De Nieuwe Stem. Jaargang 8
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 641]
| |
A.G.H. Bachrach
| |
[pagina 642]
| |
contrary, they are always ready to pour them out by the hour or by the night with an enthusiasm, a sweeping abundance, with such an aptness of application sometimes that, as in the case of very accomplished parrots, one can't defend oneself from the suspicion that they really understand what they say. Andermaal géén autobiographie, maar Conrad's Under Western Eyes. Let wel, ‘Under Western Byes’, een titel die misschien alleen te vertalen zou zijn door een combinatie van ‘In Westerse Ogen’ en ‘Onder de Ogen van het Westen’. En ja, naar aanleiding van dit vertalen moet ik nu toch even met een autobiographische glosse komen. Want dat ik het hier over Conrad zou willen hebben, is uitsluitend het gevolg van het feit, dat de gevoelswaarde van deze titel zo opvallend is verschoven tussen de tijd, dat ik als student voor het eerst over Conrad schreef, en het moment dat ik onlangs oude aantekeningen doorbladerde. Terwijl ik nl. mijn spaarzame jeugdige bespiegelingen over Under Western Eyes overlas en daarbij automatisch probeerde die titel te vertalen, associeerde ik hiermee bijna even automatisch weer eens voor de zoveelste keer het besef, dat er werkelijk géén ontwikkeling in onze huidige wereld denkbaar is, ingrijpender dan de nog steeds verder uitkristallizerende ‘Heroriëntering van het Westen’. Inderdaad: onze hèr-oriëntering. Waar het om ging was immers het herzien van onze verhouding tot ‘de Orient’, d.w.z. tot al wat in de ruimst mogelijke zin gevoeld werd als niet-Westers. Want dat was het meest treffende bij mijn overpeinzingen naar aanleiding van Conrad's Under Western Eyes. Indertijd vond ik het eigenlijk maar vreemd van onze schrijver om voor een verhaal dat in Genève speelde zo'n uitgesproken partijdige titel te kiezen (als hij dat nu nog voor één van zijn Indische romans gedaan had: het ‘East-is-East-and West is-West’-idee begon immers in wezen pas ‘East of Suez’!). En heden ten dage leek het de gewoonste zaak van de wereld. Ondanks alles begint tegenwoordig het Oosten officieel midden in Duitsland. Zou Conrad's begrip van het Westen dan door deze verschuiving dichter bij ons zijn komen te staan? En Conrad's begrip van het Oosten, of beter nog van ‘de Oost’? Voor ons zelf, bedacht ik, was de gevoels- | |
[pagina 643]
| |
waarde van deze laatste term nog ééns zo radicaal verschoven in de tussenliggende jaren, toen het ‘Nederlands Oost-Indië’ van Conrad's verhalen verkeerd was in Indonesië! Het leek mij de moeite waard, met deze onmiskenbare verschuivingen als uitgangspunt, na te gaan of wij wellicht nu ook aan een herwaardering toe waren van Conrad's oeuvre als geheel. Als wij ons afvragen welke titels ons het eerste te binnen schieten bij die voor kenners van de Engelse literatuur zo veelzeggende naam, dan is dat in negen van de tien gevallen: Typhoon, Lord Jim, Almayer's Folly, The Nigger of the Narcissus en (door hun verfilming) ook Victory en An Outcast of the Islands. Geheel of gedeeltelijk spelen al deze boeken in Z.O.-Azië. Ook toen ik zelf indertijd een studie van Conrad begon te maken was die het onmiddellijk resultaat van mijn enthousiasme voor zijn ongewoon suggestieve benadering van het Oosten, en in het bijzonder van de Westerse avonturier, die het Oosten onderging, en die dat deed als individualiteit. Ik zeg met opzet ‘benadering’ en ik zeg met opzet ‘individualiteit’. Want de benadering van het Oosten, het letterlijk er-naderbij-komen, in de dagen vóór het bestaan van ‘Overseas Airways’ geschiedde immers via de zee! Ook toen vroeg ik mij al af in hoeverre Conrad's zeemanschap wel ooit zijn werkelijke levensdoel was geweest, in hoeverre misschien alleen maar middel. Betekende ‘de Zee’ voor Conrad wellicht slechts de enige mogelijkheid om te leven volgens zijn eigen ideale gedragscode, werkte ‘de Zee’ misschien voor hem alleen als katalysator bij de vrijmaking van zijn eigen diepste wezenstrekken? En wat betreft die benadering van het Oosten als individualiteit, daarvan kon men ook toen al zeggen, dat die in de eerste plaats geschiedde als revolterende individualiteit, als eenling die de gemeenschap waar hij uit voortkwam in protest ontvluchtte. Maar dit alles was slechts terloops; primair bleef bij de aantrekkelijkheid van zijn, werken voor de lezer van mijn generatie het Oosterse zeeavontuur, het zeeavontuur zoals dat deel uitmaakte van de exotische ervaringsschat van een persoonlijkheid, welker intensiteit van beleven ik mij niet herinnerde ooit eerder te hebben ontmoet. Ook onder U zullen er zijn die in de tijd van het meerderjarig worden dat lichte heimwee naar de avonturenroman hebben gekend, dat soms de (natuurlijk ook weer even vaak zorgvuldig onderdrukte) wens deed opkomen om nog éénmaal zo volmaakt door een boekenfiguur te worden geabsorbeerd als men dat als schooljongen kon wezen door een ‘Kapitein Nemo’ of een ‘Lavarède’, door een ‘Laatste der Mohika- | |
[pagina 644]
| |
nen’ of door ‘Kinderen van het Woud’. Het proces is algemeen bekend. Als men de zestien is gepasseerd, dan hebben Verne, Aimard, Cooper en Marryat vanzelfsprekend afgedaan. Dan duurt het jaren en jaren voordat men weer (en nu als gerijpte intellectuelen) serieus van gedachten kan wisselen over de relatieve merites der gevechtsmanoeuvres van een Captain Horatio Hornblower. En daar tussenin wil men uiteraard de wereld hervormen, weigert men steevast ooit een reef in zijn grootzeil te leggen en worstelt men met zijn Proust en Gide en Thomas Mann, met zijn Lawrence, Huxley en Joyce. Bleek Conrad nu in dat gezelschap een verademing? Over 't algemeen is de onbevangen lezer, aanvankelijk verlokt door het z.g. ‘romantisch realisme’ van Conrad's eerste boeken, inderdaad blij zich weer eens over te kunnen geven aan ‘het avontuur’. Volgaarne laat hij zich meeslepen tot in de grandioze climax, waarin deze verrassende verhalen immers steeds culmineren ondanks de meervoudige spreekbuizen verbonden aan hun typisch drastische en integere verteltrant. Bijna met heimwee koestert hij zich in wat hem treft als de door-en-door Engels-weemoedige humor in hun toon, zo simpel, zo stoer, zo inderdaad ‘recht-door-zee’ nietwaar, zo zonder alles-en-allen te verklaren toch alles-en-allen begrijpend.... Dat wil zeggen, alles-en-allen? Zoals Joseph Conrad de atmospheer van een heel landschap weet op te roepen, zoals hij zelfs de meest verstokte landrot bewust weet te doen worden van wat het leven met wind en golven van een mens maakt, zoals hij de lezer de natuur weet te doen ondergaan, daarin voelt ook een leek onmiddellijk de meesterhand - ongeacht het te groot aantal adjectieven waarover de literaire critiek, inmiddels terecht, is gevallenGa naar voetnoot3). Het personeel van de Britse koopvaardijvloot, varend en aan de wal, ontvangt uit zijn handen - zoals de commentatoren het al vroeg noemden - ‘haar unieke monument’. Maar dat is (zeker voor wie er pas kennis mee maakt) niet de kern van zijn oeuvre - al zal 't misschien alleen dáárom blijven leven. Van zijn allereerste werk tot zijn allerlaatste lijkt het thema waar hij over schrijft iets anders, iets dat iedere lezer t.z.t. doet voelen dat deze auteur - indien men hem al per sé met de ‘Ancient Mariner’ wenst te vergelijken - zijn ‘wedding-guest’ nog heel wat meer doet dan hem alleen à la Coleridge te onderhouden met een stijf gesponnen ‘yarn’ over misstap en vergelding volgens die beruchte elementaire fatsoensbegrippen! Vele zijn de commentatoren die vergeefs getracht hebben Conrad's ‘message’ uit zijn werk te distilleren; velen ook | |
[pagina 645]
| |
hebben zich tevreden gesteld met paraphrazen van de term ‘elusive’, ongrijpbaarGa naar voetnoot4); doch allen zijn het met Virginia Woolf eens dat men zich bij willekeurig welke pagina van Conrad ook, voelt zoals Helena voor haar spiegel toen ze besefte dat ‘do what she would, she could never in any circumstances pass for a plain woman’Ga naar voetnoot5). En wij? Om hierop te antwoorden moge ik andermaal terugvallen op mijn vroegere impressies van Conrad en de verschuiving in gevoelswaarde der gebruikte begrippen, die ik constateerde bij mijn huidige wederzien daarmee: speciaal de verschuiving in de gevoelswaarde van de woorden ‘onze Oost’. Terugbladerende ben ik nl. gaan beseffen in welk een wel zeer bijzondere verhouding tot deze schrijver juist zijn Hollandse lezer staat.... vooral wanneer deze Hollandse lezer ook enkele jaren in het décor van Conrad's Oosterse verhalen heeft kunnen leven en van nabij kunnen meemaken dat dit décor in andere handen overging. Laat ik mij nader verklaren. Waar ik op doel zijn niet alleen de voor de hand liggende plaatselijke uiterlijkheden, al zijn die treffend genoeg, wanneer wij de Engelse spelling van zijn Maleise woorden en namen herleiden tot de bij ons gangbare. Joseph Conrad debuteert immers met Almayer's Folly, (1895) de tragedie van een vereenzaamde Indische Nederlander (A.L. Meyer?) op de Oostkust van Borneo, wiens enige kind, Nina, waarvoor hij een grote toekomst in Europa had gedroomd, hem verlaat om te trouwen met een jonge Indonesiër. Mede door nog al wat melodramatische passages behoort Almayer's Folly lang niet tot de sterkste van Conrad's werken. In de literatuurgeschiedenis wordt het meestal met enkele woorden afgedaan. En toch was het Conrad zelf die er nog een kwart eeuw later van verklaarde: If I had not got to know Almayer pretty well, it is almost certain there would never have been a line of mine in print.Ga naar voetnoot6) Lijkt het zo niet bij voorbaat eveneens ‘almost certain’ dat dieper begrip van het effect van de ontmoeting met die tragische Indische Nederlander eerder kan voortkomen uit ons Nederlanderschap dan uit Conrad's - of der commentatoren - Engelsman-zijn? Het is bijna symbolisch, dat zelfs de voorgeschiedenis van deze betekenis | |
[pagina 646]
| |
volle ontmoeting niet alleen met Nederland als zodanig verbonden is, doch in het bijzonder met Amsterdam. Maar laten wij ons eerst aan de feiten houden. De biographische hoofdzaken van het leven van Josef Teodor Konrad Nalecz Korzeniowski zijn natuurlijk, dat hij een kleine honderd jaar geleden als Russisch onderdaan in de Poolse Oekraine werd geboren, dat hij als jonge man dienst nam als matroos op de Engelse koopvaardijvloot, en dat hij in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog een prestige had veroverd als Engels romanschrijver in de Engelse literaire wereld, dat voor de grootsten niet behoefde onder te doen. Het moment in deze levensloop, waarbij ik (in verband met bovengenoemde hypothese) een ogenblik met U zou willen blijven stilstaan is zijn dertigste levensjaar. Verwacht U de term ‘mijlpaal’, dan moet ik verklaren dat het tijdvak 1886/87 er voor hem inderdaad een was waarbij men zelfs op elk van de vier kanten van die paal een memorabel feit zou kunnen beitelen. Om te beginnen viel in dat tijdvak de vervaardiging van het eerste literaire product waar hij zich ooit aan had gewaagd, een short story, ingezonden naar aanleiding van een prijsvraag van het populaire tijdschrift Tit-Bits. Met dit vlak van de mijlpaal hangen direct de volgende samen, want het overigens onbekroond gebleven verhaal van de tot eerste stuurman opgeklommen Korzeniowski droeg de betekenisvolle titel van ‘The Black Mate’Ga naar voetnoot7) en was geschreven in de Engelse taal. Veel later zou hij over die Engelse taal aan een Franse vriend schrijven, dat hij twee jaar na aankomst (était) suffisamment maître de cette langue pour passer le premier examen d'officier de la marine marchande, y compris une interrogation de deux heures. En hij voegt daaraan toe ‘“maître” n'est pas le mot juste: j'aurais dû dire “j'avais acquis”’. Nooit, vervolgt hij, had hij nl. een Engelse grammatica bestudeerd, zijn uitspraak was altijd gebrekkig gebleven omdat hij steeds moeite had met de klemtoon, en, zo eindigt hij, pour l'écrire, je lutte péniblement avec ce langage, que je ne possède pas, je le sens, mais qui me possède, hélas!Ga naar voetnoot8) In 1886 had deze waarlijk letterlijke ‘bezetenheid’ zich dus het eerst gemanifesteerd. Verbaast het ons, dat, waar Conrad nu zozeer door de | |
[pagina 647]
| |
genius van de Engelse taal was geadopteerd hij haar instinctief als het enige medium voor zijn eerste artistieke expressie heeft gevoeld....; verbaast het ons dat hij in dit zelfde tijdvak zijn laatste examen aflegt - het Staatsexamen voor ‘Master Mariner’ in de Britse ‘Mercantile Marine’ - en dat hij dan tevens op zijn beurt de nationaliteit van die taal adopteert en British Subject wordt? Luidt op deze manier het opschrift aan de achterkant van de mijlpaal in Conrad's leven die 1886/87 heet ‘Eerste Engelse Proza’, dan luiden die aan de zijkanten respectievelijk ‘Naturalisatie’ en ‘Kapiteinsbrevet’, terwijl er aan de voorkant gegrift komt te staan niet zonder meer ‘Ontmoeting met Almayer’, maar ‘Verblijf in Nederlands Oost-Indië’. Conrad's vertrek naar de Maleise Archipel was nl. zijn eerste reis na deze drievoudige adoptie van het land zijner keuze - een reis die begon in de haven van Amsterdam, waar hij, zoals we in zijn zeeherinneringen kunnen lezenGa naar voetnoot9), weken en weken moest wachten op de lading die per schuit uit de provincie moest komen, maar door de strenge vorst overal was vastgevroren. Pas toen e.e.a. per as was gearriveerd, kon het schip vertrekken; Java, het einddoel, bereikte men drie volle maanden later. De overtocht was verre van rustig en kort voordat men aankwam op de rede van Semarang trof een losgeslingerde ra Conrad nog zodanig in de rug, dat de Hollandse dokter, die hem na aankomst onderzocht, in zijn beste Engels uitriep: Ah, friend, you are young yet; it may be very serious for your whole life. You must leave your ship; you must quite silent be for three months - quite silent.Ga naar voetnoot10) In die dagen bezat Semarang nog niet zijn fraaie C(entraal) B(urger) Z(iekenhuis); Conrad gaf er dan ook, mede om de taal, de voorkeur aan naar Singapore te gaan, waar hij in 't gerieflijke hospitaal in de bovenstad werd opgenomen. Daar genoot hij van het prachtige uitzicht dat men op de plaats zelf en de haven heeft, en terwijl hij niet moe werd naar het ruisende waaieren van de klapperkruinen vlak onder zijn voorgalerij te luisteren, dacht hij onwillekeurig terug - zo vertelt hij ons - aan die andere periode van gedwongen rust in het ijzige, dik onder de bevroren sneeuw zittende Amsterdam. En inmiddels was hij ‘quite silent’. Conrad had zich inderdaad zo kalm gehouden, dat hij eerder dan | |
[pagina 648]
| |
men had verwacht weer op de been was en aan kon monsteren, toen hij de kans kreeg. Die deed zich voor in de vorm van een vrijgekomen stuurmansplaats aan boord van het s.s. Vidar, een kustvaarder die toebehoorde aan een Arabisch handelshuis, onder commando stond van een Engels kapitein, een grotendeels inheemse bemanning had, geregistreerd was in Banjermasin op Borneo - en de Nederlandse driekleur voerde. In het halve jaar, dat hij diende op dit schip maakte Conrad een vijftal reizen, op en neer tussen Singapore en Noord-Oost Borneo. De route ging door Straat Karimata, langs Banjermasin, Balikpapan, Poeloe Laut, en Dongola op West Celebes. En het werk stond in het teken van de handel in copra, rubber, bamboe en wat de archipel verder aan bevolkingsproducten opleverde. Op zichzelf was er niets opwindends aan. Alleen: van deze reizen dateert Conrad's contact met de Maleise wereld, dat hem zou inspireren als geen ander, zelfs niet dat met Midden Afrika drie jaar later. Want juist op deze reizen was het, dat hij bijna alle personages in levende lijve ontmoette die in zijn Oosterse romans terugkeren, en in de eerste plaats Almayer en Willems, de Nederlanders waarzonder ‘nooit een letter’ van Joseph Conrad in druk zou zijn verschenen. In het vierde hoofdstuk van zijn persoonlijke memoiresGa naar voetnoot11) bezitten wij een nauwkeurige beschrijving van de omstandigheden van Conrad's ontmoeting met deze twee. Zijn schip had net gemeerd aan de wankele steiger van Boeloengan, een inheems plaatsje met een kleine handelsnederzetting aan de monding van de Pantai, boven in Borneo. 't Was kort na zonsopgang; Conrad was huiverend aan dek gekomen om te proberen door de kille ochtendmist heen iets van de kust gewaar te worden. Alles droop nog van de dauw. Verder was het doodstil en het oerbos aan de overkant donker en roerloos. Toen kreeg hij het vage silhouet van een Europeaan in het oog en van een inheems huis achter hem, laag onder het hoog oprijzende, puntige atapdak. De man had alleen maar een flappende, gebloemde pyamabroek aan en een singlet. Naarmate hij dichterbij kwam, kon Conrad een somber gezicht onderscheiden onder lang, ongekamd zwart haar, dat half over zijn voorhoofd hing. Met de armen over de borst gekruist kwam die man langzaam nader, opdoemend uit de dichte nevel vlak bij het schip om met toonloze, vermoeide stem, waar niettemin een bitter wantrouwen in doorklonk, te informeren of ze ook zoiets als een rijpaard aan boord hadden.... Het rijpaard was een kittige Balinese pony, die op naam van | |
[pagina 649]
| |
Toewan Almayer was ingescheept. Ook zonder de vraag naar die, voor iedere ingewijde volkomen zinloze bestelling had Conrad het geweten: dit moest de man zijn, waarover zo eindeloos veel verhalen in omloop waren, waar de hele reis door blank en bruin smalend of vol schouderophalend medelijden steeds weer dwazer anecdotes van had weten te vertellen, dit was Almayer, beurtelings beschreven als jammerlijke schertsfiguur, geheime-machten-bezittende intrigant, en eeuwig dromende fantast. Die avond dineerden gezagvoerder en stuurman van het s.s. Vidar op Almayer's vervallen voorgalerij. Terwijl hun gastheer koortsachtig het ene nieuwe plan na het andere ontvouwde, vingen zij ook een glimp op van Willems, de verlopen matroos, die op Almayer's zak teerde. Keer op keer kwam Conrad daarna terug; hij kon maar niet genoeg krijgen van het aanschouwen van die onwaarschijnlijk menselijke wrakken, van het deelhebben aan het verworden bestaan dezer ‘Europeanen’ zoals zich dat daar afspeelde in die Oosterse rimboe voor zijn Westerse ogen. En als hij niet naar Almayer luisterde, luisterde hij naar de Inheemsen, die kwamen handel drijven of als dekpassagiers meevoeren. Enig Maleis was hij gauw genoeg machtig en wat hij niet verstond of hem onverklaarbaar leek vroeg hij aan zijn Kapitein, die dit traject al twintig jaar bevoer en de mensen kende en begreep als weinig anderen. Op deze trage pendeldienst tussen Singapore en Oost Borneo luisterde Conrad en observeerde en nam in zich op voor zijn hele verdere leven, niet alleen het wezen van Almayer en Willems, maar ook dat van Lakamba, Babalatchi, Abdullah, Tom Lingard en Jim. En dit alles speelde zich af gedurende die luttele maanden van 1887 kort nadat hij zijn hoogste zeemansbrevet had behaald en door zijn naturalisatie officieel deel was gaan uitmaken van de natie welker taal hem had geadopteerd; dit alles, d.w.z. Conrad's confrontatie met het Oosten zoals zich dat aan hem openbaarde in de Buitengewesten van het oude N.O.I. Wanneer Conrad op een der laatste bladzijden van zijn persoonlijke memoires uitvalt tegen de gebruikelijke misvattingen over ‘de Vrije Wil’, dan is de aanleiding dat eerste bezoek aan Almayer's voorgalerij. Hoe gemakkelijk had hij die invitatie niet kunnen afslaan! Hij had haar echter aanvaard - en daarmee de profetische woorden van die Hollandse dokter op Semarang in de wind geslagen - om er de rest van zijn dagen voor te boeten met ‘the price of his sanity’Ga naar voetnoot12). Op een der allereerste bladzijden van A Personal Record vinden wij, naar aanleiding van het boek waarmee hij debuteerde, de bekentenis: | |
[pagina 650]
| |
For many years, Almayer and the world of his story had been the companions of my imagination.Ga naar voetnoot13) Verduidelijking als zij is op zijn reeds eerder geciteerde uitspraak over die ontmoeting, krijgt deze bekentenis nog een apart accent door de toevoeging: without, I hope, impairing my abilility to deal with the realities of sea-life. Die toevoeging is ontroerend in z'n bezorgdheid om toch vooral niet de indruk te vestigen - zelfs nu niet als mémoires-schrijvend en sinds jaren erkend en gevierd auteur - dat hij niet óók, en zelfs in de eerste plaats, een goed en plichtsgetrouw zeeman was geweest. Ze is tevens veelzeggend. In werkelijkheid waren ‘the realities of sealife’ voor hem sinds die gedenkwaardige landing op de Noord-Oostpunt van Borneo niet de stand van de zeilen en 't bijhouden van het logboek geweest, maar de zich bijna tot 't psychisch ondraaglijke verdiepende contacten met ‘Almayer and the world of his story’. Wie zich tracht te verplaatsen in de gemoedstoestand van onze Britse Pool voelt dit - en voelt vooral, dat Conrad niet was de ‘amateur de psychologie’ der Franse commentatoren, voor wie Almayer Conrad's ‘trouvaille’ bleek. Wat hij dan wel voor hem was? Joseph Conrad, nogmaals, heeft verklaard dat Almayer en diens lot, jaren voordat hij overging tot schrijven, de ‘companions’ waren geweest van zijn ‘imagination’. Conrad, zoals ook zijn meest toegewijde bewonderaars erkennen, is geen ‘Maker’: de luttele figuren in zijn hele oeuvre die ‘bedacht’ zijn, blijven ver onder de maat - wat overigens volkomen klopt met zijn eigen bijna pathologisch vaak herhaalde verzekering ‘J'ay vécu tout cela!’.Ga naar voetnoot14) 't Was Almayer, die de zeeman Korzeniowski voor het eerst in staat stelde al wat hij in zijn veelbewogen leven had gekend als de schrijver Conrad uit te zeggen in geïmagineerde vorm! Met andere woorden, wat het hem aandeed was het geconfronteerd worden op die gedenkwaardige Singapore - Borneo reizen met de concrete belichaming van de legende die hij sinds jaar en dag in zich had omgedragen, de legende namelijk van de ‘outcast’, van wat in zijn verbeelding de idee-fixe van zijn eigen outcast-zijn was geworden. Hier zullen wij het slechts over de kracht, niet over de oorsprong | |
[pagina 651]
| |
hebben van een idee-fixe dat hij, dank zij de eigenaardige ambivalentie van de relaties met zijn geboortegrond tot de dood toe zou behouden. In elk geval is de graad waarin Conrad de verspreiding van de Almayer-legende in de Indische wateren overdrijft (in zijn herinneringen aan het voorspel van hun ontmoeting) meer dan kenschetsend. Hij wekt de indruk of hij eigenlijk geen gesprek gehoord had, waarin de naam Almayer niet minstens één keer viel. Maar wie ‘onze Oost’ gekend heeft, weet dat zulke figuren overal in de Buitengewesten te vinden waren en dan vaak van nog heel ander kaliber. Zo komen wij b.v. in Du Perrons Het Land van Herkomst een zekere Reedijk tegen, oud zee-officier, die ons beschreven wordt als een grote, zware en kale man met heldere ogen, een beminnelijk gezicht en vlossige blonde snorren. Iedereen noemde hem een fantast. De planters op het platje schaterden als ze hem te paard voorbij zagen sjokken. Hij probeerde telkens nieuwe dingen, ontdekte ontelbare belangrijke perspectieven en handelde steeds of zij al uitgevoerd waren, zodat hij zich altijd misrekende en grote verliezen leed en soms zo arm was dat de Inheemsen hem rijst, vruchten en vis brachten. Van hem zegt Du Perron letterlijk: Hij stierf ten slotte als een der onbegrepen helden van Conrad, romanties en verlaten, door de kollega's tot het bittere einde voor een dwaas aangezien, door de inlanders.... op hun niveau getrokken. Er zijn andere Europeanen als hij, intelligenter dan hun mede-blanken doch op een soortgelijke manier uitgesloten, gelukkig en ongelukkig, trots en berustend tegelijk, in een kampoenghuis gestorven.Ga naar voetnootl5) Was trouwens de hele tijd dat Du Perron's eigen vader aan de Zandbaai op Java's eenzame Zuidkust een rijstpellerij probeerde op te bouwen niet even Conradiaans van spheer? Om nu op Conrad zelf terug te komen: het laatste aspect van dat mijlpaal-jaar 1886/7 zouden we dus uiteindelijk kunnen omschrijven als de definitieve verschuiving in zijn realiteitsbegrip, of liever, de definitieve omwisseling in zijn bewustzijn van ‘realities’ en ‘imagination’ gedurende zijn ontmoetingen met de wereld van Almayer, d.w.z. met de Indo-Europese wereld van het vroegere N.O.I.! Toen deze verschuiving, deze omwisseling eenmaal had plaats gevonden - en wie zal zeggen na welke innerlijke worsteling - toen werd elk langer verblijf op het terrein waar die strijd gestreden was vanzelfsprekend ondragelijk en zinloos. Het schijnbaar als gril plotseling op- | |
[pagina 652]
| |
geven van zijn positie aan boord van de Vidar krijgt in dit licht pas zijn juiste perspectief en The Shadow Line - een van Conrad's latere en meest indringende verhalen dat met deze ogenschijnlijke desertie na aankomst te Singapore begint - krijgt zo een centrale plaats in zijn oeuvre. Maar hij ontleent de titel van The Shadow Line dan ook aan het beeld van de schaduw die we ineens als een lijn dwars over onze levens getrokken zien als we beseffen: ja, daar-en-daar was 't uit met het onbezorgde élan van onze jeugd en begon ‘the more self-conscious and more poignant period of maturer life’.... In de uiterlijkheden van Conrad's leven viel deze schaduwlijn samen met het verkrijgen van zijn eerste commando, kort na zijn impulsieve afscheid van de Vidar. Maar in zijn innerlijke ontwikkeling markeert zij de consolidatie van wat Almayer in hem had bewerkt. Dat was nl. twee jaar later, na zijn reizen in de Pacific. Ook in dat geval volgde een korte periode van inactiviteit op zijn terugkeer. Maar toen ging hij ineens over tot het uiten, tot het vorm geven, d.w.z. hij begon te schrijven. En het beeld is te treffend om U te onthouden. Conrad, immers, zat eenzaam op kamers midden in Londen, vlak bij Bessborough Gardens en de Theems. Het was September 1889 en de eerste herfstnevels overdekten de rivier en de stad met een blauwachtig waas dat 's ochtends slechts langzaam optrok naarmate een waterige, oranjezon hoger klom. Conrad had niet veel rust nodig gehad: spoedig genoeg had hij zich weer dagelijks naar het Shipping Office begeven op zoek naar een nieuwe aanstelling. Inmiddels deed hij niets. Een van die ochtenden stond hij zo voor het raam, stopte zijn pijp en staarde, in afwachting van het ontbijt, zoals gewoonlijk naar de opalen mist waar de Londense huizen-jungle nog nauwelijks herkenbaar uit oprees. Was het dat zijn hallucinerend herinneringsleven hem het beeldrijm met die andere jungle en die andere ochtendmist één keer te veel opdrong? In elk geval draaide hij zich plotseling met een ruk om, belde, liet de dochter van zijn hospita de ontbijtboel weghalen (‘onmiddellijk en met spoed’), en begon te schrijven - te schrijven aan de tafel waar hij pas nog zelf aan had zitten eten na ongetwijfeld, óók zoals gewoonlijk, eerst een hele tijd niet gereageerd te hebben op haar herhaalde ‘Your breakfast, Sir. Please, Sir, Your breakfast!’ Want wat hij boven aan zijn papier zette was niet anders dan de Maleise kreet waarmee de Inlandse echtgenote van Almayer haar sombere man ten dis noodde: ‘Kaspar! Makàn!’ Dit waren de eerste woorden van Almayer's Folly. Voor hij het wist was zijn papier vol. En met dat eerste vel was de teerling gewor- | |
[pagina 653]
| |
pen, volkomen onbewust en volkomen definitief. Jaren later zou hij zich nog herinneren: From the moment I had, in the simplicity of my heart and the amazing ignorance of my mind, written that page the die was cast. Never had Rubicon been more blindly forded, without invocation to the gods, without fear of men.Ga naar voetnoot16) Joseph Conrad was toen twee-en-dertig jaar. (Slot volgt) |
|