zou tòch niets blijven dan 't niet meer bestaande,
dat ik te vroeg hier eens voor immer waande
en dat wij zouden hebben leren haten.
Wij zijn door een te vreemde gril verbonden
dan dat wij nog dit laatste puin bewaken...
Elk kan voor zìch slechts nog iets overwinnen
- wij samen niets meer in de laatste stonden.
Hoog staan de transen. Door de rotte daken
druipt langs het spinnerag het regenwater binnen.
In de schors van sommige bomen ziet men soms wel eens enkele initialen in een hartje. Op de stam van een beuk in Ashenden Park zag ik vorige week dergelijke ruwe hoofdletters in een arabesk, in een krakeling, in die soort van gecompliceerde lus die men wel eens vindt in het snoer van schemerlampen en stofzuigers, als die niet geregeld worden nagekeken. Waarom geen hartje? Waarom die vreemde omlijsting? Wat bezielde deze mensen? Wat is er van hun verbond geworden? Was die vreemde omlijsting een lus of een strik? Werden zij bevrijd of geworgd? Het gedicht geeft geen antwoord, en deze toelichting evenmin.
[pagina 431]
[p. 431]
Persephone (II)
Op een motiefje van Tchaikovski
Het was een plat en laag gewelf
waarlangs een rosse roetwolk stroomde.
En hoor ik nù al bij de doden?
Er stond een zetel opgesteld;
een troon... Staat die daar eeuwig daar?
En wat zal die muziek nog spelen?
Wat zal het háar, dat défilé, vervelen
- of zit zij daar alleen maar voor?
Ik voel me klein en ongewoon,
en weet niet hoe haar aan te spreken.
Straks blijf ik in mijn woorden steken
en onverhuld staan voor haar troon.
Liefst zou ik knikken. Moet men buigen?
Wat weet men na een paar sonnetten
van transscendente étiquette?
Wie kan de Hades overtuigen
- in dit rumoer - van zijn versterven?
Van wat ten halve hem verteerd
en voor een kwart gesublimeerd
heeft... Wat hij hier nog moet verwerven?
Zij stoof de zeven treden af.
‘Kom, toe maar!’ riep ze, ‘neem een slok
- er is hier alles nog volop!’
Ik raakte aan 't glas dat zij me gaf
en aan de hand die 't even hield.
Zag zij mij aan of keek ze toe?
Wie van ons beiden deed er mee?
Kom, dans met mij, Persephone...
Du bist die Ruh,
Der Friede mild,
Die Sehnsucht Du
Und was sie stillt.
[pagina 432]
[p. 432]
Met een praalwagen
Waarom dat voorbehoud van die sonnetten?
Waarom niet in een optocht door de straten?
En anderen je eigen blik gelaten
- die ene blik, die mij zo lang belette
van 't leven meer te kennen dan 't gevoel
van na verblinding? Zet je op de kar -
doe maar verlegen; kijk desnoods maar star.
Dan weet een ander ook wat ik bedoel.
't Zal weer wat nieuws zijn voor de Friese steden,