’, tot in het merg marxist geworden!
Inwendige zending? Best. Maar zó meeleven met de slachtoffers ener onrechtvaardige verdeling der aardse goederen, dat men een der hunnen wordt en meestrijdt voor een betere maatschappelijke orde, dat was toch niet de bedoeling.
Zo is alles duidelijk. Pijnlijk duidelijk zelfs. Op één vraag na die openblijft: waar leeft nu het ware Christendom? In de harten van die arbeider-priesters of in het Hoofd te Rome?
| |
Studietoelagen
Het uitgangspunt bij alle discussie over studietoelagen behoort te zijn, dat deze instelling een noodzakelijk kwaad betekent. Het is een lapmiddel ter bestrijding van een fundamenteel maatschappelijk kwaad: de onredelijke inkomensverdeling.
Hierbij dient men te bedenken, dat de gangbare term studiebeurzen voor alle mogelijke vormen van studietoelagen misleidend is, omdat ca 95 procent van alle overheidssteun aan studenten geschiedt in de vorm van renteloze voorschotten, van leningen dus, welke terugbetaald
| |
| |
moeten worden en niet in de vorm van beurzen.
De heer Van der Zant, die secretaris is van de commissie voor de rijksstudietoelagen en die in deze kwaliteit de facto beslist over de toekenning van studiebeurzen en renteloze voorschotten, heeft aan ‘Het Parool’ een interview toegestaan, waarvan de neerslag zonder commentaar te vinden is in het nummer van 20 October j.l.
In dit stuk worden o.a. enige normen onthuld, waaraan de aanvragers van een toelage worden getoetst. Hieruit blijkt, dat men de laatste twee jaren op de middelbare scholen gemiddeld een zeven moet halen. ‘Sommigen vinden dat te hoog. Ik niet. Voor een pientere jongen is het niet te hoog’, voegt de heer Van der Zant eraan toe. Wij scharen ons gaarne onder hen, die vinden, dat dit te hoog kan zijn in gevallen van een sterk eenzijdige belangstelling of aanleg, die op de universiteit veel beter tot zijn recht kan komen dan op de middelbare school. Maar hierover valt te discussiëren. Waar niet over te discussiëren valt is, dat men zich graag zo mateloos bezorgd maakt over de verspilling van gemeenschapsgeld door de mislukking van bursalen, terwijl ieder, die over voldoende geld beschikt, desnoods zijn leven lang als student mag mislukken, al heeft hij twaalf jaar ever de middelbare school gedaan, als hij op een goed moment maar een eindexamenpapier kan produceren.
De heer Van der Zant is van mening, dat een klein beetje zorgen de mensen ruggegraat geeft. Het gaat hem hier kennelijk alleen om materiële zorgen. Maar deze dierbare zorg voor de menselijke ruggegraat geldt blijkbaar alleen weer die groep, die in de regel aan zorgen toch al geen gebrek heeft. Wie niet de zorg kent een studietoelage te moeten aanvragen, mag op dit punt tot de ongewervelden behoren.
De renteloze voorschotten, waarvan de te vroeg gestorven minister Van der Leeuw zei, dat zij een immorele instelling vormden, die zo snel mogelijk moet verdwijnen, acht de heer Van der Zant een deugdelijk en aanvaardbaar middel. Renteloze voorschotten stimuleren de neiging te snel te studeren om het geleende bedrag zo klein mogelijk te houden, zij vormen een onrechtvaardige druk omdat over de continuëring ervan nooit zekerheid bestaat, zij vormen een bedreiging voor de gezondheid, wanneer het bedrag te klein is om zowel studie als levensonderhoud behoorlijk te bekostigen. Bovendien vormt de schuld van de afgestudeerde op het moment, dat hij eraan kan gaan denken een loopbaan te beginnen en een gezin te stichten, waar hij in de regel toch al rijkelijk laat mee is, een belangrijke en gerechtvaardigde grief. Deze omstandigheid heeft naar twee kanten een
| |
| |
ongunstige uitwerking: zij verhindert de afgestudeerde in veel gevallen bijvoorbeeld zich verder wetenschappelijk te bekwamen (assistentensalarissen zijn laag) of te promoveren (dissertaties zijn duur) en zij weerhoudt een aantal geschikten ervan een renteloos voorschot aan te vragen.
Al deze dingen kan en behoort de heer Van der Zant te weten en mede te delen aan ieder, die ze horen wil, want hij zou al zijn gezag van deskundige moeten gebruiken om het parlement tot vrijgevigheid te bewegen, niet om het te ontmoedigen. En dat doet de heer Van der Zant in feite. Hij zegt: ‘Studieloon acht ik een utopie.’ Dat is ronduit reactionnaire propaganda. ‘Utopie’ is altijd de dooddoener geweest van de versuften en defaitisten om de sociale vooruitgang te belemmeren. De achturige werkdag was een utopie en algemeen onderwijs en ouderdomspensioen en gemengd zwemmen en een studentensanatorium en studietoelagen. Dat is allemaal utopie geweest totdat het realiteit was en de volgende stap utopie genoemd moest worden... door de realisten.
| |
Mastklimmen... en andere sport
In de rubriek ‘Mastklimmen, een wedstrijd in kennis en wetenschap voor studio en huiskamer’ van de N.C.R.V. moesten op een avond - het was die van de 1ste October - de mededingers een aantal gerechten thuisbrengen: macaroni - Italië, plumpudding - Engeland, nasi goreng -... Indië.
‘Plezierig,’ commentarieert de vlotte leider, ‘om jonge mensen ook nog eens Indië te horen zeggen.’
Men kan zich daar, dunkt ons, twee verklaringen bij denken en het is moeilijk te zeggen welke daarvan de voorkeur verdient. Of hier ligt een doelstelling achter en de N.C.R.V. meent de jeugd te moeten opwekken tot een herstel(?) van de oude toestand in Indonesië, zoiets als de wraak voor Adoua van Mussolini. Of deze commentator verheugt er zich zo maar spontaan over, dat jonge mensen, die zelfs niet meer het excuus hebben, dat ‘Indië’ een stuk van hun eigen verleden is, blijven meekankeren met de oud-gasten.
Stelt U zich eens een Engelse radio-groepleider voor, die, als er iemand inplaats van de ‘Verenigde Staten’ zou zeggen de ‘Amerikaanse koloniën’, de ‘verspreking’ met hetzelfde commentaar zou begroeten! En toch was de vrijwording dier Amerikaanse koloniën in haar tijd een minder onvermijdelijke ontwikkeling dan die van Indonesië in onze dagen.
|
|