| |
| |
| |
B. Sluimers
Olie in wereldeconomie en wereldpolitiek
De vorming van de Israelische staat, de totstandkoming van de Arabische Liga, het Brits-Iraanse conflict en het optreden van Naguib in Egypte, hebben de laatste jaren de wereld het besef bijgebracht, dat zich in het gebied van zand- en zoutwoestijnen, van nomaden en oude cultuurvolken, waar volgens de Bijbel de wieg der mensheid stond en drie wereldgodsdiensten hun oorsprong vonden, veranderingen voltrekken, die naar zich laat aanzien van de allergrootste betekenis beloven te worden voor de machtsverhoudingen in onze wereld.
De structurele wijzigingen in de samenlevingen van het Midden-Oosten worden uiteraard te weeggebracht door een rééks van factoren en het zou oversimplificatie van een ingewikkeld probleem zijn, al deze gebeurtenissen aan één enkele oorzaak te willen toeschrijven. Maar toch moet worden vastgesteld, dat de toenemende betekenis van de landen van het Midden-Oosten als winningsgebied van een der belangrijkste grondstoffen voor de wereld-industrie en voor de oorlogvoering, de voornaamste factor is, welke deze ‘achterlijke gebieden’ in onze tijd plaatste in het centrum der wereldpolitiek. Het is daarom voor een goed begrip van hetgeen zich in en rondom het Midden-Oosten in deze jaren afspeelt van het grootste gewicht zich rekenschap te geven van de factoren, welke de olie-politiek der grote mogendheden bepaalden.
Toen de explosie-motor zijn plaats ging innemen onder de technische hulpmiddelen der moderne samenleving werd de Britse wereldmacht, die vooral op Engelands kolenrijkdom en op een over practisch de hele wereld verspreid net van kolen-bunkerstations was opgebouwd, in zijn grondslagen aangetast. Aan olie was het wereldomspannende Britse rijk opvallend arm. Van de wereldproductie in het jaar 1900, welke 149.137.000 vaten beliep, produceerde het Britse imperium slechts 1.992.000 vaten te weten India 1.079.000 vaten en Canada 913.000 vaten. De Verenigde Staten waren verreweg de belangrijkste producenten met 63.621.000 vaten. De rest kwam grotendeels uit de Kaukasus, het tegenwoordige Polen en Roemenië. Het was het Britse kapitaal, dat de leiding had bij het winnen van olie in die gebieden. In 1910, dus vlak voor het uitbreken van Wereldoorlog I, was de verhouding nauwelijks gunstiger voor Engeland: in heel het Britse wereldrijk werden in
| |
| |
dat jaar niet meer dan 6.597.000 vaten aardolie gewonnen van een totale wereldproductie van 327.763.000 vaten. Amerika's aandeel was gestegen tot 209.557.000 vaten of bijna 2/3 van de wereldproductie.
Omstreeks deze tijd begint de ruw-olie motor een ware revolutie te weeg te brengen in de scheepsbouw. De Britse Admiraliteit kan er niet aan ontkomen geleidelijk aan de kolen als brandstof voor de Navy te vervangen door de olie en daardoor wordt Engeland voor de instandhouding van het machtigste instrument van de Britse wereldmacht van het buitenland afhankelijk.
Het mag als bekend worden verondersteld, dat tussen 1910 en 1920 de Admiraliteit zich ging interesseren voor de olie-winning in Perzië en de voornaamste aandeelhoudster werd van de Anglo-Persian Oil Company, die van de eerste wereldoorlog af de grote olie-leverancier is gebleven van de Britse marine.
Zuid-Perzië was in die tijd, als gevolg van het Russisch-Perzische verdrag van 1907 dat Iran in ‘invloedssferen’ verdeelde, practisch een Britse kolonie.
De olie-geologie stond in die jaren nog in haar kinderschoenen en weinigen zullen hebben vermoed, hoe enorm groot de olie-voorraden waren, die zich in de bodem der landen rondom de Perzische Golf hadden opgehoopt.
De Britse Midden-Oosten-politiek was gedurende de eerste wereldoorlog en de daarop volgende jaren nog geheel gebaseerd op oude concepties. Men zag het Midden-Oosten nog bijna uitsluitend als een glacis van het grote Zuid-Aziatische koloniale rijk van India.
Allenby, de Britse militaire opperbevelhebber in het Midden-Oosten, en Lawrence of Arabia, de politieke en diplomatieke ‘field-worker’, dachten nog volkomen in traditionele imperialistische begrippen en zagen in de Arabische landen, die tot aan het uitbreken van de oorlog hadden behoord tot het rijk van de ‘Zieke Man aan de Bosporus’, nog weinig anders dan de verbindingsschakel tussen de door de Britten beheerste Middellandse Zee en de Perzische Golf, een stuk van de ‘route naar India’, die bedreigd werd door Kaiser Wilhelms streven in Zuid-Oostelijke richting en door Ruslands oude verlangen naar het ‘warme water’. De olie speelde in hun politieke denken practisch nog geen rol. Hun gedachten gingen uit naar de stichting van een Hasjemitisch Arabisch rijk, bestuurd door de heerser van Arabië, koning Hussein, en zijn zonen. De vestiging van een vazal-staat, die een zo groot mogelijk deel van het oude Turkse rijk zou omvatten, was het doel, dat zij nastreefden
| |
| |
met alle finesse en we mogen wel zeggen alle perfiditeit, die heel lang de Britse politiek in Azië hebben gekenmerkt. We hoeven hier slechts in herinnering te roepen de onderlinge onverenigbaarheid van de verdragen, toezeggingen en verklaringen door Britse vertegenwoordigers in de oorlogsjaren gesloten, gedaan en afgelegd (het Sykes-Picot-verdrag, de beloften aan Hussein en de Balfour-Declaration).
Het resultaat was belangrijk minder phenomenaal, dan de Engelsen zich tegen het einde van de oorlog hadden voorgesteld. Frankrijk hield vast aan zijn eisen om ook een deel van de erfenis van Sultan Abdul Hamid te krijgen, Palestina werd een Brits mandaatgebied, welks beheer Engeland de vijandschap bezorgde van het wereld-jodendom, en Arabië zelf viel ten deel aan Ibn Saud, de Wahabiet. Irak en Trans-Jordanië werden Hasjemitische koninkrijken onder Brits oppertoezicht. Van een Hasjemitisch Khalifaat kwam niets.
Ook in Perzië liepen de zaken anders dan de Britten na de uitschakeling van Rusland als politieke machtsfactor in het Midden-Oosten hadden menen te mogen verwachten. De Engelsen hadden geen rekening gehouden met de macht van het opkomende jonge nationalisme in het Midden-Oosten. Kemal Pasha van Turkije vond in Reza Khan een navolger, die het de Britten onmogelijk maakte de ver-strekkende eisen, in Augustus 1919 aan Teheran gesteld, door te voeren.
De Eerste Wereldoorlog had het belang van olie voor het smeren van de oorlogsmachine eens en voor altijd vastgesteld. Het is dus niet te verwonderen, dat in deze na-dagen van Wereld-oorlog I de olie al direct een rol van betekenis begint te spelen, want Engeland maakt van zijn positie in Perzië gebruik om van Azerbeidsjan uit zijn grote olie-belangen in het gebied van de Kaukasus veilig te stellen. Die olie-industrie in de Kaukasus speelde trouwens ook in ander opzicht een grote rol. Het bestaan van dit door de Engelsen opgebouwde grootbedrijf in deze uithoek van het voormalige tsarenrijk heeft niet weinig bijgedragen tot het succes der sociale en politieke omwenteling, welke zich tegen het einde van de oorlog in Rusland voltrok.
Wie de laatste weken kennis nam van de vele biografieën van de onlangs overleden Russische leider Stalin, wordt telkens weer getroffen door het feit, dat deze grote Georgische revolutionnair zijn gunstigste arbeidsveld vond onder de duizenden arbeiders van vele nationaliteiten in de olie-industrie van Baku. Zij vormden de kern van de strijdkrachten, die de nationalistische en separatistische bewegingen in deze roerige hoek van Zuid-Oost-Europa wisten in te schakelen in de actie welke door de Petrograder arbeiders, onder leiding van Lenin, was in gang gezet.
| |
| |
Ook in Egypte ontwikkelde zich een roerig nationalisme, dat onder de bekwame leiding van Zaglul Pasha zijn eisen ging stellen. De Britten bevonden zich in het Midden-Oosten in een waar wespennest. De oude koloniale methoden van het tegen elkaar uitspelen van onderling vijandige feodale belangen hadden hier niet het volledige succes, dat zij elders in Azië hadden gehad. De structuur van de samenlevingen van het Midden-Oosten was een geheel andere dan die van India. De feodale groepen hadden hier niet meer alle macht in handen. In de laatste periode van Turkse overheersing en wanbeheer was overal het verzet opgekomen, verzet, dat geleid werd door een Westers gevormde intellectuelengroep en vooral ook door Islamitische voorgangers. Om de rol van deze laatsten te verklaren moet men er zich rekenschap van geven, dat de Islamitische godsdienstige voorschriften een zeer belangrijke plaats innemen in het sociale leven van de Mohammedanen, terwijl het ontbreken van een algemeen aanvaarde hiërarchie der godsdienstige leiders van de Islam de locale godsdienstige voorgangers groter vrijheid laat bij het kiezen van hun standpunten in sociale en politieke conflicten dan het geval is bij de voorgangers van sommige andere godsdiensten, die te allen tijde rekening hebben te houden met de belangen van een kerkelijke hiërarchie. Zo verwierven verschillende Mohammedaanse voorgangers naast hun gezag als kenners van het geloof ook nog gezag als voorgangers op politiek en sociaal terrein.
De wereld van het Midden-Oosten was door de oorlogsgebeurtenissen in opschudding geraakt, uit haar oude voegen gelicht en moeizaam zoekend naar een nieuw evenwicht.
De verinniging van het contact met het Westen bracht de bewoners van het Midden-Oosten in aanraking met allerlei zaken en gebruiken afkomstig uit de volkomen andere levenssfeer van het Westen en het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat daaruit conflicten geboren werden tussen degenen, die alles wat door traditie geheiligd was goed vonden en hen, die met de tijd wilden meegaan. Missie en zending deden een directe aanval op de Islam en wat is er onder die omstandigheden natuurlijker dan het optreden van verzet? En wat is logischer, dan dat dit verzet gedragen werd door de godsdienstige leiders? De Islam kreeg in deze landen, dank zij de penetratie van het Westen, iets terug van zijn militant karakter, dat de Arabische aanhangers van Mohammed's leer twaalf, dertien eeuwen geleden in staat had gesteld meer dan de halve toen bekende wereld te veroveren.
Het Westen bracht ook zijn andere instellingen: zijn techniek, zijn
| |
| |
automobielen, zijn gramofoons, zijn radio's, zijn vliegmachine's en heel dat complex van begeerlijke zaken, dat de lust opwekte ‘geld’ te verdienen en daardoor het oude productie-proces in sterke mate ging beinvloeden.
De nog altijd min of meer patriarchale verhoudingen begonnen plaats te maken voor vroeg-kapitalistische, hetgeen vooral ook door het tegelijkertijd binnendringen van zuiver kapitalistische elementen in deze maatschappij, tot excessen moest leiden. In dit opzicht valt het gebeuren in het Midden-Oosten in de laatste dertig, veertig jaren te vergelijken met wat zich na de Engels-Chinese oorlog in China begon te manifesteren. In de grotere steden begon zich een proletariaat te vormen; het op zichzelf al onereuse pachtsysteem werd, mede door het toenemend absenteïsme van de landheren, een steeds zwaarder last voor de agrarische bevolking. De druk door de centrale regeringen op de ‘nomaden’ uitgeoefend om zich vaste woonplaatsen te kiezen, waardoor het economische leven van die groepen werd ontwricht, droeg eveneens bij tot het ontstaan van een diepgewortelde ontevredenheid. Zo waren alle elementen aanwezig om de onrust te vergroten en de ineenstorting van wat er nog van het oude was overgebleven verder te doen gaan. De nieuwe nationale staten waren politiek zwak gefundeerd. Een klasse, die over het gezag en de machtsmiddelen beschikte om een rustig bestuur te voeren, was er niet. Zo bleef de Britten bij de doorvoering hunner imperialistische politiek in het Midden-Oosten niets anders over dan soldaten en brute macht. Maar het uitoefenen van gezag alleen maar met militaire macht, die niet gedragen wordt door een krachtige bevolkingsgroep, is een kostbare onderneming en zij zou zeker reeds lang zijn opgegeven, indien er geen ander doel mee had kunnen worden gediend dan de luttele millioenen inwoners van deze Midden-Oosten landen in toom te houden. De woestijnen en onherbergzame bergruggen zouden zeker de zware lasten niet waard geweest zijn, welke voor Engeland voortvloeiend uit het opperbeheer over deze landen, wanneer de olie-bronnen, die steeds rijker begonnen te vloeien, niet in overvloedige mate de middelen hadden verschaft om de apparatuur te
betalen, nodig om de zetbazen van de Britten aan de macht te houden.
Hoe groot de ontevredenheid was bleek spoedig na het uitbreken van de tweede wereldoorlog. Heel het Midden-Oosten was tegen de Engelsen en Fransen in hun strijd tegen Nazi-Duitsland. In Cairo en Bagdad kon men zich slechts door massaal machtsvertoon en direct wapengeweld staande houden. In Perzië was de bedreiging van Britse
| |
| |
en Russische troepen nodig om de regering er toe te brengen de talrijke Duitse agenten het land uit te wijzen. Reza Khan bracht zelfs het offer van zijn Pauwentroon.
De geallieerden hadden echter in de oorlogsjaren geen keus: het Midden-Oosten moest tot iedere prijs behouden blijven, want van het Midden-Oosten hing de olie-voorziening van de geallieerde strijdkrachten grotendeels af.
Om de betekenis van de oliewinning in het Midden-Oosten voor de wereld-economie te verklaren dienen we eerst iets dieper in te gaan op de ontwikkeling der wereld-olie-voorziening. Uit de hiervoor weergegeven cijfers is reeds gebleken, dat omstreeks 1910 de Verenigde Staten bijna 2/3 van de wereld-olieproductie voor hun rekening namen. Ook in 1920 is dat nog zo. Toen produceerden de Verenigde Staten 443 millioen vaten van een wereldtotaal van 689 millioen vaten. In 1930 898 millioen van een wereldtotaal van 1.410 millioen en in 1940 1.353 millioen van 2.149 millioen (63%).
Dank zij deze enorme productie konden de Verenigde Staten niet alleen in de steeds hoger stijgende eigen behoeften voorzien, maar daarenboven zelfs nog zeer grote hoeveelheden olie uitvoeren. Op de duur echter moest men in Amerika het gevaar onder ogen gaan zien, dat de in de Amerikaanse bodem aanwezige voorraden zouden uitgeput raken. Dat dit gevaar - ondanks de telkens weer gedane nieuwe olievondsten - niet geheel denkbeeldig was moge blijken uit onderstaande opstelling:
In millioenen vaten
|
Vijfjaarlijkse periode |
Aangetoonde reserve begin periode |
Nieuw aangetoonde res. gedurende periode |
Productie tijdens 5-jar. periode |
Reserve bij einde periode |
1918-1922 |
5.900 |
3.907 |
2.207 |
7.600 |
1923-1927 |
7.600 |
7.451 |
4.450 |
10.500 |
1928-1932 |
10.500 |
6.242 |
4.442 |
12.300 |
1933-1938 |
12.300 |
8.395 |
5.189 |
15.500 |
In de loop van twintig jaren waren dus aan de Amerikaanse bodem onttrokken ruim 16 milliard vaten olie terwijl geologen er in dezelfde periode in geslaagd waren 25 milliard vaten aan nieuwe reserves op te sporen. Dat lijkt nogal bevredigend, maar als men er zich rekenschap van geeft dat de onttrekkingen in 1918 slechts 356 millioen vaten beliepen en in 1938 1.213 millioen vaten, dan leert een eenvoudige berekening, dat de aangetoonde reserves in 1918 voldoende waren voor
| |
| |
voortzetting van de productie op dezelfde schaal gedurende 16½ jaar, terwijl de reserves in 1938 nog slechts voldoende waren voor 12¾ jaar, Eind 1951 waren de aangetoonde reserves zelfs teruggelopen tot 11,7 maal de jaarlijkse onttrekkingen.
Nu was in die tussentijd de productie van de landen in het z.g. Caraibische gebied aanzienlijk toegenomen en waren ook daar belangrijke reserves aangetoond, maar die waren toch ook weer niet zó groot, dat men zich in de Verenigde Staten, de groot-verbruiker van aardolie, geheel gerust kon gevoelen. Enkele cijfers mogen dit illustreren:
In millioenen vaten
|
|
Aangetoonde reserves eind 1951 |
Wereldres. eind 1951 Procenten v. |
N. Amerikaans Continent |
29.089 |
28.95 |
Zuid- en Midden Amerika |
11.220 |
11.17 |
Totaal Westelijk Halfrond |
40.309 |
40.12 |
De aangetoonde reserves op het Oostelijk halfrond bedroegen dus bijna 50 procent meer dan die in de beide Amerika's. De grote massa van de olie op het Oostelijk halfrond wordt gevonden in het Midden-Oosten. Alleen in Iran, Irak, Kuwait en Saudi-Arabië bevindt zich een aangetoonde reserve van 50 milliard vaten en in het hele Midden-Oosten (inclusief Q'atar, Bahrein, Egypte en Turkije) 51½ milliard vaten dat is 21⅔ maal de hoeveelheid welke in 1951 aan de Noord-Amerikaanse bodem (inclusief Canada en Mexico) werd onttrokken.
De rest van het Oostelijke halfrond is zeer oliearm. Aangetoonde reserves in Europa, inclusief de Sovjet Unie en de volksdemocratische landen, bedroegen eind 1951 6.375 millioen vaten, in de rest van Azië en in Afrika, Australië en Nieuw Zeeland samen 2.304 millioen vaten. Het Midden-Oosten is dus de grote oliepot voor het Oostelijk halfrond. De betekenis hiervan neemt nog toe, wanneer men overweegt, dat productie en consumptie op het Westelijke halfrond zich als volgt verhouden:
In vaten per dag
|
Noord-Amerika
|
Jaar |
Productie |
Consumptie |
Tekort |
1951 |
7.058.800 |
7.621.600 |
562.800 |
1950 |
6.182.300 |
7.023.000 |
840.700 |
1949 |
5.708.000 |
6.270.600 |
562.600 |
1948 |
6.123.600 |
6.219.500 |
95.900 |
| |
| |
Caraibisch Gebied
|
|
|
|
Overschot |
1951 |
1.874.100 |
249.300 |
1.624.800 |
1950 |
1.636.100 |
225.800 |
1.410.300 |
1949 |
1.464.200 |
212.900 |
1.251.300 |
1948 |
1.462.500 |
210.600 |
1.251.900 |
Zuid-Amerika
|
|
|
|
Tekort |
1951 |
129.500 |
507.700 |
378.000 |
1950 |
121.700 |
469.200 |
347.500 |
1949 |
118.300 |
397.500 |
279.200 |
1948 |
116.800 |
390.000 |
273.200 |
Uit deze cijfers blijkt, dat Noord-Amerika in 1951 bijna 204½ millioen vaten méér olie verbruikte dan het produceerde, in 1950, 1949 en 1948 resp. 309 millioen, 204,3 millioen en 35 millioen meer.
Het Caraibische gebied was in staat de tekorten van Noord- en Zuid-Amerika te dekken waarna er nog overbleef voor het dekken van de tekorten elders in de wereld: in 1951 250 millioen vaten, in 1950 81 millioen vaten, in 1949 149 millioen vaten en in 1948 322 millioen vaten.
Het belangrijkste consumptie-gebied op het Oostelijk Halfrond is West-Europa, dat in de jaren 1951, 1950, 1949 en 1948 resp. 522, 446, 379 en 327 millioen vaten olie moest invoeren. In 1948 kon dus het Caraibische gebied nog bijna geheel in de behoeften van West-Europa voorzien, in 1951 niet eens voor de helft. Hieruit blijkt wel duidelijk West-Europa's afhankelijkheid van het Midden-Oosten. De olie is namelijk nergens anders ter wereld te verkrijgen. De Oost-Europese landen voeren geen olie uit.
Het Verre Oosten consumeerde in 1951 123 millioen tons meer dan het produceerde, in 1950 96 millioen ton meer en in 1949 en 1948 resp. 93 en 96 millioen tons meer. Ook het Verre Oosten is dus voor zijn olie-voorziening van het Midden-Oosten afhankelijk. Hetzelfde geldt voor Australië en voor Afrika.
De bron waaraan de meeste van deze cijfers zijn ontleend, een speciale uitgave van Oilworld van Juli 1952, geeft ook cijfers over Rusland en de andere volksdemocratische landen, waaruit zou blijken, dat de Sovjet Unie in 1951 15 millioen vaten meer verbruikte dan zij produceerde; voor 1950, 1949 en 1948 waren deze cijfers respectievelijk
| |
| |
2 millioen, 16 millioen en 4 millioen. In hoeverre deze Russische cijfers betrouwbaar zijn valt natuurlijk niet na te gaan.
Iedere analyse van het door Oilworld gegeven cijfermateriaal leert ons, dat heel de wereld buiten het Amerikaanse continent van de olieproductie van het Midden-Oosten afhankelijk is en dat deze afhankelijkheid steeds groter wordt.
Engeland, dat tot voor kort een leidende rol speelde bij het exploiteren van olie-bronnen op het Oostelijk Halfrond, ziet zich sedert enige tijd overvleugeld door het Amerikaanse olie-kapitaal, dat meer en meer buiten de Verenigde Staten naar olie ging zoeken. Stond de olie-winning in Iran en Irak nog zo goed als geheel onder Britse leiding, in de enorme nieuwe winningsgebieden van Saudi-Arabië en Kuwait namen de Amerikanen de leiding en daardoor nemen de Amerikanen op dit ogenblik een zeer belangrijke plaats in onder de olie-producenten in het Midden-Oosten, naast de Engelsen. De Iraanse en de Irakse olie-winning, welke onder Britse leiding plaatsvond, ontwikkelde zich naar uit onderstaand statistiekje blijkt zeer snel:
Jaar |
Iran |
Irak |
1927 |
39.688.000 vaten |
388.000 vaten |
1932 |
49.471.000 vaten |
836.000 vaten |
1937 |
77.804.000 vaten |
31.836.000 vaten |
1942 |
72.256.000 vaten |
19.726.000 vaten |
1947 |
154.998.000 vaten |
35.834.000 vaten |
1950 |
242.475.000 vaten |
49.919.000 vaten |
1951 |
123.633.000 vaten |
60.951.000 vaten |
Een nog veel markanter beeld echter toont de ontwikkeling van de oliewinning in Saudi-Arabië, dat in 1936 voor het eerst in de productie-statistieken verschijnt met een bescheiden 20.000 vaten. In 1946 is de productie reeds opgevoerd tot 59 millioen vaten, in 1947 90 millioen vaten, in 1948 142 millioen vaten, in 1949 174 millioen vaten, in 1950 199 millioen vaten en in 1951 276 millioen vaten, waardoor Saudi-Arabië de derde plaats inneemt onder de olie-producerende landen der wereld, na de Verenigde Staten en Venezuela. Kuwait is nummer vier met een productie, welke in zes jaren tijds steeg van 5.931.000 vaten in 1946 tot 204.000.000 vaten in 1951. Het Amerikaanse kapitaal controleert momenteel 90 procent van de olie-productie op het Westelijk halfrond, 43 procent van de productie in het Midden-Oosten en 66 procent van de productie in het Verre Oosten. Het laat zich ge- | |
| |
makkelijk verklaren, dat uit deze situatie een aanmerkelijke verscherping van het probleem van het dollartekort voortvloeit, dat als een zware last drukt op het economische leven van wat men in de politieke literatuur onzer dagen gaarne aanduidt met de naam van ‘vrije wereld’.
Het was zeker niet in de laatste plaats met het oog op de situatie in de olie-wereld, dat Stalin in zijn laatste artikel, enkele maanden voor zijn dood in de Bolschewik verschenen, als zijn mening te kennen gaf, dat de onderlinge tegenstellingen in de kapitalistische wereld zich verscherpten en dat deze tegenstellingen tot nieuwe onderlinge oorlogen tussen de kapitalistische landen zullen voeren. Het was menen we Brailsford, die de eerste wereldoorlog als een ‘war of coal and iron’ aanduidde. Indien onverhoopt een derde wereldoorlog zou uitbreken zal hij in zeer sterke mate een ‘war of oil’ zijn en het Midden-Oosten zal er de inzet van vormen.
De ‘fight for oil’ dateert niet van vandaag of gisteren. Hij is en wordt overal met grote felheid gevochten, men leze er de geschiedenis van de Koninklijke maar op na! Reeds in de jaren twintig werd ook Nederland daarbij nauw betrokken, toen de Amerikanen met nadruk toegang eisten - het woord is niet te sterk - tot de olie-gebieden in het toenmalige Nederlands Indië. ‘Indië’ was toen nog min of meer een privé domein voor de Koninklijke-Shell en er waren ‘krachtige’ argumenten nodig om de regering-Colijn er toe te brengen de Amerikanen op gelijke voet toe te laten. De deur was in het koloniale Indië natuurlijk wel ‘open’ daar niet van, maar men had zo zijn eigen middelen om ongewenste gasten het leven onaangenaam te maken. Daartegen kwamen de Amerikanen met kracht in verzet en toen men van Washington zelfs dreigde met opzegging van het bestaande handelsverdrag, toen was Den Haag wel tot toegeven verplicht. Zo namen de Amerikanen hun plaats in onder de olie-producenten in het tegenwoordige Indonesië.
In Saudi-Arabië, dat lang weerstand had geboden aan de verlokkingen van het olie-goud, wisten de Amerikanen de anti-Engelse gezindheid der Wahabitische heersers uit te buiten en toegang te krijgen tot de allerrijkste olie-terreinen van de wereld. Mekka, dat te voren afhankelijk was geweest van de met bloed en zweet verdiende geldstukken van de van heinde en ver komende pelgrims, baadde plotseling in de millioenen van de royalties uit de olie. Heel het beeld van het Midden-Oosten wijzigde zich: wat eens een vergeten en verwaarloosd stuk van de aardbol leek, werd plotseling een bron van ongekende rijkdommen.
Het verschijnen van Amerikaanse olie-belangen naast de oude Britse
| |
| |
kon natuurlijk niet zonder gevolgen blijven voor de Brits-Amerikaanse betrekkingen. Waarschijnlijk nergens ter wereld zijn die meer gespannen dan in het Midden-Oosten. Wie zijn oor te luisteren legt in de Britse olie-wereld, kan daar menig woord van kwaadaardige critiek horen op de Amerikaanse Pact-genoot en menige verbitterde Brit ontziet zich niet als zijn mening uit te spreken, dat aan Mossadeqs onverzoenlijke houding in het olie-conflict met Engeland een nauwelijks verholen verlangen van de Amerikanen ten grondslag ligt om ook een vinger in de Iraanse olie te krijgen.
Een chapiter apart vormt de verdediging van het Midden-Oosten tegen een eventuele aanval uit het Noorden. De Amerikanen leggen voor de verdediging van deze grote olie-reservoirs een zeer aanmerkelijke belangstelling aan de dag. Deze olie-voorkomens vormen een van de strategisch belangrijkste punten in de opzet van een derde wereldoorlog. Zij zijn tevens een van de krachtigste machtsmiddelen, waarmee Amerika zijn wil kan opleggen aan het Oostelijk Halfrond.
Nu heeft het Midden-Oosten bij alle oude grieven een nieuwe grief tegen het Westen en dat is: Israel. De vestiging van de Israelische staat in het land der Palestijnse Arabieren heeft zeer veel kwaad bloed gezet. In de eerste plaats wordt Engeland ten laste gelegd, dat het de stichting van de Joodse staat heeft toegestaan. Minder heftig richten de Arabieren zich tegen de Amerikanen en dat ondanks het feit, dat het vooral de bijdragen van Amerikaanse Joden zijn geweest, die de stichting van de Joodse staat hebben mogelijk gemaakt...
De Amerikanen hebben in dit opzicht in het Midden-Oosten een spel gespeeld, dat welhaast... Engels aandoet.
In de Arabische wereld van heden is de animo om zich aan te sluiten bij een der beide blokken heel gering. Het vertrouwen in de U.S.S.R. is er heel klein, maar het altruïsme van de Westelijke Mogendheden die ‘alsmaar’ het Midden-Oosten willen verdedigen, wantrouwt men er al evenzeer. Doch er staan zulke vitale belangen op het spel, dat de Amerikanen niet afhouden en er op blijven aandringen, dat het Midden-Oosten zich zal laten opnemen in een Defensie-Pact voor dat deel der wereld. Amerika toont zich bereid tot grote concessies... van Engeland. Zo is na het optreden van Naguib, waaraan naar sommigen menen Amerikaanse steun niet geheel vreemd is, het accoord inzake de Sudan tot standgekomen, dat Engeland berooft van zijn zeggingschap in zijn voornaamste katoengebied. En het laat zich aanzien, dat er ook van het laatste steunpunt op de weg naar Zuid-Azië, de Suez-Kanaal-zone, wel weinig zal overblijven. Egypte is nu eenmaal een belangrijk land in de Arabische wereld.
| |
| |
Of Amerika ook bereid zal zijn concessies te doen inzake Israël staat te bezien. Daarmee zijn te belangrijke binnenlandse Amerikaanse kwesties gemoeid. Het is menen wij, in dit licht, dat men de anti-Zionistische actie moet zien, waarvan Moskou in Stalins laatste levensweken blijk gaf. In het politieke schaakspel had deze zet waarschijnlijk ten doel zo al niet de Russen te laten fungeren als de vrienden der Arabieren, dan toch aan deze laatsten duidelijk te maken, dat de Amerikanen hun ergste vijanden waren. De Joint, het Department of State en de F.B.I. waren drie handen op één buik. Door Israel voor te stellen als een instrument van Amerikaanse wereldpolitiek moest het wantrouwen in Washington bij de Arabische wereld worden vergroot. Dat Israel, een staat die tot voor kort niet slecht stond aangeschreven in de Russische hoofdstad, daarbij geslachtofferd moest worden, nam men blijkbaar in Moskou op de koop toe. De inzet is hoog: 55% van alle wereld-olie-reserves; de levenslijn van vliegtuigen, zeeschepen en landtransportmiddelen van zo goed als het hele oostelijk halfrond. De identificatie van Israel en Amerika was het middel bij uitstek, dat beletten kon, dat Amerika zijn doel bereiken kon om het Midden-Oosten geheel onder contrôle te krijgen.
Wie de diplomatieke historie van de laatste decennia kent weet meer voorbeelden aan te wijzen van dergelijke slachtoffering. Men denke slechts aan Lord Runciman's missie naar Praag en aan München. Ook de jonge staat Israel kan blijkbaar de consequenties niet ontgaan van zijn nationale zelfstandigheid en van de plaats, welke hij inneemt, geografisch en politiek, in de wereld van heden. Tenzij men alsnog - en daarop wijzen hoopvolle tekenen in de laatste weken - Moskou zich het woord van Prediker zou herinneren, dat staat opgetekend in hoofdstuk 7 vers 1: ‘Een goede naam is beter dan goede olie’.
|
|