Ex libris
Francis L.K. Hsu, Religion, Science and Human Crises. A study of China in transition and its implications for the West, Intern. Libr. of Sociology and social reconstr., Routledge & Kegan Paul Ltd., London, 1952, 14 s.
De grondgedachte van het werk van Hsu ligt op ethnologisch gebied. Hij bestrijdt, aan de hand van zijn ervaringen tijdens een cholera-epidemie in een Chinese stad, de nogal verbreide opvatting, dat de magie voor de volken, die haar toepassen, een bijzondere gevoelsinhoud zou bezitten, die als zodanig te onderscheiden zou zijn van de toepassing van de methoden der moderne wetenschap - in casu der moderne geneeskunde.
Het deelnemen aan gebeds-samenkomsten bleek in de gedachtengang van de bewoners van West Town' op één vlak te liggen met het gaan halen van een injectie. Het onderscheid tussen magie en wetenschap bestaat enkel voor de buitenstaander, niet voor degeen, die deelneemt aan de magische practijken. De moderne wetenschap wordt in de ‘primitieve’ samenleving eenvoudig ingepast in het algemeen levenspatroon, waar ook de magie deel van uitmaakt. Daarentegen dient de magie, om in een samenleving als de Amerikaanse, waar wetenschap in hoog aanzien is, geaccepteerd te worden, in een wetenschappelijk kleed gehuld te worden.
Zwak is het slothoofdstuk ‘Whither mankind’, waarin de schrijver tracht aan zijn concrete vondsten enkele algemene beschouwingen te verbinden. Ondanks een aantal belangwekkende en intelligente opmerkingen, die ook in dit hoofdstuk niet ontbreken, schijnt het mij toe, dat de schrijver hier het spoor van zijn eigen gedachtengang bijster is geraakt. De schrijver had in het voorgaande Malinowski's stelling bestreden, dat magie optreedt waar wetenschap te kort schiet. Magie is in zijn gedachtengang een volkomen normale toepassing van de kennis, waarover de betreffende gemeenschap beschikt. Men zou dus kunnen zeggen, dat magie de wetenschap van gisteren is. Schrijver geeft blijk dit te beseffen door op blz. 123 magie en verouderde wetenschap op één lijn te stellen. Hier lijkt mij een uiterst belangrijke gedachte verscholen te liggen: veel van wat wij vandaag wetenschap noemen, zal overmorgen magie genoemd worden.
Maar de schrijver schrikt terug voor deze consequentie. In dit hoofdstuk stelt hij plotseling, dat een belangrijk deel van de mensheid in tijden van nood in de bolwerken van het verleden pleegt te vluchten. Een van de voorbeelden hiervan is wat de schrijver noemt de ‘religieuze regressie’. Hiermee laat hij een van de fundamenten van zijn beschouwing los: immers, hier zou men uit kunnen afleiden, dat er dus aan de magische practijken tòch een speciale gevoelswaarde toekomt, en dat de voor ‘West Town’ beschreven reacties niet ‘normaal’ zijn, maar uiting van een door de cholera-epidemie ontstane psychose van ‘regressieve’ aard.
Al kan worden toegegeven dat de vluchthouding als sociologisch crisisverschijnsel op zichzelf niet onbelangrijk is, toch geloof ik, dat de schrijver in zijn uitvoerige analyse het karakter van de magie, als een nuchtere toepassing van het aanwezig niveau van feitenkennis, dichter heeft benaderd dan in deze paar losse opmerkingen over religieuze regressie.