| |
| |
| |
Nico Rost
Het hert van St. Hubert
Laten we het eerlijk bekennen: verzet tegen de Duitsers is er in ons Ardennendorp aanvankelijk niet geweest, doch men moet weten, waarom dit zo was, alvorens een oordeel uit te spreken.
Voor de oorlog waren de houthakkers en de mannen van de zagerij vaak werkloos, maar nooit kwamen ze op het idee, dat dit iets met politiek te maken kon hebben, daar bekommerden zij zich niet om. Kranten werden bijna niet gelezen - sommigen kregen het parochieblad en er waren drie abonné's op de liberale krant. Die las de brievenbesteller dan waarschijnlijk ook, want hij bezorgde ze. Naar de radio luisterden ze wel, doch meestal slechts wanneer Waalse kluchten uitgezonden werden.
Met politiek bemoeide zich alleen Ramar, de garagehouder, en die was bij de Rexisten!
Van hem wisten ze, dat hij vaak heen en weer ging naar Luik en zelfs twee keer voor zijn ‘partij’ in Brussel was geweest, maar wat hij daar eigenlijk uitvoerde, interesseerde hen niet. Toen ze hem een paar maal in uniform gezien hadden, waren ze wat schuw geworden, doch nadat hij in het café van Josette een paar rondjes had gegeven en daar heel gewoon had gedaan, was dat weer geluwd. Dezasse bleef echter ook daarna nog beweren, dat hij niet te vertrouwen was en België verraden wou, doch ze hadden niet begrepen, hoe Ramar dat zou kunnen....
Toen Hitler België binnenviel, hadden hier geen Belgische troepen gelegen, waren ook de Duitse soldaten niet door het dorp getrokken en was in de buurt niet gevochten.
Vijf jongens, die hadden moeten opkomen, leefden gelukkig nog, doch waren in Duitse krijgsgevangenschap.
De eerste Duitse uniformen kregen ze pas een paar maanden later te zien, toen enkele S.S.'ers op motorfietsen langs reden.
Weer later kwamen van tijd tot tijd vrachtwagens voorbij, op weg naar Duitsland, die helemaal gesloten waren. Niemand kon zien wat er in zat, maar ze hadden daar eigenlijk ook nooit over nagedacht, tot Dezasse verklaarde, dat ze er lijken in transporteerden of gevangenen. Sinds die dag waren ze angstig en huiverig, wanneer ze die vrachtwagens zagen, of des nachts hoorden.
In de loop der volgende maanden gebeurde dat vaker en werden
| |
| |
de mensen in het dorp steeds angstiger en huiveriger.
Toen was Iwan gekomen en met hem de grote verandering. Hij was gevlucht uit een krijgsgevangenkamp voor Russische soldaten, ergens in Frankrijk, had zich vele weken in de bossen schuilgehouden tot Michel, de brievenbesteller, hem op een avond heel laat, toen hij een wild zwijn op het spoor was, in het dichte struikgewas had ontdekt.
Ze konden elkaar weliswaar niet verstaan - Iwan sprak alleen Russisch - maar Michel, die dadelijk begreep, dat de vluchteling gevaar liep, had hem meegenomen naar het dorp. Midden in de nacht was hij Pierre Bouillon, de boer van de ‘Grand' Ferme’, komen wekken en sindsdien huisde Iwan daar op een zolderkamer - nu al maandenlang.
Wie het weten mochten, wisten het, alleen de vrienden van Ramar niet en eigenlijk waren dat maar een paar. Steeds opnieuw moest Michel de anderen vertellen, hoe en waar hij Iwan ontmoet had en vooral hoe hem toen - die nacht, diep in de bossen der Ardennen - gevraagd was: ‘Où la route nach Rusland?’
De meeste mensen in het dorp wisten niets af van Rusland, ook Dezasse niet, maar het moest er wel goed zijn, anders zou die Iwan immers niet zo graag terug willen.
En ze brachten de vluchteling spek en eieren en brood en meel, hoewel de boer van de ‘Grand' Ferme’ gezegd had, dat het niet nodig was en hij zelf wel voor hem zou zorgen.
Ze stuurden hem appels en tabak en Michel kwam een paar weken later zelfs met een klein radiotoestel aandragen, waar de houthakkers en boeren ieder een paar francs voor hadden gegeven. Iwan kon dan berichten horen in zijn eigen taal, want hij was erg ongelukkig, omdat hij niets hoorde en hij wilde alles weten - heel anders als de meesten hier.
Na vele maanden werd hij een beetje hun Geweten en ze begonnen te begrijpen, dat ze eigenlijk toch ook iets moesten doen, meehelpen moesten om de Duitsers weg te krijgen uit hun land. Als Iwan nu maar Frans kende....
En Ariette, het dochtertje van de ‘Grand' Ferme’, die zo erg op Oncle Iwan gesteld was, omdat hij haar uit allerlei stukjes hout figuurtjes sneed, beren en wolven en soldaten en rendieren en eenmaal zelfs een slee met paarden ervoor, moest nu proberen om Iwan met behulp van haar schoolboekje Frans bij te brengen. Haar vader, Dezasse en Michel hadden te voren lang beraadslaagd, of ze de onderwijzer in
| |
| |
hun ‘complot’ zouden betrekken, maar die was slechts een paar maanden voor de oorlog hier gekomen en ze wisten nog niet goed wat ze aan hem hadden.
Ariette zat nu voortaan ieder vrij ogenblik op het zolderkamertje om Iwan haar taal te leren.
Weldra vroeg Iwan andere studieboeken, maar er waren weinig boeken in het dorp en van de pastoor halen ging niet, die was een vriend van Ramar.
Weer hielpen Dezasse en Michel. Ze gingen voor dit doel naar Luik en brachten ze voor Iwan mee, zodat hij door kon werken. En hij was zo'n goede leerling, dat hij al heel gauw het nieuws kon vertalen voor de boer, die het doorgaf aan Dezasse en Michel en die weer aan hun vrienden.
Hoewel ze vertrouwen hadden in Iwan, konden ze aanvankelijk zijn berichten niet geloven, want de meeste mensen in het dorp dachten, dat Duitsland stellig de oorlog zou winnen en Ramar, die regelmatig z'n moeder kwam bezoeken, beweerde zelfs, dat ze hem al gewonnen hadden en ook Rusland zich binnenkort zou overgeven.
Iwan daarentegen verklaarde: de Duitsers verliezen de oorlog Z'n landgenoten vochten als leeuwen, zei hij en voorspelde, dat Stalingrad het graf zou worden van het Duitse leger.
En zijn aanzien steeg, toen de waarheid over de catastrophale nederlaag van Hitler voor Stalingrad bekend werd. Vanaf die dag verkondigden Michel en Dezasse, dat Iwans voorspellingen zelfs beter uitkwamen dan die van Mathieu de Laensberg, in de ‘Almanach de Liège’....
Avond aan avond leerde Ariette Iwan vlijtig wat ze die dag op school hadden gehad en daar ze een vroom meisje was, vond ze dat hij ook de heiligen der Ardennen moest kennen.
Op een Zondagmiddag deed ze hem dus het schone verhaal van St. Hubertus en het hert.
Iwan luisterde ingespannen om zowel de vaak moeilijke woorden, als de zin van wat ze vertelde, te begrijpen en hij vroeg haar, toch vooral heel langzaam te willen spreken.
‘Hubertus’, begon Ariette, ‘was een wilde jager, die vele honderden jaren geleden eens op Allerzielen ging jagen, wat hij van de pastoor natuurlijk niet mocht. Hij deed trouwens veel meer dingen, die hij niet mocht en dronk ook vaak te veel en schoot allerlei wild, dat hij niet mocht schieten, maar Hubertus, die afstamde van de koningen van Aquitanië, had maling aan alles wat de pastoor zei en ook
| |
| |
die dag sloeg hij alle waarschuwingen in de wind, zadelde z'n paard, reed met veel lawaai de ophaalbrug van z'n kasteel over en verdween in het bos. Het was een sombere dag en de hemel zat vol sneeuw.’
Ariette spreekt heel langzaam en duidelijk en doet haar best om het verhaal precies zo te vertellen als ze het gisteren van de onderwijzer geleerd heeft. Maar nu wordt het ingewikkelder en ze haalt daarom voor alle zekerheid toch maar haar schoolboekje voor de dag en leest hem daaruit het. vervolg voor.
‘De bomen droomden,’ gaat ze verder en Iwan spant zich in om geen woord te missen, ‘de jachthoorn schalde en verscheurde de serene rust, de echo zong en zweeg niet meer en orgeltonen kwamen uit het diepst van het woud.’
Iwan kan haar bijna niet volgen, maar zegt het niet, om haar niet teleur te stellen en ze leest met haar heldere kinderstem, het hoofd diep over de tafel gebogen en met haar vinger de regels volgend, tot het slot: ‘Toen kwam het hert. Het hield z'n kop omhoog en z'n ogen blikten zacht en vol verwijt. Tussen de machtige stangen van z'n gewei droeg het een lichtend kruis. Het paard deinsde achteruit, Hubertus zonk op de knieën en trok daarna beschaamd naar huis. En hij verliet z'n burcht en werd een vroom man.’
De volgende avond begint Ariette weer over St. Hubertus. Ze zou zo graag willen, dat Iwan wat meer belangstelling toonde voor haar heiligen der Ardennen, die allen in het dorp vereren.
Iwan luistert en begrijpt wat ze van hem verwacht. Hij gelooft niet aan heiligen, maar nimmer zou hij haar willen kwetsen en zegt daarom, dat het een prachtig verhaal is, maar dat hij bijna niet kan geloven, - en hij drukt zich met opzet heel voorzichtig uit - bijna niet kan geloven, dat het Hubertushert nu nog door de bossen dwaalt.
Maar de kleine Ariette protesteert verontwaardigd en zegt, dat haar vader het hert zelf gezien heeft en Dezasse ook en nog vele uit het dorp: ‘Het Hubertushert trekt al jaren door het ganse land der Ardennen, soms wordt het in de buurt van ons dorp gezien, maar het heeft z'n stand in het bos van St. Jean. En zijn gewei heeft twintig takken - het is een twintig-ender.’
Dat woord kan Iwan onmogelijk begrijpen en ze neemt dus een stukje papier en tekent een gewei met twintig takken, wijst er met haar potlood op en herhaalt nadrukkelijk, zoals ze dagelijks haar onderwijzer hoort doen: ‘twintig-ender.’
Iwan knikt ten teken dat hij het begrepen heeft: ‘Dobre - dobre.’
Iedereen in de Ardennen, van Huy tot Arlon en van Bouillon tot
| |
| |
Stavelot, is trots op het Hubertushert en geen jager zal er ooit op schieten. Zelfs de heren uit Brussel en Parijs, die hier komen jagen, weten van het Hubertushert, het heeft in hun jagerskranten gestaan en bij elke jacht wordt telkens gezegd, dat het niet geschoten mag worden. Zelfs de stropers kan men in dit geval ten volle vertrouwen, want nooit zouden ze het Hubertushert ook maar een haar krenken.
‘Niemand mag het schieten, zelfs de Koning niet,’ voegt Ariette er trots aan toe. En Oncle Iwan, die beweren wou, dat het Sint Hubertushert niet bestond....
Doch Arlette's leerling schudt ietwat ongeduldig z'n hoofd, hij heeft heel andere zorgen: ‘Niks hert, niks Hubertus. Niemetzki kaputt! Boche kaputt!’
En 's avonds overlegt hij opnieuw met Dezasse en Michel, hoe het verzet tegen de Duitsers ook in hun dorp aangewakkerd kan worden. Het feit, dat de pastoor, in tegenstelling tot vele andere geestelijken in de omliggende dorpen, een zekere sympahtie voor de bezetters schijnt te koesteren, remt en ook op de onderwijzer kunnen ze tot nu toe niet rekenen. De meeste boeren willen ook niets van verzet weten en troosten zich met de gedachte, dat bij hen nog niets gebeurd is en ze zijn ook bang, dat de Duitsers misschien wraak zouden nemen op de krijgsgevangenen.
De houthakkers bij Josette in het café - vertelt Michel - waren vaak aan het morren en sommigen scholden openlijk op de Boches, maar toen iemand van de Partisanen-afdeling Ourthe-Amblêve-Luik met hen in contact wilde komen, waren ze daar toch voor teruggeschrokken. Slechts met drie van hen was een afspraak gemaakt: met de zoon van de kruidenier tegenover de kerk, met de nieuwe boer uit de Condroz en met Bernard van de zagerij.
Overal in de Ardennen nam het verzet in de volgende maanden toe: niet alleen in Ougré, in Seraing en in Verviers, maar ook in Vielsalm en in Martelange, waar de mannen uit de leigroeven in beweging kwamen, in Poulseur en Tilf en Comblain met hun carrières en in vele, vele andere dorpen....
Menigmaal lag Iwan 's nachts wakker in zijn dakkamer, maar hij dacht niet aan het Hubertushert. Nu hij zelf niet meer aan het front kon vechten, maar genoodzaakt was zich te verbergen, tobde hij er dag en nacht over, wat ze hier in het dorp tegen de Boches konden doen. Misschien zou het toch nog mogelijk zijn de brug, even voorbij de laatste huizen, waar de laatste maanden geregeld Duitse transporten over kwamen, te ondermijnen en konden de telefoonverbindingen
| |
| |
doorgesneden worden. Ze moesten ook proberen levensmiddelenbonnen op de secretarie te bemachtigen en vooral trachten in contact te komen met andere dorpen. En hij peinsde en peinsde....
Op een avond, het was volle maan en hij hing nog laat uit het raam, uitkijkend over de bossen en heuvelen der Ardennen, hoorde hij plotseling schieten - eerst eenmaal en daarna vaker. Hij stond stil en luisterde scherp in de nacht. Heel in de verte onderscheidde hij nu ook stemmen: Duitse, maar ook Waalse woorden.... en weer werd er geschoten.
Weer luisterde hij ingespannen: nee, twijfelen was niet meer mogelijk, ginds in de bossen werd gevochten.
Juichend boog Iwan zich uit het raam en riep zo hard hij kon: ‘Partisan! - Partisan!’
Niemand antwoordde, maar de boer kwam dadelijk de trap op en smeekte hem stil te zijn: er waren Duitsers in de buurt. Moesten die door dat geschreeuw nu op zijn huis af komen? Dan zou het niet alleen met Iwan gedaan zijn, doch met hen allemaal....
Hij sloot het raam en Iwan riep niet meer. Zwijgend luisterde hij weer in de nacht. Nog een schot viel - nog een. Daarna werd het stil.
Deze nacht scheen Iwan nog langer dan de vele lange nachten, die hij reeds wakend en peinzend en hopend in zijn schuilplaats had doorgebracht. En ook de volgende ochtend kroop voorbij zonder dat een der vrienden verscheen.
Eindelijk - het was al bijna middag - hoorde hij Ariette, dadelijk nadat ze van school was gekomen, met rappe schreden de trap naar de zolder oprennen.
Buiten adem en zo opgewonden als hij haar nooit tevoren had gezien, vertelde ze hem wat er die nacht was gebeurd; Hoge Duitse officieren uit Luik hadden in het Bois St. Jean gejaagd en daar gisternacht het Sint Hubertushert geschoten.
Iwan was diep teleurgesteld: dat schieten van deze nacht was dus niet van Partisanen geweest, maar van gewone jagers.
Opeens werd z'n aandacht weer geboeid, toen z'n kleine vriendin verder ging met haar bericht: het hele dorp was woedend op de Duitsers. Bij Josette zaten houthakkers zo hardop te schelden, dat men het op de weg kon horen en de onderwijzer was er na schooltijd ook heengegaan. Vanmorgen in de klas had hij gezegd, dat het een schande was om het Hubertushert te doden. En een van de Eerwaarde Zusters had het er ook over gehad en hen verteld, dat de pastoor heel
| |
| |
boos was! En wat jammer dat Iwan het vanuit z'n raam niet zien kon, maar overal stonden de mensen er voor de huizen over te praten. Ze waren allemaal woedend en diep verontwaardigd en ze had hen nog nooit zo kwaad gezien. En nu zou Iwan toch eindelijk wel overtuigd zijn, dat het Hubertushert werkelijk geleefd had! Maar Iwan antwoordde niet, doch vroeg haar Dezasse en Michel te gaan halen.
Beide vrienden kwamen en bevestigden wat Ariette gezegd had en ook, dat velen gehoord hadden wat Iwan die nacht had geroepen en dat sommigen het begrepen óók.
Ze vertelden eveneens, dat de houding van de pastoor plotseling veranderd was en dat de dokter, die tot nu toe gezwegen had, vanochtend, tegen ieder die het wilde horen, beweerde, dat zelfs de stropers fatsoenlijker gebleken waren dan de Boches, want zij hadden altijd respect getoond voor het Hubertushert....
Toen staken Iwan en Michel en Dezasse heel lang de hoofden bij elkaar en de boer kwam er ook nog bij en allen wisten, dat nu het ogenblik was aangebroken om te handelen. Het was laat in de avond en nog steeds zaten ze in het zolderkamertje.
Ariette was de lamp komen opsteken en had een deken voor het raampje gehangen, opdat geen lichtschijn naar buiten hen verraden zou.
Nu waren ze klaar: voor hen op tafel lag het eerste pamflet van het dorp tegen de Duitsers en nog eenmaal las Lambert hen de tekst voor:
‘Dorpsgenoten, met eigen ogen hebt gij thans gezien, dat niets heilig is voor de Boches. Reeds moordden, roofden en plunderden zij overal, reeds zuchtten ook Uw mannen en zonen in krijgsgevangenschap, reeds moet gij Uw melk en boter en vee afstaan, reeds zijn onze kerkklokken door hen gestolen.
In de afgelopen nacht heeft zich nog een nieuwe wandaad bij de ontelbare gevoegd: De Boches hebben het Sint Hubertushert, ons allen zo dierbaar, moedwillig gedood.
Dorpsgenoten! Aarzelt thans niet langer! Laten wij ons verenigen in eendracht tegen de bezetters. Onze leuze zij voortaan: Met Sint Hubertus tegen Hitler. Leve België!
De Partisanen van het dorp.’
Michel nam het papier en stopte het in z'n dienstpet, gaf allen de hand en was enkele minuten later op z'n motorfiets op weg naar Luik.
De volgende dag kwam hij al terug met driehonderd exemplaren van de oproep, die dadelijk overal in het dorp verspreid werden.
| |
| |
Reeds een week later kiemde het zaad. Vijf houthakkers en een boer uit het dorp - Michel kende ze en wist dat ze betrouwbaar waren - verzochten om contact met de partisanengroep Ourthe-Amblève-Luik; de cabinier had zich met een veelbetekenende glimlach bereid verklaard om hen te ‘helpen’ met de kabels en Duitse telefoonlijnen; de telefoniste zou voor de partisanen berichten doorgeven en de onderwijzer liet Iwan groeten en stuurde hem boeken.
Steeds meer partisanen uit andere dorpen kwamen hem nu bezoeken, maar een gesprek in het Frans over telefoonkabels en dynamiet en het ondermijnen van bruggen en het opblazen van rails, was lang niet gemakkelijk. Iwan leerde dus nog ijveriger dan te voren en elke avond vroeg hij Ariette - met behulp van tekeningen gebaren - nieuwe woorden, die ze vaak zelf niet kende en eerst moest gaan vragen.
Maar het verzet in de streek nam toe en steeds meer mensen uit het dorp sloten er zich bij aan en toen Ariette op een dag weer over het hert van Sint Hubertus sprak, greep Iwan haar hand en zei - en deed daarbij z'n best om zo correct mogelijk te spreken: ‘Ariette gelijk. Hubertus goede heilige. Hubertushert goed beest. Niet dood. Leeft. Maakt Boches kaputt. Helemaal kaputt. Vive le cerf de Saint Hubert!’
De Boches zijn nu - en niet alleen in de Ardennen - al vele jaren ‘kaputt’, zoals Iwan voorspeld heeft en hijzelf is reeds vele jaren terug naar zijn land, maar in het dorp spreken de mensen nog altijd met trots over ‘notre’ Iwan en hun hert van St. Hubert.
|
|