De Nieuwe Stem. Jaargang 8(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 337] [p. 337] J.B. Charles De boom voor Paul en Jettie Laat mij de boom in jouw park mogen zijn wees jij het grasperk in mijn plantsoen overschaduwen zal ik je tegen de middag beschermen tegen de beulende zomer maar wees jij zacht groen aan mijn avondvoet wees jij de spons voor mijn wortels bij droogte. Ach de eekhoorn verlangen klimt recht omhoog telkens weer recht en snel mijn rug langs naar boven dan siddert mijn kruin, ik ben maar een boom die verlangt naar een zacht en blijvend gazon dus wees mijn pelouse de herfst komt al aan alles zal ik verliezen om jou te bedekken jij zult grijs bevriezen mij blijven omstrekken en altijd door zal ik voor je staan. [pagina 338] [p. 338] Het paard aan Gerrit Benner Het goedgebekt paard als het stapt treedt meer dan het gaat. De voorbenen van het paard dat daar treedt symmetrische tweeling verkenners, eenvoudige knechten. Het goedgebekt paard neigt de hals over kop op de glanzende nekstam en gehoorzaamt het wenken der fijne oorspitsen boven. De gladde kortharige borst is de zwakte de schaamte maar zijn kracht heeft het paard in de dijen beklonken gespannen tweevoudige boog vol potente reserve. Daar schiet de boog af! Het zal zijn geweest bij het strand dat de schepper zijn beste idee: het paard in het hoofd kwam. Van het duin zag hij daar zijn pasgeschapen paarden in galop naast en tegen elkaar - Gerrit Benner, teken mij dit - een mandelige romp als een schip met zestallen benen daaronder vibrerend en goedgebekt alle zes hoofden schuin voorwaarts daarboven ten laatste de slepende vegende staarten over 't strand en voorbij - Gerrit Benner schilder het mij - en verheugd zei de Schepper: zo laten, niets meer aan veranderen zei hij. [pagina 339] [p. 339] De hond Twee poten voor en twee poten achter maar samen zes zodra hij loopt dragen de kop met de bijtbek vol tanden schuin voorwaarts naar waar tumult is of stank. De riddertijd is nu voorbij, mijne honden, van leven in troepen van vijftig of meer, dat jullie nog wel eens een dood paard vonden of tegen een verdwaalde herderin aanliepen. Nu ben je den mens wel zeer ondergeschikt, je hebt zelfs een soort van geweten gekregen - werd je daarom het ontuchtigste onder de dieren? werd zo de straathond van een dier van het veld tot psychopaath, de kettinghond ter beschikking gesteld? Kom jij gerust bij mij staan hier, beschamende renegaat, verloren ontuchtig dier, kom en lik mij de hand met de binnenkant van mijn eigen huid, de rode dampende lap waar je hijgend van bestaat, psychopaath van de straat, hier is mijn hand. [pagina 340] [p. 340] De kat Kende God mijn poes uit het hoofd voordat hij besloot haar te scheppen? Indien ja, hoe dan wel, als de kleine zo kwetsbare anderhalf ons warm electrisch met spier gevuld bont, als de speelse kwaje meid met de poot om de stoelpoot de kattekop scheef daarachter, als de kleine hete heks, het sluipjagend monster, de slapende of zich uitrekkende kat die ontwaakt en mij ziet en gaat spinnen? Welk beeld ging dit tijgerminiatuur dat God zag en hij zag het was goed vooraf, hebt U nog een werktekening, God, van mijn kat of is zij een woord, zomaar een experiment? Vorige Volgende