noemde haar Yvonne en liep spoedig door. Het spijt mij, Yvonne, ik bedoel er niets persoonlijks mee.
Ik liep door en keek nog een enkele keer om naar de tedere en krachtige hemelbeuken. Nog nooit heb ik zulke beuken gezien. Toen stond ik voor Anna. Eigenlijk heet zij Barbro, haar maker is Hubert Yencesse, maar ik zag dadelijk dat Anna haar ware naam was. Zij kwam uit struikgewas en zei: bonjour, kwam je eens kijken? Ik ga zwemmen. Zo, zei ik, ga je zwemmen, ben jij óók van brons. Ja, hoezo? Ik vind dit blonde brons mooier, en dat het niet zo olieglad van huid is, zei ik. Bovendien ben jij een naakt, Yvonne is een bloot.
Bonjour, zei Anna, ik ga zwemmen.
Ik haastte mij terug naar de Italianen, die deze tentoonstelling beheersen en van dit park van Middelheim een hemels circum maakten. Lardera, Forani, Gargallo, Marini zo goed als Frandina en Basaldella! Ik herkende ook Brancusi en Arp, en Chadwick benam mij bijna de adem. Dit is de mooiste openlucht-tentoonstelling welke men zich kan denken en de moderne sculptuur daar staat er om iets te bewijzen. Ten bewijs, dat er dertig, vijftig jaar geleden in de kunst iets ingezet is, dat krachtdadiger blijkt te zijn dan Copernicus' ontdekkingen waren voor de sterrenkunde.
Gimond zal blote meisjes blijven maken, net als Delvaux. Maar ik zie aan Anna dat Yencesse een volgende keer een schouder zal gaan maken, uit ijzer gesmeed bijvoorbeeld en op chroomstalen sprieten. Over Anna en Yvonne loopt de scheiding in de beeldende kunst, die zich hier openbaart als een scheiding tussen naakt en bloot. Vorm om vorm aan de ene kant. Romantiek op de basis van ‘literaire’ verbeelding omtrent een ontkleed meisje aan de andere kant. Wat knap gedaan, en wat een mooi meisje! Zullen de conformisten van Yvonne zeggen. Maar de anderen zullen Anna uitnodigen uit haar vorm te treden, het brons af te leggen, omdat dat blijkbaar mogelijkheden geeft om iets te zijn ook zonder dat Anna haar jurk uittrekt.
Aan de rand van Antwerpen stond een park, wijd en hoog om de beeldhouwkunst der mensen van 1953. Een vogel sloeg in het hoge hout, waarop de ragfijne mobile van Calder ging sidderen in de balans waarin zij hing. Twee houten vormen mahagonie hadden elkaar lief (nummer 116).
Ik liep terug nog weer langs Anna. Zij trad uit haar kreupelhout en zei: ik ga zwemmen. Ik antwoordde: eenmaal zul jij alleen nog maar schouder zijn, uit ijzer gezaagd, geen vlees van vlees maar autonome vorm en onherkenbaar mooi. Dus ga nu nog maar zwemmen.