De Nieuwe Stem. Jaargang 8(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] Victor E. van Vriesland Oogst Vroeg in den morgen nog, vroeg in den morgen, Het duister kruis van de drie harde houten, 't Begroende druifstaketsel, bleef nauw zichtbaar: Bloei overstelpte 't met een overwoekering. Die kracht komt voort uit duurzaamheid. Ik liep Mijn wijnberg af. Daarginds lag Colombier Nog blakend in dezelfde zon waarin De geest versmachtte van Belle van Zuylen, Zoo tergend teer, aan wie regen ontbrak, De regen uit haar grijze vaderland, En haar ranken verdroogden aan den wijnstok. Het steile keipad daalt naar den terrasmuur. Elke stap hier was mij sedert mijn kindsheid Al op den tast vertrouwd. Het beurtgezang, Mannen en vrouwen, hief plotseling aan: De pluk begon. Een jongen kwam mij vragen - 't Bovenlijf bloot, donker de teenen rugmand - Of niet de nieuwe kuip meer naar het poortje Verplaatst moest worden. En de lucht was dun En schroeiend. Mijn voet stokte en ik kon niet Antwoorden. Al die stemmen en die jeugd - Gelijkgeschaapnen en gelijkgezinden -, Heel mijn verleden, heel dit samenkomen In oogst, ombloeiden mijn gerijpte hart, Dat werd geperst tot duurzaamheid van zijn Buiten zichzelf en in een wijder leven. De jongen keek mij vaag verwonderd aan. Vorige Volgende