| |
| |
| |
F. van Sandwijk
‘De derde weg’ die wij moeten banen
Inleiding
De richting van ‘De derde weg’ is noch naar Washington noch naar Moskou; dit betekent in de situatie van 1953 dat de aanhangers van deze vredesbeweging niet het Atlantisch Pact aanvaarden en evenmin de politiek van de Kominform.
Verduidelijking van deze keuze blijft geboden zo lang de spanning tussen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie toeneemt en de volgelingen van één van beide staten ons met hun propaganda aan hùn zijde trachten te houden of te brengen.
In de volgende bladzijden wordt getracht tot die verheldering een bijdrage te leveren, waarin de meeste aandacht gericht wordt op wat wij zo graag niet waarnemen: de toestand waarin wijzelf leven.
Wij gaan er namelijk van uit dat wij eerst deze toestand met zo weinig mogelijk vooroordelen moeten benaderen voordat wij kunnen verwachten ons een niet al te verwrongen beeld te vormen van de grote rivalen in de wereldpolitiek en ten aanzien van hen een verantwoorde houding aan te nemen. Dit uitgangspunt biedt ook het enig juiste antwoord op de vraag of er wel een derde weg ligt tussen Washington en Moskou, een weg die leidt naar de toekomst van West-Europa.
Nadere beschouwing van het slop waarin wij terecht gekomen zijn heeft ons immers tot de gevolgtrekking gebracht dat de verantwoordelijkheid voor het maatschappelijke gebeuren niet, zoals men veelal meent, op de politieke partijen of de staatslieden en diplomaten rust maar op ‘de gewone mensen’ en dat alleen hùn werkelijkheidszin de derde weg kan banen.
Hierbij moeten wij ons steeds voor ogen houden dat de aardbewoners er nog nooit in geslaagd zijn de vrede te bewaren en dat hiertoe op den duur grotere veranderingen in hun persoonlijke en maatschappelijke leven vereist zijn dan in plannen zelfs zijn uitgedacht. Nog nooit echter hebben mensen zo sterk vermoed voor hun totale ondergang te staan als wij thans in West-Europa.
Onder deze omstandigheden blijft ons slechts de hoop dat de drang om te leven toch sterker zal blijken dan de angst en de neiging tot vernietiging, zodat wij ons tijdig althans voldoende rekenschap zullen geven van ons individuele en maatschappelijke gedrag om het ergste te voorkomen.
| |
| |
| |
Waarom wij de Kominform afwijzen
Geschiedenis van de Sowjet-Unie
Als wij trachten ons een algemene indruk te vormen van de Sowjet-Unie, dan mogen wij niet vergeten in welk een afgrijselijke armoede en verwording dit overwegend boerenvolk heeft geleefd onder het tsarisme.
Analfabetisme was regel en berusting in hun ellendig lot was de Russen eeuwenlang voorgehouden als de hoogste godsdienstige deugd.
Aan deze mensen, in vele opzichten levend in een toestand zoals wij gekend hebben in de Middeleeuwen, gingen de revolutionnairen leiding geven en het is begrijpelijk dat zij hierbij het zwaarste accent legden op zelfbewustzijn, berustend op lotsverbondenheid met anderen, op wilskracht, discipline, ‘bolsjewistische gehardheid’ en op het bijbrengen van kennis omtrent de maatschappij.
Deze gehardheid is niet alleen versterkt door de onvoorziene moeilijkheden welke de factor mens na de revolutie opleverde, maar ook door alle mogelijke en onmogelijke militaire, economische en politieke tegenwerking van de leidende kringen in de kapitalistische landen en doordat uitgebleven is de hulp van hen, wier voorhoede de Russen menen te zijn.
In de Westerse wereld, ook in de kringen van de arbeiders, is namelijk het feit dat het persoonlijk bezit van de productiemiddelen werd opgeheven als de grootste onrechtvaardigheid opgevat die men zich kon voorstellen en dat men ging streven naar economische opbouw volgens een plan leek een waandenkbeeld dat gedoemd was te mislukken.
Steeds meer is de Sowjet-Unie de schrik geworden voor allen die de gedachte van zich willen afschudden dat het in de samenleving anders kan dan het gaat in hùn tijd op hùn plekje grond.
Hadden de Westerse staatslieden in de eerste jaren na 1917 geweten wat wij thans weten, dan hadden zij zich toen ongetwijfeld nog meer ingespannen om het bolsjewistische regime omver te werpen. Deze historische kans - als zij bestaan heeft - is gemist en komt niet terug.
| |
Economische opbouw
De Russen hebben immers na de revolutie grote resultaten bereikt op economisch gebied, die een duidelijk stempel hebben gedrukt op het gehele leven: de tweede wereldoorlog heeft bewezen tot welk een krachtsinspanning dit volk in staat is.
| |
| |
Van wereldhistorische betekenis moet het genoemd worden dat men in de Sowjet-Unie reeds zo ver geslaagd is in de beheersing van de economie dat crises, zoals die in de kapitalistische landen steeds terugkeren, uitgesloten zijn. Omdat deze crises de staatslieden telkens gedwongen hebben tenslotte een tijdelijke ‘oplossing’ te zoeken in oorlogen, kan men vaststellen dat de economische noodzaak van oorlogen in de Sowjet-Unie verdwenen is.
| |
Buitenlandse politiek
De Russen hebben alle belang bij een zo lang mogelijke periode van vrede, omdat zij dan hun economie kunnen versterken en trachten de kapitalistische landen in te halen, en omdat zij overtuigd zijn van de economische ineenstorting der kapitalistische staten als deze geen mogelijkheid tot uitwijken in oorlogen weten te vinden.
De buitenlandse politiek van de Sowjet-Unie is daarom steeds gericht geweest op handhaving van de vrede. Het staat bijvoorbeeld vast dat Hitler en de zijnen de tweede wereldoorlog niet hadden kunnen ontketenen als de politiek van collectieve veiligheid gevolgd was, die hardnekkig in de Volkenbond verdedigd is door de Russische minister van Buitenlandse Zaken Litwinow.
De twijfelachtige houding van de kapitalistische staten ten opzichte van de Sowjet-Unie, de geheime sympathie van leidende kringen in die staten voor het fascisme, zoals gebleken is uit de politiek van niet-in-menging jegens generaal Franco en de politiek van ‘München’ jegens Hitler, de aanval van de Duitsers op de Sowjet-Unie, de in strategie en politiek der geallieerden tot uiting gekomen hoop dat Duitsers en Russen elkaar zouden vernietigen, dit alles heeft de achterdocht van de laatsten steeds nieuw voedsel gegeven en hun verlangen versterkt de Russische grenzen om militaire redenen zoveel mogelijk te verleggen.
De door de Amerikanen gevoelde noodzaak om ter bescherming van hun grondgebied de Sowjet-Unie met talloze militaire vliegvelden te omsingelen heeft het streven der Russen om zich in de ‘satelliet-landen’ zo veilig mogelijk te stellen, uiteraard niet verzwakt. Om zich van die omsingeling een indruk te vormen overdenke men hoe de Amerikanen er op zouden reageren wanneer de Russen strategische vliegvelden zouden aanleggen vlak bij de grenzen van de Verenigde Staten en zij er zich op zouden beroemen de meeste en ‘beste’ atoom- en waterstofbommen te bezitten.
Wat de loop der gebeurtenissen in Korea betreft is veel nog allesbehalve duidelijk. Het lijkt waarschijnlijk dat de Sowjet-Unie er een
| |
| |
militair belang bij gekregen heeft Amerikaanse strijdkrachten in het Verre Oosten te binden.
Het optreden van de Russen in het internationale verkeer getuigt behalve van gerechtvaardigd wantrouwen ook van gemis aan begrip voor de politieke en culturele sfeer in de Westerse landen, een gemis dat bijvoorbeeld eveneens blijkt uit beschouwingen over die landen in de Grote Sowjet-Encyclopaedie.
| |
De mens verwaarloosd
Ernstige bedenkingen koestert men in het Westen tegen de houding die in de Sowjet-Unie aangenomen wordt ten opzichte van de individuele mens.
Deze houding kan uit de aard der zaak slechts begrepen worden door de geschiedenis in aanmerking te nemen: het verlangen naar individuele vrijheid is daar minder krachtig ontwikkeld dan in het Westen en de Russen menen, niet geheel ten onrechte, dat hun vrijheid toeneemt naarmate de materiële omstandigheden verbeteren en de levenszekerheid toeneemt. Wij dienen ook te bedenken dat de Russen zich sterk bewust zijn geen koloniale volkeren te hebben geëxploiteerd, geen buitenlandse hulp nodig te hebben gehad om gezamenlijk veel tot stand te hebben gebracht, een voldoening die wij, Nederlanders, niet kennen met onze leuze van ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ en met onze troost al lang communistisch geworden te zijn zonder Amerikaanse hulp.
De Russen zijn als het ware zo in beslag genomen door de opbouw van het economische leven dat zij tot het probleem mens nog niet gekomen zijn. Dit en de levenssfeer zoals die van bovenaf wordt gepropageerd zijn voelbaar gemaakt in het volgende schetsje, voorkomend in een Russische satire op de hedendaagse toneelkunst daar. Een liefdesscène wordt in deze satire als volgt voorgesteld: een jonge kolchosboer en een tractorbestuurster werken samen in een nachtploeg. Het meisje poogt het ijs te breken en verzucht: ‘Wat is het heerlijk om te werken in zo'n prachtige nacht, bij het licht van de maan, en je best te doen om zo zuinig mogelijk met je benzine te zijn.’ Haar kameraad grijpt deze poging tot toenadering aan met de woorden: ‘Zo'n nacht spoort mij ertoe aan om mijn arbeidsnormen te overtreffen met steeds hogere percentages.’ Tenslotte verklaart hij haar aldus zijn liefde: ‘Op het eerste gezicht werd ik verliefd op je werkprestaties.’
Alle mededelingen en foto's uit de Sowjet-Unie bevestigen de indruk dat men er van bovenaf naar streeft van de Russen hard werkende
| |
| |
brave-Hendrikken te maken. Deze ontmenselijking en verzakelijking is wel te begrijpen. Zij hebben namelijk ontdekt hoe innerlijke conflicten het arbeidsvermogen storen, daardoor de opbouw van het land schaden en dus als ‘burgerlijke resten’ zoveel mogelijk uitgeschakeld moeten worden.
Zij hebben er geen besef van hier voor een veel ingewikkelder en ingrijpender probleem te staan dan het alleen-maar-maatschappelijk-economische: 's mensen vervreemding van zijn natuur door een vijfduizend jaar oude cultuur. Deze vervreemding verhindert hen om in te zien dat de arbeidsvermogens groter, meer voldoening schenkend en meer op een redelijk doel gericht worden naarmate het persoonlijke leven bevredigender is.
Het Marxisme, dat, stammend uit de vorige eeuw, met de innerlijke mens niet voldoende rekening kon houden, heeft met zijn stelling dat het maatschappelijk ‘zijn’ het bewustzijn bepaalt tot de verzakelijking en de mening dat de mens in een veranderend sociaal-economisch milieu ‘vanzelf’ verandert, zeer bijgedragen. Hierdoor zijn de Russen in een noodlottige cirkelgang gekomen. Is het persoonlijke leven onbevredigend, dan wordt de arbeid gestoord en moet opgezweept worden door het scheppen van idealen, die als surrogaten dienen voor het werkelijke leven en die de innerlijke leegte van de mens moeten opvullen. Omdat deze altijd individu blijft en zich hierdoor nooit geheel vereenzelvigen kan met zijn idealen, komt de innerlijke onzekerheid toch weer boven en moet deze weggedrongen worden door steeds ‘hogere’ idealen.
‘Het Sowjet-patriottisme’ straalt als een machtige vlam. Het drijft ons leven voorwaarts.’ Zulke woorden uit de Prawda onthullen de menselijke tragedie in de Sowjet-Unie: het vaderland is bijna alles geworden, de mens bijna niets.
Omdat de mens door de onderdrukking van zijn oorspronkelijke gevoelsleven een te zware last te dragen krijgt ontstaat ook het rebellerend verlangen bevrijd te zijn van verantwoordelijkheid en dit maakt steeds nieuwe dwangmiddelen nodig en nieuwe ‘zuiveringen’.
Het spreekt vanzelf dat het overdreven nationalisme een strijdbaarheid kan oproepen die gelijkenis gaat vertonen met oorlogszuchtigheid. Gevaar dreigt hierdoor niet, omdat de Russen om economische redenen alle belang bij de vrede hebben.
Het heeft geen zin om in het Westen de politieke leiders in de Sowjet-Unie aan te klagen wegens de toeneming van het autoritairisme, als men de moeilijkheden beseft bij het scheppen van omstandigheden
| |
| |
waarin de mensen hun leven meer in eigen handen gaan nemen. Wel zou men die leiders kwalijk kunnen nemen dat zij hun onmacht in het probleem mens hebben gecamoufleerd en dat zij zodoende het begrip tussen de Sowjet-Unie en de overige wereld moeilijker hebben gemaakt.
| |
Het religieuze verwaarloosd
Met de hiervóór aangeduide verzakelijking van het individuele leven hangt samen de verwaarlozing van ‘het religieuze’; dit dan opgevat als het ervaren dat de mens niet alleen een deeltje is van de wereld, maar ook van de natuur in de wijdste zin en dat er in het natuurlijke geschieden buiten zijn eigen persoon een objectieve logika heerst.
Ook hierbij dienen wij de geschiedenis in aanmerking te nemen en te beseffen dat religieuze gevoelens in het tsaristische Rusland op de grofste wijze zijn gemystificeerd en gepersonifieërd in de godsdienst en dat deze op de wreedste manier misbruikt is ter bestendiging van de ellende en hulpeloosheid der mensen.
Zo luidde art. 1 van de Russische grondwet: ‘De tsaar aller Russen is de autonome en absolute vorst en God Zelf gebiedt vrijwillige onderwerping aan zijn regering.’
De pogingen van de leiders na de revolutie om het culturele peil van de bevolking te verheffen en om de uiterlijke natuur en de economische wetten beter te leren kennen en beheersen zijn doelmatige middelen gebleken om de door de godsdienst bevorderde berusting in mensonwaardige toestanden te bestrijden. Door de verwaarlozing van de natuur binnen de mens is men er echter niet in geslaagd het religieuze in zijn diepte te peilen en de menselijke hulpeloosheid te overwinnen: de beschouwingen, door Lenin aan de godsdienst gewijd, bewezen dit reeds.
Enerzijds heeft dit onvermogen om het religieuze te benaderen de verzakelijking van het leven nog groter gemaakt, anderzijds heeft het er mede toe geleid dat de kerk in 1944 hersteld is in haar oude rechten, wat de dwang in het persoonlijke leven versterkt heeft, zoals o.a. tot uiting komt in een aantal reactionnaire huwelijkswetten.
| |
De Kominform onder Russische leiding
De bezwaren die wij voelen tegen de Sowjet-Unie gelden eveneens tegen de communisten in de Westerse landen, die geheel onderworpen zijn aan ‘Moskou’ en een van de Russen overgenomen tactiek proberen toe te passen om ons in die richting te schuiven.
| |
| |
Dat in de tegenwoordige omstandigheden elke tactiek ons graf alleen maar naderbij brengt, kunnen zij niet inzien.
In de mening echte Marxisten te zijn, verwaarlozen zij de menselijke zijde van de vraagstukken geheel. In hun leerboeken treft men soms uitlatingen aan als ‘Maar de levende factor mens was nog niet klaar’, zonder dat dit hun verder iets te denken geeft. Dat de Westerse mensen door hun uitsluitend sociaal-economische uiteenzettingen niet overtuigd worden en op den duur alleen maar vermoeid, aanvaarden zij eenvoudig niet. Omdat het brok waarheid dat in hun theorieën schuilt wordt genegeerd zowel door de neiging van de mens om te verwerpen wat hem niet gelegen komt als door de kwetsende wijze van voordracht, worden de communisten nog versterkt in hun overtuiging volkomen gelijk te hebben en in hun gewoonte zich vast te klampen aan starre opvattingen. Anderzijds lijken zij soms bijna alle principes overboord te gooien vanwege de tactiek.
Om de teleurstellingen te kunnen verdragen moeten zij zich voortdurend illusoire moed inpompen, waardoor zij vaak de indruk van fantasten maken. Na het fiasco van hun politiek van samenwerking onmiddellijk na de tweede wereldoorlog en van principiële strijd daarna, trachten zij de laatste tijd zich te bevrijden uit hun isolement o.a. door zich te verschuilen achter ‘onafhankelijke’ vredesraden, waarbij zij terwille van het doel bereid zijn zich in alle bochten te wringen.
Zo heeft de Wereldvredesraad voor 1953 een aantal herdenkingsdagen voorgesteld, waaronder die van de schilder Vincent van Gogh. ‘Deze keuze’, schreef het blad ‘Vrede’ ‘is een eer, die ons ernstige verplichtingen oplegt in de strijd voor de vrede.’ De communisten, voor wie individualisme een scheldwoord is, hebben dus meegedaan aan de herdenking van een individualist bij uitnemendheid, die in een van zijn laatste brieven tot de visie gekomen is ‘dat ik in vroeger jaren toen ik verliefd had behoren te zijn ik mij verdiepte in godsdienstige en socialistische zaken en de kunst voor heiliger hield meer dan nu. Waarom zijn godsdienst of recht of kunst zo heilig? Mensen die niets anders doen dan verliefd zijn, zijn misschien ernstiger en heiliger dan zij, die hun liefde en hun hart offeren aan een idee.’
Het spreekt vanzelf dat de gebruikelijke communistische versimpeling van de problemen op de wijze van ‘nog even de schouders eronder en wij hebben de vrede gered’ slechts tot nieuwe teleurstellingen kan leiden. En door de voorstelling nieuw leven in te blazen dat voor de moeilijkheden in de Westerse samenleving geen ander alternatief zou bestaan dan ‘het socialisme’ en dat daarom de vredesweg naar Moskou
| |
| |
leidt, brengen de communisten de derde wereldoorlog alleen maar naderbij.
| |
Het enig aanvaardbare alternatief
Voor de overgrote meerderheid van de Westeuropese bevolking heeft afwijzing van de Kominform tot nu toe betekend: bescherming zoeken bij de Verenigde Staten.
Zo schreef een dagblad ter gelegenheid van het bezoek der Amerikaanse ministers Foster Dulles en Stassen aan Nederland in Februari 1953:
‘Onze vrijheid kan zich alleen handhaven bij de gratie van de Amerikaanse bescherming. Dat is het fundamentele feit. Wie daar de ogen voor sluit bewijst zijn land geen dienst. Hij moet de situatie dan verkeerd beoordelen en het gevaar is groot, dat hij eigen onbehagen gaat afreageren in een emotioneel anti-Amerikanisme.’
In deze woorden, evenals in de hiervóór geciteerde van Vincent van Gogh, wordt een veelbetekenend verband gelegd tussen het persoonlijke onbehagen en de richting van ons denken en doen. Het is ons inziens in de eerste plaats dit algemeen voorkomende persoonlijke ontstemd zijn dat ons er steeds toe drijft de fundamentele levensproblemen te ontwijken en voor waarheid te houden wat in onze kraam te pas komt. De publieke opinie is dan ook niet meer dan de publieke opinie van de ont-stemden.
De vredesbeweging ‘De derde weg’ meent ons land een dienst te bewijzen door zich zoveel mogelijk los te maken van emotioneel anti-Sowjetisme en anti-Amerikanisme en door de Nederlandse bevolking enige kardinale feiten voor te leggen, waaruit blijkt dat onafhankelijkheid ten opzichte van de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie de enige mogelijkheid biedt onze vrijheid te handhaven, ja, ons leven te redden. Om dit te motiveren dienen wij de situatie in West-Europa en de Verenigde Staten nader te beschouwen.
| |
De toestand van West-Europa
Bij onze poging ons een globaal beeld te vormen van de toestand in West-Europa kunnen wij als uitgangspunt nemen de laatste woorden die prof. Huizinga ons heeft nagelaten.
In zijn boek ‘Geschonden wereld’ de kansen op herstel van onze beschaving afwegend, is hij aldus geëindigd:
‘Overal staan millioenen mensen gereed en bereid in wie de behoefte leeft aan recht en de zin voor orde, eerlijkheid, vrijheid, rede en goe- | |
| |
de zeden. Tracht hen niet te vatten onder een categorie als democraten, socialisten of welken dan ook. Noem hen eenvoudig met een naam van edeler klank dan al deze: mensen van goeden wille, de homines bonae voluntatis (aldus immers de lezing der Vulgata), wie in de Kerstnacht het in terra pax werd toegezongen.’ Eigenlijk zijn deze woorden het eerste en laatste woord van bijna alle bewoners dezer planeet: ‘wij willen toch vrede op aarde, maar zij...’
Onze familie, onze groep, ons land, onze groep van landen willen immers het goede, maar de anderen...
Omdat dezen er eveneens vast van overtuigd zijn het goede te willen betekent een stil blijven staan bij de goede wil, de bestendiging van de misverstanden en de vereeuwiging van de oorlog.
Het is het voorrecht van West-Europa dat uit zijn cultuur, waarvan prof. Huizinga zo'n waardige vertegenwoordiger is geweest, de kennis gegroeid is die ons in staat stelt de beperkte waarde van onze goede wil te onderkennen en nieuwe, hogere maatstaven aan te leggen aan ons persoonlijke en maatschappelijke gedrag. Maatstaven die ons, Westeuropeanen, voor de opgave plaatsen op straffe van ondergang de weg te banen naar een nieuwe cultuur.
Wij kunnen bijvoorbeeld weten dat de goede wil geen invloed oefent op verschijnselen die wij nog niet kennen en waaraan wij onderworpen zijn. Dit geldt zowel voor natuurkrachten als voor economische wetten.
| |
Economische onmacht
Wij worden dan ook nog altijd economisch in een richting gedreven die wij allerminst willen inslaan. Steeds weer zijn wij, na veel goed bedoelde pogingen van pappen en nat houden, in crises beland, waarin wij genoodzaakt waren producten en productiemiddelen in groten getale ongebruikt te laten en te vernietigen, en daarbij aan te zien hoe vele mensen ‘overbodig’ werden. Wij behoeven slechts te denken aan de crisis na 1929.
Altijd is er voor deze crises tenslotte slechts één ‘oplossing’ geweest: gedeeltelijke overschakeling op oorlogsproductie en de overbodige mensen in de wapenrok steken; en dit alles heeft steeds zijn ‘bekroning’ gevonden in de systematische vernietiging van mensen, goederen en productiemiddelen door de oorlog.
In het Duitsland van na 1933 hebben wij waargenomen hoe doelmatig deze methode werkt. Wat niemand tot stand kon brengen heeft Hitler bereikt: economische opleving. De populariteit van Hitler en
| |
| |
de zijnen heeft dan ook mede op de reële grondslag berust dat zij door werkgelegenheid te scheppen brood op de plank hebben gebracht. Door hun kortzichtigheid hadden de meeste Duitsers niet in het vizier welke prijs er op stond.
Tijdens en onmiddellijk na de tweede wereldoorlog stond één ding in West-Europa vast: de werkloosheid moest uitgeschakeld worden, d.w.z. de overproductie in verhouding tot de koopkrachtige vraag mocht niet terugkeren. In zijn boekje ‘Geleide economie’, verschenen in 1946, schreef mr. dr. A.A. van Rhijn dan ook:
‘Politiek heeft de massa-werkloosheid een sterk revolutionnaire werking. Zij is daardoor de meest ernstige bedreiging voor de democratie. In de jaren vóór de oorlog heeft Nederland door de massa-werkloosheid ontzettend geleden. Ik geloof niet, dat onze democratie een herhaling van deze krachtproef zou overleven. Waar de democratie een van onze kostbaarste volksgoederen is, daar hebben wij geen keuze. Wij staan hier met de rug tegen de muur. Wij moeten de massa-werkloosheid overwinnen.’
Zeven jaar later moeten wij vaststellen dat alle met het gebruikelijke lawaai aangekondigde pogingen om de Westerse samenleving zowel nationaal als internationaal te organiseren, mislukt zijn. Want het kapitalisme kan door het persoonlijk bezit der productiemiddelen en door de voortbrenging om de winst nu eenmaal niet de beginselen van een georganiseerde economie volgen, maar volgt geheel andere werten. Waardoor wij, steviger nog dan vóór de tweede wereldoorlog, economisch ‘met de rug tegen de muur staan’.
Vóór ‘Korea’ had de overproductie in verhouding tot de koopkrachtige vraag zich al weer op vele gebieden ontwikkeld, ondanks het feit dat West-Duitsland en Japan niet in volle kracht op de wereldmarkt verschenen waren. En als vanouds verkondigen de regeringen de economische positie van hun landen te willen versterken door zoveel mogelijk uit te voeren en als vanouds proberen álle landen dit kunstje toe te passen, zodat in feite de handelsoorlog verscherpt wordt, die de militaire oorlog vooraf pleegt te gaan.
De ‘vernieuwing’ waarover men onmiddellijk na 1945 zoveel de tong heeft geroerd en de pen heeft gevoerd is dan ook uitgelopen op de poging de massale werkloosheid thans te voorkomen door tijdig gedeeltelijk over te schakelen op oorlogsproductie en de legers te vergroten. als hoogtepunt van deze vernieuwing dient gesignaleerd te worden de openlijke aanvaarding van deze methode door de democratische socialisten.
| |
| |
Hoe moeilijk het ook te verwerken is voor ons gevoel van eigenwaarde: wij weten ondanks alle goede bedoelingen met de vredeseconomie geen raad. Daarom luidt punt 5b van het Manifest dat de vredesbeweging ‘De derde weg’ in December 1951 heeft uitgegeven:
‘Geregeld zal er de nadruk op moeten worden gelegd, dat in de huidige situatie met de strijd voor de vrede nauw verbonden is de strijd voor een diepgaande structuurverandering der maatschappij. Wij achten ons niet gebonden aan het traditionele respect voor de bestaande maatschappelijke toestanden en verhoudingen en voor de ideologieën, waarin zij hun rechtvaardiging vinden. Deze strijd, in daad en woord, is het beste antwoord, dat wij kunnen geven op de sympathie van een deel van het volk voor het politiek systeem van Sowjet-Rusland.’
| |
Individuele onmacht
Het zijn echter niet alleen de maatschappelijk-economische omstandigheden die de mens verhinderen zijn goede wil in daden om te zetten. De verlammende invloed van de chaotische samenleving op de mens én de vervreemding van zijn natuur, hebben hem ook innerlijk onmachtig gemaakt.
Wij kunnen deze individuele onmacht en zijn uitwerking op groep en maatschappij het duidelijkst waarnemen waar men het meest worstelt met dit probleem: de godsdienstige kringen. Het onvermogen van de kerken om bijvoorbeeld ten aanzien van het vraagstuk van oorlog en vrede een duidelijk standpunt in te nemen heeft de laatste jaren velen verontrust.
De achtergrond van deze onmacht tot helderheid en posiviteit komt o.a. duidelijk uit in een brief die de Amerikaanse Baptisten in September 1952 gezonden hebben aan de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, Dr W.A. Visser 't Hooft. Hieraan ontlenen wij:
‘De omstandigheden hebben ons geleerd, dat het een vermetelheid ware te beweren, dat mensen van goeden wille in zichzelf de kracht bezitten om het boze te overwinnen en het Rijk Gods naderbij te brengen.
Toch mogen wij ook weer geen compromis sluiten met de tegenovergestelde dwaling als zou elke menselijke bemoeienis van slechts geringe waarde of zelfs volmaakt waardeloos zijn. Naar Gods eeuwig raadsbesluit zijn wij tot Zijn mede-arbeid geroepen.
De elementaire christelijke hoop baseert zich hierop, dat Christus zich nu en hier manifesteert door ‘de verandering van ons karakter, door onze persoonlijke religieuze ervaring en door de vernieuwing on- | |
| |
zer maatschappij overal waar Zijn geest navolging vindt en Zijn geboden worden gehoorzaamd.’
Hier treffen wij dezelfde oppervlakkigheid aan als wij hebben leren kennen in de Sowjet-Unie. Meent men daar dat de veranderende maatschappelijke omstandigheden het bewustzijn van de mensen ‘vanzelf’ veranderen, in godsdienstige kringen hoopt men dat ‘Christus zich nu en hier manifesteert door de verandering van ons karakter.’
Voor de verandering van ons karakter zó, dat wij onze maatschappij kunnen vernieuwen, zó, om het in godsdienstige termen te zeggen, dat wij Gods wegen kunnen begaan, zijn in het tegenwoordige stadium van menselijke ontwikkeling zulke omvangrijke en diep-ingrijpende maatregelen vereist ter gezondmaking van ons persoonlijke en maatschappelijke leven, als nog nooit in de geschiedenis zijn genomen.
Hoe moeilijk deze waarheden ook te aanvaarden zijn in onze tijd van verheerlijking van het intellect en hoe sterke tegenstand zij dus opwekken in ons, toch staat bijvoorbeeld vast dat reeds de toestand van het kind vóór de geboorte een sterke invloed oefent op zijn latere bestaan en dat de traditionele opvoeding, die met zoveel goede bedoelingen en met zo'n bezorgdheid wordt toegepast, tot gevolg heeft dat de normale gevoelens in het kind bijna geheel onderdrukt en verwrongen worden, wat hem voor altijd verhindert te ervaren wat het werkelijke leven is. Vanuit zijn zwakke, verwrongen gevoelens vormt de mens zich dan gedachten over zijn natuur en over zijn samenleving, ideologieën, die bijgevolg alle kenmerken van hun ontstaan vertonen.
De gang van onze goede bedoelingen, die wij in alle ideologieën weerspiegeld zien, kan men zich als volgt voorstellen. Steeds weer voelt de mens positieve neigingen in zich, gevoelens van leven en liefde die hij tracht om te zetten in daden. Maar steeds weer doet hij de ondervinding op dit helemaal niet te kunnen of slechts gedurende korte tijd. Hij wordt door iets tegengehouden en dit wekt een gevoel van angst en onmacht. Dan tracht hij zijn positieve gevoelens als het ware toch door zijn innerlijke verstarring heen te forceren (dit zijn de goede bedoelingen). Juist door dit forceren voelt hij des te sterker zijn verstarring, voelt hij zich in zijn ‘vrijheid’ beknot en dit maakt hem nog angstiger en woedender. Hoe verhevener en sterker daardoor onze goede bedoelingen, des te intenser onze angst en haat. Reeds de apostel Paulus heeft deze onmacht tot ‘de liefde’ en de gevolgen ervan bespeurd, zoals blijkt uit zijn woorden aan de Romeinen: ‘Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.’
(Wordt vervolgd)
|
|