| |
| |
| |
Guus Valleide
Een wandelende pijn
Wat lijkt me dat een bijzonder aardige vrouw, dacht Aardappel. Ze informeerde naar de prijs van een handleiding voor de hengelsport en de juffrouw legde haar uit, dat de prijzen allemaal op de binnenzijde van de flap vermeld stonden. Ja, hoort U eens juffrouw, zei ze, ik veronderstel dat U hier niet bent om aan Uw nagels te trekken. Als ik U iets vraag, kunt U zonder omwegen antwoord geven, anders ga ik net zo lief naar een andere zaak.
Nee maar, ze heeft pit, zei Aardappel bij zichzelf. Toen de vrouw met haar inkoop verdween, betaalde hij snel de bundel poëzie die hij had uitgezocht, en begaf zich met het boekje onder zijn arm op straat, waar hij haar spoedig weer ontwaarde. Ze stond voor de etalage van een modemagazijn te kijken en had haar boodschappentas naast zich op het trottoir gezet, zodat het leek of ze niet van plan was, zo gauw verder te lopen.
Ze is een jaar of vijfendertig, schatte Aardappel. Ze heeft een mooi figuur. En een leuke wrong in haar haar, tjonge, die vrouw heeft een leuke wrong.
Hij vatte post voor een winkel, niet ver verwijderd van die waar de vrouw met overgegeven aandacht haar ogen de kost gaf. Ik moet haar aanspreken, zei Aardappel bij zichzelf, zoiets mag ik me niet door de vingers laten glippen. Hij kon echter met geen mogelijkheid een middel bedenken om op een onopvallende manier met haar in contact te komen, en had juist besloten zich zonder meer aan haar zijde te voegen en bijvoorbeeld enkele opmerkingen te maken over het geëtaleerde, toen ze haar tas greep en resoluut verder stapte.
Aardappel schaduwde haar een poosje. Nadat ze enige minuten hadden gelopen, bleef de vrouw weer staan, ditmaal voor de uitstalkast van een drogisterij. Ze plaatste opnieuw haar tas op de grond. Aardappel vond het beter de ondeugdelijk gebleken tactiek van zojuist niet toe te passen en ging naast haar staan.
Drie gulden vijftig, zei ze op gedempte toon, terwijl ze als gebiologeerd naar een der tentoongestelde voorwerpen keek, het is een schande. Opeens richtte ze haar blik terzijde naar Aardappel. Zegt U dat wel, zei Aardappel, terwijl hij haar glimlachend aanzag, het zijn me hier afzetters.
Zonder te antwoorden pakte de vrouw haar tas op. Jammer, mij- | |
| |
merde Aardappel, die automatisch achter haar aanliep. Ik had het waarschijnlijk anders moeten inpikken. Ik was wat te lomp, denk ik, wat abrupt. Dat moet het zijn.
Of misschien heeft mijn uiterlijk haar afgeschrikt, bedacht hij opeens, en deze gedachte was hem zo onaangenaam, dat hij talmde voor een etalage waar overvloedig spiegelglas hem de gelegenheid bood zijn inval op waarde te schatten. Het was een hoedenwinkel. Aardappel bekeek zichzelf zorgvuldig en hoewel hij toe moest geven dat zijn gezicht tussen de op glinsterende staven bevestigde hoofddeksels enigszins detoneerde, kon hij toch geen bijzonder afstotelijk aspect in zijn physionomie ontdekken. Een bril, mompelde hij, maar wat is daar voor buitengewoons aan? Duizenden mannen dragen een bril.
Een blozend gezicht, ging hij zacht pratend voort, een blozend er wat jeugdig uitziend gezicht en blond kroezig haar. Ik moet eens naar de kapper, dat is waar, maar zo'n verschrikkelijke vaart loopt het toch nog niet. Nee, dat zou overdreven zijn.
Plotseling ontwaarde hij in een andere spiegel het gelaat van de vrouw, die hij gevolgd had. Ze keek hem strak aan. Enigszins onthutst gaf Aardappel haar een directe, ongespiegelde blik. Ze stond ongeveer anderhalve meter van hem verwijderd en het viel Aardappel op, dat ze weer haar tas naast zich had neergezet. Iets enorm zwaars schijnt daarin te zitten, concludeerde Aardappel verward, en meteen kwam hij op een uitstekend idee.
Ik geloof dat het U tamelijk veel moeite kost, die tas zo ver te dragen, zei hij een beetje hakkelend. Misschien wilt U mij toestemming geven, U behulpzaam te zijn.
Ze reageerde verrassend. Heel graag, ik ben inderdaad wat moe, zei ze, en als U het niet vervelend vindt, neem ik Uw aanbod aan. Maar geen sprake van, zei Aardappel, ik bedoel, ik vind het niet vervelend. Hij nam de tas bij de hengsels. Hum, zei hij bij zichzelf, die tas valt heel erg mee. Maar het kan best zijn, dat ze bijvoorbeeld herstellende is van een langdurige ziekte, en zodoende nog niet al haar krachten verzameld heeft. Mogelijk zelfs heeft ze die ziekte nog maar onder de leden, is er zich nog niet van bewust en zal binnenkort aan haar bed gekluisterd zijn. Wie weet om nooit meer op te staan.
Dergelijke gedachten, niet geheel in logische volgorde, vertederden Aardappel zodanig dat hij tranen in zijn ooghoeken voelde prikken, terwijl hij voortliep naast de vrouw wier gelaat een duidelijke tevredenheid uitdrukte. Haar tred was soepel. Ze had de handen in de zakken van haar mantel gestoken, een modieuze regenjas van lichtblauwe
| |
| |
stof die het blond van haar haren en haar teint voortreffelijk flatteerde.
Wat is ze al bruin, dacht Aardappel, voor April. Ze is zeker aan de Rivièra geweest. De vrouw begon te spreken.
Hoe oud bent U, vroeg ze.
Ik ben vijfentwintig, antwoordde Aardappel, haastig zijn aandoeningen wegslikkend. Mijn naam is Aardappel.
Nu zegt ze natuurlijk haar naam niet, dacht hij meteen, en dan heb ik een figuur gemaakt. Maar de vrouw zei dat ze Boukje heette en dat Aardappel haar ook zo moest noemen. Aardappel werd zonnig. Verdikkeme zei hij bij zichzelf, ze is ongelooflijk leuk. Ik zag U in een boekenwinkel, Boukje, vertelde hij. Daar kocht U een boek over hengelsport. Dat is voor mijn man, zei Boukje. Ze hadden nu de winkelstraat verlaten en wandelden tussen hoge, statige huizen die met de magere boompjes ervoor in grillige tegenstelling waren. Het woei vrij hard. De smalle straat was afgezoomd met een dunne reep zonlicht, maar Aardappel en Boukje liepen in de schaduw.
Een sombere buurt, zei Aardappel zacht. Ik zou hier niet willen wonen. Wat jammer, dacht hij, ze is getrouwd. Hij had het gevoel of er kleine deukjes in zijn lichaam werden geslagen. Zeker, zei Boukje, het is hier inderdaad niet vrolijk, maar tegenwoordig heb je dat niet voor het kiezen. Ik woon hier nu al meer dan een jaar. O, woont U hier Boukje, zei Aardappel toonloos. Ja, antwoordde ze, en ik moet zeggen, het bevalt best.
Dit is mijn huis, zei ze, enige ogenblikken later stilstaand en een indicerend gebaar makend met een lichtblauw gehandschoende hand. Mag ik U vragen, Aardappel, of U een kopje thee bij me wilt gebruiken? Maar ik vind haar lief, dacht Aardappel, ik kan haar niet compromitteren. Ik stel Uw invitatie op hoge prijs, zei hij, maar ik geloof niet te mogen accepteren. Waarom niet, drong ze aan, U bent zo attent voor me geweest.
Aardappel zette de tas neer onder de kapstok, na drie trappen beklommen te hebben, en hing zijn regenjas aan een haak over die van Boukje heen. De poëziebundel die hij al die tijd onder zijn arm had gedragen, legde hij bovenop. Boukje greep het boekje en bladerde het door. Zijn dat gedichten, vroeg ze, bent U daar zo'n liefhebber van? Nadat Aardappel dit beaamd had, vertelde ze, een tante te bezitten die kinderboeken schreef. Maar dat is interessant, zei Aardappel.
Ze leidde hem de kamer binnen, waar ze beiden plaatsnamen aan de tafel, tegenover elkaar. Het vertrek was spaarzaam maar niet zon- | |
| |
der smaak gemeubileerd. Aan de wanden hingen enige reproducties van Renoir en Van Gogh, benevens een pentekening die oorspronkelijk werk moest zijn. Bij navraag bleek een oom van Boukje deze te hebben vervaardigd. Boukje bood Aardappel een sigaret aan en zette een asbak op tafel.
Die tante, zei ze, nadat ze de eerste rook door haar neusgaten had uitgestoten, die dan boeken schreef, die is een beetje gek. Als kind heb ik nogal vaak bij haar gelogeerd. We sliepen in dezelfde kamer. Midden in de nacht kwam ze uit bed en ging in stapels kranten schuifelen, die in een hoek van de kamer lagen. Ik werd er zenuwachtig van. Maar ze kon het niet laten.
Schrijft ze nu nog steeds, vroeg Aardappel. Hij lette goed op de sierlijke gestes waarmee ze de sigaret naar haar mond bracht. Ze had mooie handen met lange slanke vingers en verzorgde nagels. Die laatste waren rose gelakt.
Nee, zei Boukje, ze zit nu in een tehuis. Maar mensen die schrijven hebben, geloof ik, vaak zoiets. Wat bedoelt U, vroeg Aardappel. Wel, zei ze, ze hebben vaak een soort tic, ze hebben een of andere afwijking en je treft er de vreemdste gevallen onder aan. Dat geloof ik ook, zei Aardappel. De penetrant tikkende pendule op de schoorsteen wees tien over half vier. Ze rookten zwijgend, waarbij Boukje Aardappel voortdurend aankeek terwijl deze onvoldoende raad wist met zijn blik, zodat hij tenslotte de ogen sloot. Na verloop van tijd zei Boukje, dat ze zin in thee had en ze vroeg Aardappel of hij even in de keuken een keteltje water op het gas wilde zetten.
Links om, de eerste deur, zei ze, het kan niet missen. U doet er het beste aan, even te wachten tot het water kookt, dat duurt niet zo lang; U neemt ondertussen de theebus uit de schuif waar THEE op staat en gooit ongeveer anderhalf schepje in de theepot op het tafeltje. U moet het geheel even laten trekken.
Het komt prima in orde, zei Aardappel glimlachend. Ik heb al heel vaak thee klaargemaakt.
Terwijl hij stond te wachten tot de ketel zou gaan fluiten, neuriede hij opgewekt een aria uit Don Giovanni. Wat is Boukje aardig, dacht hij ondertussen, ze is een der indrukwekkendste vrouwen die ik ooit heb gezien. Haar figuur. Haar stem. En de manier waarop ze rookt, dat vind ik verduiveld leuk. Ik moet oppassen dat ik geen flater bij haar sla, als bijvoorbeeld straks mijn hartstochten de kop opsteken.
Boukje bleek een tweede sigaret genomen te hebben, toen Aardappel de kamer binnentrad met de theepot in beide handen. Ze had
| |
| |
een krant voor zich op tafel opengevouwen en las ingespannen. Even onderbrak ze haar lectuur om Aardappel te wijzen waar hij de kopjes vinden kon, op het lage met een glasplaat overdekte theemeubel. Aardappel nam een rose met gouden randje en een rood met druppeltjes groen. Thee inschenkend, keek hij aldoor naar Boukje, met schichtige blikken, als was hij bang dat ze er opeens niet meer zou zitten als hij haar niet goed in het oog hield.
Hij betrapte zich erop, dat hij de lust bij zich voelde opkomen, aan haar voeten te gaan liggen als een hond, en haar fraaie enkels te likken. Of was ik maar een poes, bedacht hij, ik zou in haar schoot springen en me door haar slanke verzorgde handen laten strelen.
Boukje vouwde de krant dicht en scherpte zorgvuldig de vouwen door ze tussen twee nagels door te halen. Deze thee is iets te sterk, zei ze, nadat ze een slokje genomen had, maar klagen doe ik niet. Ze valt best mee.
Aardappel werd een beetje treurig. Knoeipot, die ik ben, verweet hij zich.
Hij schonk een tweede kop thee in en bloosde als een schooljongen omdat hij wat morste. Maar zo erg is dat niet, dacht hij, tegen beter weten in. De klok liet als bezeerd een broze, klagende slag vallen. Het was half vijf.
Ik zal U iets vertellen van mijn leven, zei Boukje.
Ik was twee-en-twintig jaar toen ik trouwde. Mijn man was metselaar. Hij verdiende een armzalig loon waarmee ik niet zonder grote moeite rond kon komen, maar ik vond dat niet erg omdat ik hem liefhad. Weet U wat dat is, iemand liefhebben?
Aardappel meende het te weten.
Mijn echtgenoot stierf door van een kerktoren omlaag te storten, vervolgde Boukje. Ik huilde erg, maar had toen nog een kind. Ik had een zoontje dat op zijn vader leek, mijn eerste man. U weet niet wat dat is, een kind te hebben.
Aardappel wist het niet.
Mijn kind kreeg een longontsteking waar het aan bezweek. Aardappel beet van ontsteltenis op de knokkels van zijn linkerhand, zo stevig dat zijn tanden rode streepjes in het vel achterlieten.
Ik treurde twee jaar lang, zei Boukje, en trad toen opnieuw in het huwelijk. U denkt nu natuurlijk dat mijn tweede man omgekomen is in een natuurramp of iets dergelijks. Maar niets daarvan. Hij leeft.
Wat ben ik daar blij om, zei Aardappel haperend.
Vaak denk ik bij mezelf, ging de vrouw op dromerige toon voort,
| |
| |
hoe mijn leven zou zijn als Petrus niet gestorven was. We deden zulke gezellige dingen. We maakten samen een wieg, voor onze kleine. Ik breide sokken voor hem. We gingen tijdens de weekends picknicken op de Larense hei.
Tja, besloot ze zuchtend, dat is geweest.
En haar tweede man, dacht Aardappel, houdt ze niet van hem? Hij hengelt. Hij is dus een liefhebber van vis. Haar leven moet een hel zijn. O die arme, die goede lieve Boukje. - In een plotselinge opwelling legde hij zijn hand op de hare die als een ziek eenzaam diertje op het tafelblad lag. Hoort U eens Boukje, zei hij. Wees niet al te verdrietig. Heus, er zijn ergere dingen in de wereld. Denk U eens in, er bestaan mensen die niet kunnen zien, blinden, geen notie hebben ze van de schoonheid der natuur, van vlinders, bijen en bloemen. En doven, wat missen die niet allemaal. Bach. Mozart. Debussy. En mensen die niet kunnen lopen!
Boukje keek hem aan met een lege blik. Hoe laat is het, vroeg ze na een tijdje.
Het is kwart over vijven, antwoordde Aardappel.
U moet gaan, zei Boukje. Mijn man komt om half zes precies thuis. Hij mag U hier niet aantreffen.
Nee, het is beter van niet, antwoordde Aardappel bedroefd. Boukje stond op en begeleidde Aardappel naar de kapstok. Ik moet haar iets zeggen, dacht Aardappel radeloos, iets dat waarde heeft, dat ze niet vergeet maar als een wandtekst aan de muur van haar geheugen prikt. Maar niets wilde hem te binnen schieten.
Ik hou van U, Boukje, dacht hij terwijl hij zijn regenjas aantrok. Laat dat boekje met gedichten hier niet liggen, zei de vrouw. Mijn man zou het raar vinden, dat hier aan te treffen, want we lezen die dingen geen van twee.
Aardappel nam het bundeltje onder zijn arm en gaf Boukje een hand. Ik zal U nooit vergeten, Boukje, zei hij zacht.
Dag Aardappel, antwoordde ze, en nog wel bedankt.
Nadat Aardappel de deur achter zich had dichtgetrokken, verwijderde hij zich snel, met gebogen hoofd, van Boukje's woning. Hij wilde de kans niet lopen, haar echtgenoot te zien. Wat is ze mooi, dacht hij terwijl hij zijn bloed tegen zijn huid voelde bonzen als de doffe, stevige slagen van een houten hamer. O o, dacht hij, ik ben een wandelende pijn.
Toen hij zijn ogen opsloeg, bleek de hemel gekleurd met een dun, waterig blauw waar een heel enkele wolk in dreef als een late zwem- | |
| |
mer. Voor Aardappel uit liep een jong meisje. Ze was vrij lang, droeg een rode swagger en schoenen met opvallend hoge hakken. Aan haar linkerhand torste ze een grote koffer.
Aardappel bekeek haar achterzijde opmerkzaam. Tiens, mompelde hij; omzichtig begon hij haar te volgen.
|
|