| |
| |
| |
F. van Sandwijk
‘De derde weg’ die wij moeten banen
(Vervolg)
Angst
Door ons onvermogen de tot een oplossing dringende maatschappelijke problemen zelfs maar aan te pakken en door de verwarring van ons gevoelsleven worden wij gekweld door een nooit aflatende bangheid. Hele filosofieën zijn gebouwd op de gedachte dat de mens voortgedreven wordt door een tot zijn wezen behorende angst, een ‘oerhuiver’.
Wij kunnen thans weten dat de hiervóór genoemde onmacht tot constante liefde een grote bron van beklemming voor het kind is. Immers, de vaak hevige schommelingen in de stemming van de ouders wekken bij het kind een gevoel van onzekerheid.
Later neemt deze in onze cultuur een grote omvang aan. Vooral de onzekerheid of de mens zijn sexuele spanningen en gevoelens van liefde op een diep-gelukkig-makende wijze tot ontspanning zal kunnen brengen en zo de vrede deelachtig worden, schept als regel grote onrust. Daar komt bij dat de onderdrukking van de menselijke natuur niet alleen benauwenis verwekt maar ook doorbraken van de oorspronkelijke gevoelens in een perverse vorm, waarvoor men terecht beducht is.
De natuurlijke en de door de onderdrukking geperverteerde gevoelens gelijk stellend, geven de mensen hun angst voor zichzelf een schijnbaar redelijke motivering.
En zij kunnen zelfs beelden en schilderijen die hen er aan herinneren hoe zij gevormd zijn, de schuld geven van eigen onrust; hoeveel te liever nog leggen zij de bron van hun angst en verwarring in andere mensen: in de negers, ‘de zwartjes’ in Indonesië, de Joden, de Russen, want hierdoor ‘zuiveren’ zij zichzelf.
Als bijvoorbeeld prof. Huizinga de mensen van goeden wille in één adem noemt met hen in wie de behoefte leeft aan de zin voor orde, rede en goede zeden, geeft hij blijk van in wezen dezelfde gevoelshouding als die van de ‘nordische Lichtträger’ der nationaal-socialistische mystiek of van hen die zich ‘propre’ noemen volgens de terminologie van de Franse schrijver Gabriel Marcel.
Zonder de angst voor onszelf overwonnen te hebben zullen wij altijd in hen die ons als onze vijanden aangewezen zijn ‘de beesten’ zien
| |
| |
en zullen wij in West-Europa een grotendeels onbewuste en onredelijke angst voelen voor ‘de bolsjewistische chaos’. Dat een meisje in het donker niet ‘binnendoor’ durft te fietsen van Blaricum naar Bussum, daaraan worden wij dan maar liever niet herinnerd.
Zo wordt ons hele leven gekenmerkt door de angst voor hoe wij zijn en scheppen wij hieruit de innerlijke en maatschappelijke chaos. Het verband tussen innerlijke angst en onvermogen om de toestand buiten ons waar te nemen is weer eens duidelijk gebleken bij de overstromingsramp in Nederland, waarvan de oorzaken vastgesteld en de gevolgen bestreden werden en waarbij velen dankbaar verzucht hebben: hoeveel verschrikkelijker was het geweest, wanneer mensenhanden dit teweeg hadden gebracht.
Uit angst voor onszelf durven wij niet te erkennen dat de innerlijke stormen en overstromingen en onze economische onmacht veel en veel grotere catastrofen veroorzaken dan zulke als in de nacht op 1 Februari 1953. Daardoor wordt ons verstand onbewust voor een groot deel gebruikt om onze aandacht af te leiden van het wezenlijke in onszelf en in onze samenleving.
Had men na 1918 soms nog de moed zich met de diepere oorzaken van de economische moeilijkheden bezig te houden, keerde nog in 1946 de ontwerper van het plan-Beveridge tijdens zijn reis door Europa bij vragen over détails telkens terug op zijn hoofdthema ‘eerst de vrede verzekeren’, nadat de economische chaos onmiskenbaar geworden was is deze taboe en geven wij eenvoudig de schuld van alles aan de Sowjet-Unie. Alsof er vóór haar bestaan geen economische crises en geen oorlogen geweest zijn.
En om onze angst dan verder het zwijgen op te leggen zijn er al die conferenties op maatschappelijk en cultureel gebied, al die redevoeringen en artikels en plannen die de werkelijke levenskwesties niet bloot leggen maar verdrinken in woorden.
| |
Gelijkschakeling
Behalve in oppervlakkigheid en loze activiteit zoekt de angst ook een uitweg in het opgeven van onze persoonlijkheid, in het pogen te doen en te zijn als anderen. Wij voelen ons dan geborgen, omdat wij hebben voldaan aan wat de wereld van ons vraagt, de wereld die immers de resultante zou zijn van ‘het gezond verstand’.
De herkenning van dit symptoom wordt bemoeilijkt doordat wij allen gelijkgeschakeld zijn in de gedachte dat de individualiteit van de Westerse mens zo bijzonder hoog ontwikkeld is. Elke avond glijdt bo- | |
| |
vendien de grote gelijkschakelaar in onze bus en als wij een knop omdraaien kunnen wij hem bij de nieuwsberichten nog beluisteren ook. Hierdoor zijn wij er vast van overtuigd een eigen oordeel gevormd te hebben, terwijl wij niet veel meer doen dan ‘onze’ krant napraten. En wij missen de moed om te bedenken dat ook de journalisten angstige mensen zijn die hun heil hebben gezocht in de gangbare opvattingen, welke ons in de huidige chaos hebben gebracht.
Hebben wij, om een paar voorbeelden te noemen, bij de aanvang van de hulp volgens het plan-Marshall niet de fiere overtuiging gehad en uitgesproken dat deze hulp in geen geval inmenging in onze binnenlandse aangelegenheden met zich brengen mocht? En is deze inmenging door de gelijkschakeling niet ‘vanzelf’ gaan spreken?
Steken wij, Westeuropeanen, er onze hand niet voor in het vuur dat wij bij uitstek vredelievend zijn? Ook, wij, Nederlanders, met onze drie-eeuwen-lange koloniale geschiedenis, voorlopig besloten door twee ‘politiële acties’ en daden van kapitein Westerling waarover het rapport maar niet verschijnen kan? Glimlacht er nog iemand bij het lezen dat wij ‘vrije mensen’ zijn, levend in ‘de vrije landen’, terwijl wij de vrijheid missen om te beseffen dat wij economisch ‘met de rug tegen de muur staan’?
En beschouwen de Fransen met hun Vreemdelingenlegioen vol vroegere S.S.'ers en hun acties tegen de Tunesiërs zich niet als de kampioenen van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’?
Wij hebben kunnen leren hoe door ‘de vorming van de publieke opinie’ gesold wordt met de volkeren. Hoe bijvoorbeeld ‘de Italianen’ in de eerste wereldoorlog de doods- en erfvijanden van ‘de Duitsers’ zijn geweest en om dezelfde redenen van het bloed in het begin van de tweede wereldoorlog broeders, totdat zij in 1943 weer gezworen vijanden geworden zijn en in 1953 weer vrienden moeten worden.
Maar zouden wij, Nederlanders, de leeuwen in ons wapen maar liever niet vervangen door schapen, als wij, in de jaren 1940-1945 geknoet door de Duitsers, in 1953 met hen moeten ‘samenwerken’ terwijl het fascisme al weer marcheert in West-Europa en de Duitsers als vanouds aanspraak maken op de leiding over Europa?
Wij hebben ons verbaasd over de vrijmoedigheid waarmee Hitler verklaarde dat er uit de mensen komt wat men er in trechtert en over het feit dat de zo gehoonden hem als een genie hebben vereerd, maar wij....?
| |
| |
| |
Autoritairisme
Nauw verwant aan de vorm van angst die zich lucht verschaft in gelijkschakeling is het verlangen zich met anderen te onderwerpen aan ‘een sterke man’. Uit eigen gevoel van onmacht plaatst men deze dan op een voetstuk, verwacht van hem bescherming én schuift de verantwoordelijkheid op hem. De sterke mannen, die zelf in het duister tasten, herhalen vaak dat onze samenleving zo gecompliceerd geworden is dat ‘de gewone mensen’ niet tot oordelen in staat zijn, en deze aanvaarden dit maar al te graag, vermoeid als zij zijn door de strijd om het bestaan en de innerlijke worstelingen. Aan dit afschuiven kleven echter voor de leiders bepaalde bezwaren en zo treffen wij soms in de lijvige rapporten der bewindvoerders van politieke partijen en vakverenigingen voorstellen aan om him macht niet al te groot te maken. Door dit onvermogen om de verantwoordelijkheid op zich te nemen moeten de arbeiders zich ook laten welgevallen volgens de uit Amerika ingevoerde discussie-methode ‘zelfstandig’ na te denken over de door de bedrijfsleiding genomen maatregelen, waarbij de discussieleiders de uitkomst van dit zelfstandige denken al in hun tas hebben zitten.
Welk een omvang het autoritairisme in West-Europa al heeft aangenomen, is o.a. gebleken toen generaal Eisenhower als opperbevelhebber der Nato-strijdkrachten was benoemd en sommigen hem verzochten ons dan maar op te leggen waartoe wij zelf nooit zouden kunnen komen.
Dat van militairen een grote aantrekkingskracht uitgaat is begrijpelijk, omdat zij de karaktersterkte en ongecompliceerdheid bezitten om ‘hard’ te kunnen zijn.
Het kan bekend zijn hoe 'n bekoring de oorlog en het militairisme uitoefenen op hen voor wie het ‘Befehl ist Befehl’ pas de verlossing brengt van hun individuele verantwoordelijkheid.
Behalve aan een sterke man kan men zich ook gezamenlijk onderwerpen aan ‘hoge beginselen’ of aan de enig juiste ideologie. Want zoals men de sterke man uit een gevoel van eigen onmacht op een voetstuk plaatst, zo verschaft men aan ‘zijn’ principes het kenmerk van verhevenheid en onfeilbaarheid. Trouw aan de enig juiste beginselen geldt dan ook als de hoogste deugd en men beseft niet dat juist deze trouw de mens onvrij maakt om iets nieuws te leren, wat in onze chaotische tijd toch wel allereerst noodzakelijk is. Men ontneemt zich dus de mogelijkheid om de problemen op frisse wijze onder het oog te zien, om zich bijvoorbeeld te ontdoen van de letterlijke dooddoener dat oor- | |
| |
logen er altijd geweest zijn en er - dus - altijd zullen zijn. Alsof niet alle vooruitgang te danken is aan hen die oorzaken van rampen wisten te ontdekken en hierdoor nieuwe wegen konden inslaan.
Hoe hoog het voetstuk dan ook mag zijn van de autoriteiten die een lijden zonder klagen tot de hoogste deugd hebben geproclameerd, de toegenomen kennis van mens en samenleving stelt ons thans wel degelijk in staat te trachten het mensonwaardige noodlot van de oorlog te overwinnen.
| |
Neiging tot vernietiging
De algemene onderdrukking van het natuurlijke leven en de hieruit voortkomende onmacht tot positiviteit scheppen voor de kinderen het veranderlijke klimaat dat hun zo noodlottig is. Oorlogen, heeft men wel eens gezegd, worden niet in de conferentiezalen gemaakt, maar in de kinderkamers.
Het kind dat zich aan enig liefdebetoon gekoesterd heeft voelt de telkens terugkerende ont-stemming van de ouders als een bedreiging, als een agressieve daad. Om zijn hierdoor ontstane onzekerheid en angst in een laatste wanhopige poging te boven te komen, wordt het kind zelf agressief.
Het is voor ons verstand bijna niet te aanvaarden, maar hoe voegzamer mensen wij trachten te vormen door de traditionele opvoeding, des te groter worden de onredelijke en vernietigende krachten in hen en in de samenleving. Nog nooit waarschijnlijk in de geschiedenis der mensheid is de neiging tot vernietiging door de toegenomen beknotting van het leven zo sterk geweest als in het tegenwoordige West-Europa en Amerika. De agressiviteit is in de huidige maatschappij bovendien noodzakelijk en hoe wordt die versterkt door de levensonzekerheid en de voortdurende paniekstemming waarin wij worden gehouden: men denke slechts aan ‘het bolsjewistische gevaar’ en het spelen met de atoombom.
Het is van belang ons voor ogen te houden dat het er niet zo zeer toe doet óf wij geweld gebruiken, bijvoorbeeld tegen het kind, maar of onze stemming zonder het te weten agressief is. Niet op de goede bedoelingen komt het dus aan, maar op de onbewuste houding.
Wij mogen ook nooit vergeten dat de neiging tot vernietiging er ìs en dat pas later een object gevonden wordt waarop zij zich kan richten. Aan de verstandelijke motiveringen van de keuze van object kan men daarom niet veel waarde toekennen.
Zo algemeen is de agressiviteit in onze culturele situatie dat zij die
| |
| |
de samenleving en de cultuur als onveranderlijk beschouwen, aan die neiging de kenmerken van natuurlijkheid en eeuwigheid toekennen, terwijl ervaringen met andere culturen en een dieper begrip van 's mensen vervreemding van zijn natuur ons hebben doen inzien dat de onmatige vernietigingsdrang een reactie-wijze op de omstandigheden is. Merkwaardig is hierbij dat zij die de abnormaal gestegen agressiviteit van de Westerse mens natuurlijk achten, tegelijkertijd de voorstelling wekken alsof wij de lammeren zijn die door de wolf of de beer bedreigd worden.
Dit hangt samen met het - de zelfkennis bijzonder bemoeilijkend verschijnsel dat in onze cultuur de neiging tot vernietiging zo dikwijls de vorm aanneemt van vernietiging in gedachten, van moraal.
De hoge maatstaven die wij ons aanleggen doen ons een ideaal scheppen waarmee wij ons op den duur min of meer vereenzelvigen, wat er toe leidt dat wij ons allerlei voortreffelijke eigenschappen toekennen die slechts ons ideaal toekomen. Vanuit deze ‘hoge moraal’, deze goede bedoelingen, menen wij dan anderen te kunnen en mogen kapittelen. Wat tot allerlei misverstanden en erger voert, omdat die anderen ons uiteraard niet naar onze goede bedoelingen maar naar onze daden beoordelen.
Als bijvoorbeeld in West-Europa hele processen gevoerd worden tegen de leiders in de Sowjet-Unie wegens de aanwezigheid van concentratiekampen, terwijl in de Verenigde Staten en West-Europa gesproken en geschreven wordt over ‘de bevrijding van de onderdrukte volkeren’, dan beseft men niet dat dit gemoraliseer een averechtse uitwerking heeft en het de Russische leiders een gunstige gelegenheid biedt er op te wijzen hoe 'n grootse taak de Westeuropese staten nog wacht bij de bevrijding van de door hen onderdrukte volkeren.
De agressiviteit die de vorm van moraal aanneemt is altijd één van de grootste drijfkrachten naar oorlog geweest. Immers, op den duur moeten de mensen zich bevrijden van de zedelijke druk en wij kunnen vaststellen dat het verlangen van de Westerse mens naar ‘vrijheid’ grotendeels bestaat uit hunkering naar vrijheid om de drang tot vernietiging uit te leven. Heeft men zich eenmaal op een moreel standpunt gesteld, dan is bovendien alles geoorloofd tegenover de minderwaardigen. Zo hebben de Duitsers in de tweede wereldoorlog uit de hoogste morele overwegingen gehandeld, zo heeft in Nederland de anti-revolutionnaire partij, waarschijnlijk mede als reactie op het zedelijke streven van organisaties als ‘Kerk en Vrede’, ‘de morele grondslagen van de oorlog versterkt’. En zo kunnen de Verenigde Staten en
| |
| |
West-Europa steeds sneller van de defensieve naar de offensieve oorlog afglijden zo lang zij hun ongekend gestegen drang tot vernietiging de vorm kunnen geven van goede bedoelingen, van moraal, zo lang wij dus niet beter dan tot nu toe ons vermogen te zien zoals wij zijn.
| |
Waarom wij het Atlantisch Pact afwijzen
Geschiedenis van de Verenigde Staten
In tegenstelling tot de Sowjet-Unie, waar de mensen vóór de revolutie van 1917 eeuwenlang geleefd hadden onder feodale omstandigheden, zijn de Verenigde Staten voortgekomen uit mensen wier vrijheidsdrang hen verdreven had van Europa en Azië.
De pogingen om tot een meer dan formele democratie te komen zijn dan ook nergens ter wereld zo krachtig geweest als in ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden’.
Ook daar zijn er echter grenzen aan gesteld door factoren zoals wij er enkele hiervóór hebben geschetst en waardoor wij er mee kunnen volstaan vast te stellen dat nergens de kloof tussen technisch kunnen en innerlijke en maatschappelijke onrijpheid zo groot is als in de Verenigde Staten. Nergens zijn daardoor de gevaren zo acuut.
| |
Economische onmacht
De positie van West-Europa ten opzichte van de Verenigde Staten gelijkt op die van de bedelaar, die staat toe te zien hoe in een duur restaurant een welgedane oude heer een overvloedige maaltijd zit te verwerken. De hongerlijder weet niet dat die brani aan een hartvervetting lijdt waaraan hij binnenkort zal bezwijken.
Zoals elke vergelijking gaat ook deze mank: de Verenigde Staten gaven zich zo maar niet gewonnen.
Hun productievermogen en hun economische macht in het algemeen zijn tijdens de twee wereldoorlogen bijzonder sterk gestegen en gedurende de periode van schaarste na de tweede wereldoorlog in West-Europa hebben zij deze landen dan ook flink gesteund. Naarmate het herstel en dus het productie-vermogen van de Westeuropese landen zich ontwikkelde moest echter blijken dat de Verenigde Staten juist door hun geweldige economische kracht de zwaksten waren, d.w.z. dat zij het eerst en hevigst bedreigd werden door een crisis wegens overproductie in verhouding tot de koopkrachtige vraag. Zonder ‘Korea’ was deze crisis reeds in volle omgang losgebarsten.
Om ons dit te kunnen indenken bij de overmoed der Amerikanen is het nuttig het verloop van de crisis in de jaren 1928 tot 1940 te overzien.
| |
| |
In de twintiger jaren leefde men in de onwrikbare overtuiging de levensstandaard van de mensen ononderbroken te kunnen verhogen, want Ford had Marx overwonnen. President Hoover verklaarde op 27 Juli 1928 dan ook plechtig: ‘Het ziet er naar uit dat onze wereld het tijdperk is binnen getreden van de grootste handelsuitbreiding, ooit in de geschiedenis gezien.’
De catastrofe in de herfst van 1929 zag men als een gevolg van speculaties op de Amerikaanse effectenbeurs en zonder enig verband met de algemene economische toestand.
Op 29 October 1929 wist president Hoover dat ‘het zakenleven in dit land op een gezonde basis van blijvende voorspoed berust.’ En op 3 December bevestigde hij: ‘wij hebben het zelfvertrouwen teruggekregen; een grote mate van werkloosheid hebben wij voorkomen.’
Op 8 Maart 1930 profeteerde Hoover dat de crisis voorbij zou zijn binnen twee maanden; op 1 Mei: ‘Het ergste hebben wij nu achter ons.’ En zo voort tot 1932.
Toen pas moest de president erkennen dat het er donker uitzag en men eigenlijk geen raad wist.
Uit de gehele politiek van de Verenigde Staten na de tweede wereldoorlog is gebleken dat men zich niet meer in de situatie wilde laten dringen, waarin men ‘met de rug tegen de muur staat’ en dat men daarom tijdig gedeeltelijk overgeschakeld heeft op oorlogsproductie.
Waardoor men de illusie van blijvende voorspoed nog enige tijd in stand kan houden.
| |
Economische tegenstellingen tussen de U.S.A. en West-Europa
Bijna algemeen heeft tijdens de periode van schaarste in West-Europa de gedachte geleefd dat de economische belangen van de Verenigde Staten en deze landen in alle opzichten samenvallen. Op deze vergissing berustte de politiek welke tot het Atlantisch Pact heeft geleid.
De werkelijkheid is dat die belangen in vele opzichten uiteen lopen. In de eerste plaats willen de Verenigde Staten zich vastklemmen aan de kapitalistische economie, waarbij zij de waan in stand proberen te houden zoals die in West-Europa geleefd heeft in de jaren 1850-1900, die van gestadige vooruitgang. Dat dit een illusie is vermoeden de Amerikanen zelf, zoals blijkt uit hun steeds groter wordende angst voor het communisme zelfs als zijn invloed afneemt.
In West-Europa zijn nu eenmaal diepgaande structurele verande- | |
| |
ringen in de economie noodzakelijk, die inderdaad de invloedssfeer van de Verenigde Staten zouden beperken en daarom door hen practisch verboden worden.
Ten tweede hebben de U.S.A. om politieke en militaire redenen West-Europa verboden een uitgebreide handel te drijven met Oost-Europa en dit heeft ons onberekenbare schade berokkend.
Zelf moeten de Verenigde Staten op den duur in een steeds scherpere handelsoorlog met West-Europa gewikkeld worden. In de jaren 1952-'53 voerde Nederland bijvoorbeeld jaarlijks ongeveer 120 millioen dollar meer in van Amerika dan het er naar uitvoerde. En onder deze omstandigheden wordt de invoerpolitiek van de U.S.A. nog steeds strenger ook ten aanzien van Nederland. Zij kunnen er evenmin voor zorgen dat er elders voldoende dollars zijn, waarvan Nederland kan trachten zijn deel te bemachtigen.
De kreet van West-Europa ‘no aid but trade’ is dan ook die van een roepende in de woestijn. De handelsoorlog zal heviger worden ook al door de toenemende uitvoer van West-Duitsland en Japan.
Wij dienen evenmin te vergeten dat West-Europa een bedreiging vormt voor de Verenigde Staten door zijn lagere levensstandaard.
De feiten maken het de Amerikanen dan ook steeds moeilijker de illusie in stand te houden van gemeenschappelijke belangen.
| |
Buitenlandse politiek
Ook om een algemeen inzicht in de buitenlandse politiek der Verenigde Staten na de tweede wereldoorlog te verkrijgen is een vergelijking nuttig met die van na de eerste wereldoorlog.
Deze is in een brief van president Hoover (aan O. Garrison Villard) alsvolgt samengevat:
‘De hele politiek van de Verenigde Staten na het liquideren van de wapenstilstand van 11 November 1918 is er op gericht geweest alles op alles te zetten om te verhinderen dat Europa bolsjewistisch werd of overvallen zou worden door bolsjewistische legers.’
Vanuit het gezichtspunt van deze politiek moeten dan ook de credieten en leningen aan Europa beschouwd worden.
De onmacht tot positiviteit van de Verenigde Staten treedt hier al duidelijk aan het licht: het is hun niet te doen geweest Europa in staat te stellen zich een uitweg uit de moeilijkheden te banen door zich te vernieuwen, maar het niet-positieve doel is geweest het communisme te bestrijden. De ervaring heeft geleerd, dat de Amerikaanse politiek niet geschikt is om het communisme voor goed uit te schakelen.
| |
| |
De ervaring heeft ook geleerd dat niet de Russische legers andere landen zijn binnengevallen, maar de mede met Amerikaanse leningen opgebouwde Duitse legers.
Na de tweede wereldoorlog is de niet-positieve, tot averechtse resultaten leidende politiek van de Verenigde Staten voortgezet.
Zo onwerkelijk als die is ten opzichte van China dat eenvoudig niet erkend wordt en ten aanzien van de in ontwikkeling achtergebleven landen welke men verhindert tot welvaart te komen door industrialisatie, even onwerkelijk is de politiek jegens West-Europa. In wezen is die onder camouflage van de leuze ‘geen tweede München’ een herhaling van deze politiek, slechts in een ruwere vorm. Elke progressieve richting wordt bestreden, het Spanje van generaal Franco en het Duitsland van de al weer marcherende neo-fascisten worden bijzonder gesteund.
Bij de beoordeling van Amerika's buitenlandse politiek mag ons inziens de grote visie van ‘big business’ niet onderschat worden. Een economische crisis zou namelijk een onvoorstelbare vernietiging van rijkdommen betekenen. Volgens de berekeningen van de statisticus Woytinski (geen Sowjet-Rus) heeft de crisis 1929-1933 de mensheid aan verliezen 200 milliard dollar gekost; dat is bijna evenveel als de directe verliezen in de eerste wereldoorlog, die 260 milliard dollar, ongeveer 35% van het wereldvermogen, hebben bedragen. Dergelijke cijfers kunnen de keuze tussen economische crisis en oorlog in de Verenigde Staten op een manier beënvloeden die wij ons kunnen voorstellen.
Niet alleen dat de herhaling van de onvruchtbaar gebleken kortzichtige, illusionistische politiek van de U.S.A. dezelfde resultaten zou opleveren (reeds staat vast dat de Russen na 1945 Europa níet binnengevallen zijn en dat de Duitsers zich al weer als de toekomstige leiders van Europa beschouwen), maar door de toepassing van atoomwapens zou West-Europa in een derde wereldoorlog totaal verwoest worden.
Hier bestaat tussen de Verenigde Staten en West-Europa een absolute tegenstelling.
Daarom moeten wij het Atlantisch Pact afwijzen.
| |
Het alternatief.
Het is in vele toonaarden herhaald dat wij in jaren leven die, naar menselijke berekening, beslissend zijn voor lange tijd.
Door de toeneming van de bevolking en de ontwikkeling van de techniek zijn wij, bewoners dezer aarde, als het ware vlak bij elkaar komen wonen.
| |
| |
Economisch zijn onze belangen zo nauw verstrengeld dat wij voor de toestand zijn komen te staan van ‘Eén wereld of geen wereld’.
Oorlogen, altijd gevoerd om plaatselijke en tijdelijke belangen, zijn dáárom en om de grote vernietigingskracht der wapens, maatschappelijk onaanvaardbaar geworden, in de eerste plaats voor West-Europa.
Het is een brok tragiek dat de gevoels- en gedachtenwereld van de mensen achterblijft bij de maatschappelijke ontwikkeling die de laatste halve eeuw zo bijzonder snel is geweest.
Vaak verdedigt men bijvoorbeeld het Atlantisch Pact met de redenering dat politiek de kunst is om van twee kwaden het minste te kiezen, maar deze redenering is in dit geval verouderd, omdat men de totale ondergang van West-Europa bezwaarlijk als een kleiner kwaad beschouwen kan.
Ook het toegeven aan vage sympathieën mag ons niet leiden.
De culturele ontwikkeling in de Sowjet-Unie heeft veel vroegere verwachtingen stuk geslagen en ons bovenal de ontwikkeling van de individualiteit in de Westerse wereld doen waarderen. Ook de achteruitgang in aanhang en gehalte van de communistische partijen in West-Europa spreekt in dit opzicht een duidelijke taal.
Wat de Verenigde Staten betreft dienen wij te bedenken dat daar naar alle waarschijnlijkheid een soort burgeroorlog gaat woeden tussen de McCarthyïsten en de liberalen en dat de overwinning van de laatsten van het allergrootste belang voor West-Europa is. Zij hebben dus recht op onze steun in de vorm van een zelfstandige politiek.
Dat deze mogelijk is, daaraan twijfelen de allermeesten. Terecht, binnen het kader van onze traditionele cultuur.
Er ís nog geen derde weg en wij zullen deze slechts kunnen bánen als wij tot besef komen van de persoonlijke en maatschappelijke situatie waarin wij in West-Europa verkeren, als wij ons zoveel mogelijk los maken van de angst voor de werkelijkheid, welke in laatste instantie de angst is voor de werkelijkheid binnen onszelf.
En hiertoe is ongetwijfeld meer moed nodig dan ooit is betoond in de verhevenste en stoutste gedachtenstelsels en in de vermetelste krijgsdaden.
|
|