| |
| |
| |
Til Brugman
Het laatste oordeel
Voor Piet
De gehele doctrine en jurisprudentie kon het niet meer zo recht rooien. De misdaad was uitgestorven. De oude jaargangen mochten nog eens een geval uit de praktijk kunnen aanhalen, de jonge juristen wisten slechts theoretisch wat moord, verkrachting, diefstal, vervalsing of meineed was. Van de gentlemandief viel alleen nog maar de eerste helft te achterhalen en daar heb je als rechter of advocaat zo weinig aan. Alsof ze er het om hadden gedaan, waren de voormalige ontoerekenbaren, die toch een zo overwegend aantal delinquenten hadden opgeleverd, aan het vissen, filmen of het maken van frivolité geslagen. Aanbrengers waren colporteurs geworden. De vroegere zware jongens werden tegenwoordig als sportlui gehuldigd, de toenmalige lustmoordenaars hadden als achtbare chirurgen of psychiaters afgestudeerd. Wat zouden spionnen ook nog voor zin hebben gehad, nu de diplomatie niet langer geheim was en de grenzen opgeheven waren? Voor landverraders was er bij gebrek aan oorlog al evenmin emplooi. De openbare belangstelling, befaamde kunstmest voor het misdrijf, maalde om dergelijke verlustigingen niet meer. Zowel de middeleeuwse terechtstellingsnieuwsgierigheid als de latere medelijdensepidemie was ter ziele gegaan. En zo zag zich dan alles wat van het vergrijp had geleefd bij manco aan delicten tot ondergang gedoemd.
Iedereen wist wel, dat er in elke stad nog ergens een oud monster-gebouw stond, boven welks portaal een dame van twijfelachtig allooi troonde, die haar eeuwig scheve weegschaal angstvallig omklemd hield en zogenaamd geen hand voor ogen kon zien. Ook wist men vaag, dat in deze aftandse paleizen een heirleger van lieden rondsloop dat naar een greintje boosheid op zoek was, om het haar op de waag te kunnen leggen. Bij tij en ontij trokken deze ci-devants er met spandoeken en pamfletten op uit of stonden anders als sandwichman op de hoeken der straten en riepen alle paar seconden:
‘Een afgelegd stukje wandaad voor een arme gerechtsman, asjeblieft.’
‘Werkloze rechters eisen hun recht op fraude!’
‘Bevordert de rechtswetenschap door een stout stukje met moord.’ ‘Wij waarborgen ieder die ons door euveldaad een bestaan ver- | |
| |
schaft een onbezorgd gevangenisleven tot zijn levenseinde.’
Edoch, de mensen gingen onverschillig aan de dienaren der gerechtigheid voorbij, die elkander in hun club ‘Fiat Justitia’ slechts schenen te ontmoeten, om ter eenre gezamenlijk over de criminele malaise te klagen en ter andere eens onverbloemd te luchten wat zij zoal van Rousseau, Hammoerapi, de Acht Zaligheden, Pestalozzi, Koeng-foetse en de decaloog dachten. Het was nu wel gebleken, dat zij in plaats van ordenend, opruiend waren opgetreden en de mensheid hadden aangepreekt het recht zodanig met voeten te treden, dat het nu voorgoed op apegapen lag.
Reeds in de tijd dat de kapitale misdadigers verontrustend zeldzaam waren geworden had men uit eigen gelederen raden samengesteld, die na nauwkeurig onderzoek meenden het kwaad aan geboortebeperking en de hieruit ontstane verbeterde levensvoorwaarden te moeten toeschrijven. Volgens hen zou daar de adder schuilen die hen allen thans beet, zodat zij nu van de weeromstuit met z'n allen zelf niets hadden te bijten. Knipjes, stil of niet, waren met de krottenbuurten gesloopt, waardoor weer de zedenpolitie in de knel was gekomen. Maar ook andere instanties hadden meteen het nakijken gehad, want vroeger wilden ze daar nog wel eens aan hun trekken komen. Roesmiddelen, smokkel, vals geld, complotten, beramingen van aanslagen, wat al niet. Er moest eens een zekere Moeke in zo'n gribus hebben geleefd. En dan opeens leefde ze niet. Onvoorstelbaar vandaag. Ach, ze konden er nog van dromen.
Natuurlijk had de rechtswereld de opvatting dezer investigateurs omtrent de oorzaken van haar achteruitboeren als reeds bijna zelf culpoos, aanvankelijk verworpen, zich naderhand evenwel voor de zekerheid toch maar met man en macht tegen Malthus en open huizenblokken verzet. Men was bovendien tot de slotsom gekomen dat al wat tegen de wet had ingedruist onuitroeibaar in de mens moest zijn, daar er toch scharen van rechtstreeks of zijdelings betrokkenen waren die uitgemaakt van zulke inbreuken moesten leven. Derhalve had men in allerijl nieuwe commissies benoemd. Zij wederom hadden verklaard, dat de zeer trieste tering der misdadigheid aan de te tierige nering der technische economie was te wijten, een soort van wipplank in feite. De electrisch tot rijpheid gedreven oogsten hadden het tot een farce gemaakt voor een panbroodje nog bakkersramen in te gooien en de kunstmatige vervaardiging van kokkers van diamanten hadden het geveltourisme ontluisterd. Immers, aan meer dan tien vingers kon geen mens ringen dragen en ook de maagomvang was gegeven,
| |
| |
alhoewel men hierbij nog van minimale verschillen mocht spreken. Dit zagen de juristen zelfs in. En daar de mensen af en toe hun kistje met overtollige ruilmiddelen buiten het raam plachten uit te schudden, was het uit dien hoofde met het forceren van brandkluizen ook gedaan geweest. Een weinig bevredigend rapport dus. Hierop waren de volgende adviseurs zo ver gegaan, dat zij er de wetenschap van hadden beticht, dat ze met opzet de misdaad had geremd. De grafologie zou met haar topprestaties veel te vaak de anonimiteit van de misdadiger hebben ontsluierd, de psychiatrie had zonder enig verantwoordelijkheidsbesef de misdadigheid tot ziekelijke uitwas in plaats van tot sensationele prestatie gestempeld. Voorts hadden tal van instrumenten aan het duistere handwerk elke duisternis ontnomen en de nuchtere uitspraken van allerlei deskundigen hadden alle romantiek bruusk in een hoek geduwd, zodat er aan geen enkel vergrijp nog aardigheid was geweest. Wat kocht de juristerij in 's drieduivels naam voor de beste speurdersroman, wanneer niemand de intrige tot leidraad wilde nemen? De enige tastbare uitwerking was geweest, dat deze tak van litteratuur tegenwoordig voor de hoogste zedelijke uitlaatklep gold en dat een kind dat er eens snoepte prompt de klassieke werken van Sherlock Holmes als tegengif kreeg. Een averechts resultaat dus alweer. Dit was des te onverkwikkelijker, daar de detectivegeschiedenis per se tot hun hoogst eigen domein behoorde. Kwamen ze er niet de oude dierbare klanken in tegen, zoals mollen, moeren, kraken en jatten? Maar voor het vulgus waren het even zovele parelen voor de zwijnen gebleken.
De uitslag van deze laatste enquête werd dan ook met nog bekwamere spoed ad acta gelegd. En opnieuw werden er onderzoekers op uitgestuurd. Deze enfants terribles nu spraken driest uit, hoewel zonder prejudicie, dat de eerbiedwaardige jurisprudentie zelf de schuld aan het misdaadverval droeg. Nooit had zij er op mogen ingaan, dat er nieuwerwetse gevangenissen op de proppen kwamen, want die hadden de criminaliteit helemaal de nek gebroken, omdat in deze voorbeeldige inrichtingen, ontworpen en beheerd door wat zich humaannietrechtskundig noemde, de grootste schurken zelfs tot voor het rechtsgeding onbruikbare objecten waren opgevoed. Dientengevolge ontbraken thans: primo recidive, secundo nabloei. De uitstekende ochtendthee had elke remming van de deugd weggespoeld, het dagelijks bad de harde korst der ziel tegelijk met die van het lichaam losgeweekt. Zo was er meer. En ter staving hadden zij sub 304 de bekentenis van een mummelende grijsaard aangehaald die bezwoer, dat hij
| |
| |
geen lust meer had gevoeld verder nog vrouwen in te zouten, nadat hij onder de vakkundige leiding van het herziene gevangeniswezen een bevroren primula, die hij ‘Louterlouter’ had gedoopt, in knop had mogen brengen. Een andere gewezen tuchthuisboef had getuigd, dat de anatomische plaat aan zijn celwand hem de eerste tijd nog wel eens een aangenaam kippenvel had bezorgd, maar dat hij door de gestadige aanblik van het geval zo van de circulatie was gaan houden, dat hij zijn verdere leven geen bloed meer had kunnen zien. Deze kerel had nota bene zelfs nu nog tranen geschreid, toen hij het aan de commissie vertelde, een bewijs te over, dat het kleinste beetje onderwijs de ergste verstoktheid vermocht te doen tanen. Beide slachtoffers van de indertijd zo lichtzinnig op nieuwe leest geschoeide reclassering hadden onlangs het tijdelijke gezegend. En dus waren ze, helaas, de authentieke bronnen kwijt, al hadden ze nog wel de oorspronkelijke verbalen. Inmiddels waren die al aardig beduimeld. Maar hoe kon het ook anders? Het waren nagenoeg de laatste officiële stukken geweest.
Alles scheen er dan ook op te duiden, dat de rechtswereld de misdaad had overleefd, zoals ze mogelijk eens aan haar was voorafgegaan. Haar hoop op verdienste kon ze dus gevoeglijk laten varen. Er was veel over herscholing te doen geweest. Maar herscholing tot wat? Een aantrekkelijk antwoord dat met hun vermogens strookte was, dat spreekt, niet uit de bus gekomen. En zo stonden dan de juristen nog altijd aan de portalen en hielden nog altijd hun baretje tevergeefs op. Rechts en links der van haar zinnen beroofde Vrouwe Justitia, die zij vroeger toen alles nog goed ging als imposant schouwstuk voor Jan Publiek grovelijk hadden veronachtzaamd, legden vandaag zelfs de zakelijksten hun tuiltje verzoekschriften neer en zij die van mening waren dat het devies ‘baat niet, schaadt niet’ in genen dele verwerpelijk was, brandden zowaar reukoffers in haar sedert mensenheugenis sterk vooroverhellende schaal. Zij omrankten haar verroest zwaard met seizoengroen, vlijden in de winter een sealskin om haar kouwelijke schouders en trokken haar over de ene, wippende voet een nylonkous aan. Maar ondanks al dit gefleem ondernam zij minder dan niets ter verbetering van het lot harer beschermkinderen, zodat zij hun pas in de nood gewonnen geloof maar weer lieten waaien. Na dit alles kon er geen twijfel meer aan bestaan, dat ze uitsluitend op zichzelf waren aangewezen, een hoogst netelig geval voor het gilde van de tabbaard, dat uiteraard gewend was geweest met iemand aan de andere kant van de balie te rekenen.
In ware wanhoop werd daarom een algemene vergadering belegd.
| |
| |
De voorzitter, voortijdig vergrijsd in andermans rechtschapenheid, verhief zich van zijn zetel en sprak:
‘Broeders in de nood, weldra broeders in de dood! Wij hebben het te ver met ieders deugd laten komen. Zoals we hier zonder wetschennissen bij elkaar zitten, mogen we terecht van een summa injuria spreken. Nog nooit toegepast liggen de verrukkelijkste nieuwe bepalingen tussen de groene cartonnetjes van onze nette deksels. Wat baten ons de allergepatenteerdste handboeien en de nimmer te overtreffen boven- en onderwaterpolitie, de op de uiterste haren en snaren gezette razzia's, wanneer er geen rechtsverkrachter is? Ruat coelum! In het gehele net der gerechtigheid zou niet één boosdoener blijven hangen, al maakten wij de mazen der wet nog zoveel infinitesimaler. Ikzelf, hoogbejaard hoofd des rechts, herinner mij nauwelijks nog de echo van mijn eigen veroordelingen. Jaar en dag zijn we hier voor lege banken gezeten. Geen beklaagden, geen verdachten, geen beschuldigden, geen getuigen, geen verwezenen. Verzoening noch vergelijk, mager of niet. Alleen de bewakers kennen nog het binnenste van onze onvolprezen gemoderniseerde cachotten. In een maatschappij die niet over misdadigers kan beschikken, gaat de gehele gerechtelijke macht zonder erbarmen naar de maan, substituut en verklikker, diender en rechter, griffier, suppoost en advocaat. De wereld duldt ons nog slechts in onze bouwvallige hallen, tot de dood ons haalt. Zij laat ons aan onszelf over. Wij worden terzijde geschoven als oude poppen op het schouwtoneel van vergane tijden. Zo er evenwel ergens ter wereld nog recht bestaat, kan toch niet de gehele justitie aan midadigheidszwinden ten grave dalen? Geen mens heeft het recht zich op zodanige wijze van het gerecht verwijderd te houden, dat het er aan te gronde gaat. Deze immoraliteit kan nooit de bedoeling van de moraal zijn geweest. Recht moet recht blijven. Nood breekt wet!’
Nadat het gegalm was weggestorven, rezen de gezamenlijke gerechtsartsen van hun plaats en beloofden, dat zij de kwaal wel zouden verhelpen, mits dit laatste woord nu er eens geen lege waan was. Volgens hun bescheiden mening kwam het er namelijk al lang niet meer op aan nog naar de oorzaken van de débacle te zoeken. Aan de gevolgen te dokteren gaf reeds hoofdbrekens genoeg. Na die reeksen van consulten en diagnosen werd het hoog tijd nu tot de therapie over te gaan. Geen lapmiddeltjes. Neen, het mes er in. Dan was volledige regeneratie de blijde prognose en zou er binnenkort een nieuwe gouden eeuw aanbreken. En anders? Anders zouden ze hier nog eens als de lijkschouwers van Vrouwe Justitia zelve staan. (Rumoer en 'nou,
| |
| |
nou' van de achterste banken.) Na er nog enige tijd in de zinswendingen hunner confrèren omheengedraaid te hebben, kwamen zij, ofschoon een tikje schoorvoetend, ten slotte met hun plan voor de dag: ze zouden de mensheid met misdaadskiem inenten. Zij hadden onderwijl uitgevorst, dat er ergens nog een laatste gevaarlijke misdadiger moest leven. Berecht? Jawel. Maar sedert wanneer had dat de inborst verbeterd? Ze konden gerust zijn, de geachte collega's, onder hun hoede zou bij deze bacteriëndrager de materie voor het boosdoenersvaccine wel worden gevonden. Vervluchtigd? Verstoven? Sprookjes. Waar ze eens voet had, gaat de natuur er zo maar niet uit. Het zou haar eigen salto mortale betekenen. En was het dan wel zo zeker, dat de mensen niets misten? Zij persoonlijk hielden deze onthouding van het boze voor een hoogst ongewenste verdringing, die de hele wereld wel eens lelijk zou kunnen opbreken. Niets dan een onschuldige punctuur voor het overige, ternauwernood letsel en minder pijnlijk dan een gewone speldeprik. Daarvoor stonden ze in.
Nadat de algemene bijval de resterende pleisterkalk naar beneden had gebracht, toog alles aan het werk. Op een mannetje of wat behoefde bij de actie niet gekeken te worden. Eskadrons rechercheurs omsingelden de laatste onverlaat, om als terloops zijn overbekende identiteit opnieuw vast te stellen. Zonder van de duvel kwaad te weten zat hij in het door hem zelf getimmerde prieel van zijn volkstuintje en lepelde de eigen geteelde en gedopte boontjes uit een geëmailleerd emmertje, een hebbelijkheid die hem nog van zijn gevangenistijd was bijgebleven. In de registers stond hij bekend onder de naam Jack Haardru. De naam zegt genoeg, vooral aan juristen, die weten, dat nomen op omen rijmt. Kennels speurhonden en koppels verklikkers, legers detectives en russen, aangevoerd door even prima afgerichte regimenten inspecteurs, hadden de sporen gevolgd en de omgeving afgezet. De man zelf verging het anders, zodra hij zich door het cordon ingesloten zag en de zwaarbetreste overheid, die al bij zijn andijvie stond, hem met ‘hoogvereerde exberoepsmisdadiger’ begon aan te spreken. Het bleek echter al gauw, dat de gerechtelijke macht hier met een hopeloos onnozele hals had te doen, te onnozel zelfs voor de strop indertijd, wat nu met terugwerkende kracht haar behoud was. Hij beweerde, dat zijn geval verjaard was, dat hij het bovendien allemaal al had uitgezeten en het mooiste was wel, dat hij stokstijf beliefde vol te houden, dat hij ook toentertijd al onschuldig was geweest. Onschuldsbetuigingen! Haha! Volgens de deskundigen was gezeten of niet gezeten voor de kiemerij trouwens van hoegenaamd geen be- | |
| |
lang. En verjaard? Wat betekent verjaard, wanneer het er om gaat de mensheid van de wetteloosheid ener ondergaande misdadigheid te redden? Een kleine formaliteit onder formaline viel er nog in te halen en dan, vooropgesteld dat hij zich goed had gedragen, mocht hij levenslang naar De Witte voor hun part. Er het hoogste woord voeren ook, als hij het
kon krijgen. Of had hij soms liever een staatsbetrekking? Ouderdomsrente was inbegrepen, wat hij ook koos. Doctor honoris causa der juridische faculteit zouden ze hem maken. Dat sprak voor hen van zelf, want, dank zij deze donor, zou ook die inrichting opleven. En wat hij daar nu allemaal wel van dacht? Nu, Jack Haardru dacht er niets van en wilde alleen zijn bonen en slabedden. Verdere omhaal werd er dus niet met hem gemaakt. De opperste hoge raad blies in eigen persoon op het nieuwste model politiefluitje, pijpte de top der duinen, Piet Hein en het Wilhelmus door elkaar en in een ommezien klauterde het overvalcommando uit de pantserwagens, bezette het tuintje, drie bij vier, en reed als de bliksem met de laatste hoop der gerechtigheid naar het enig overgeschoten huis van bewaring. De familie had er met de handen in het haar bij gestaan en huilde om de nu snel verdwijnende opa. Inderdaad kon geen sterveling behalve oma een touw aan deze overrompeling vastknopen. Zij stond er bijgevolg op als levend tegenbewijs mee gevangen en gehangen te worden. De hoogste instantie kon evenwel niet in dit verzoek treden, daar de tijden van hun aartsvijand Multatuli, gelukkig, of moest het ongelukkig heten?, voorbij waren en dekte de aftocht met een verhaal over een standbeeld dat vandaag van haar man moest worden gegoten, omdat hij toenmaals de onvergelijkelijke moed had gehad de wet te trotseren, iets dat sindsdien geen mens meer had gewaagd, reden waarom hij voortaan tussen Nemesis en Justitia op alle gerechtsdaken zou komen te prijken. Maar oma zette een gezicht op, als vond ze het allemaal maar lapzalf. Het leek wel, alsof het volk zijn oude wantrouwen tegen alles wat met de prinsemarij samenhangt, nog altijd niet had afgelegd. Het was dan ook een hele toer de oude dame aan het nooit sterke verstand te brengen hoe een zwaar vergrijp in een goede greep kon verkeren. Dat het gerecht slechts korte tijd haar man bij wijze van oefening wilde opsluiten en dit nog wel onder zijn
oude nummer in een wit, hel verlicht vertrek als een zaal, stelde haar blijkbaar al evenmin gerust. Zelfs dat zij hem na afloop aan de poorten van het paleis van justitie zelf in ontvangst mocht nemen, wanneer ze nu maar koest was, en dat in een geblindeerde auto die ze cadeau kon krijgen met chauffeur en al, de model- | |
| |
gevangenis met liefde als villa op de koop toe, wilde er bij oma niet zo grif in. Kom, kom, was dat nou nog eens een pro deootje, of niet? Bovendien deed opa ongeweten een goed werk. Hij hervestte om zo te zeggen het recht. Dat vooral moest ze niet vergeten. Of eigenlijk weer wel vergeten, maar dat hoorde ze nog wel precies.
Intussen droegen smetteloze gevangenisverplegers Haardru op een wit fluwelen brancard het liklazaret binnen. Vertegenwoordigers der uiteenlopendste religies flankeerden zijn sponde en werkten zachtjes met het sedert lang niet meer ter zake doende woord ‘afpadig’ op zijn gemoed. Een der dames van het vroegere polsmofcomité voor in het leven gestruikelden, dat zich niet heugen kon ooit meer wat met geboeftemofjes te maken te hebben gehad, afgezien dan van breien en weer uithalen, hield Haardru met oneindige goedheid een knot wol voor de ogen en afwisselend cognac voor de mond. Op de gang tokkelde zijn rechtsbijstand: de brief van een moeder aan haar zoon in de nor. Van overal ter wereld zonden de rechtscolleges boeketten, tabak en bonbons en smokkelden briefjes met de was binnen. Waarom het hem ook niet een beetje als vanouds gemaakt? Het kon de goede gang van zaken alleen maar bevorderen. Vooral het schuldbewustzijn moest zoveel mogelijk bij de patiënt worden gewekt. En geen oog bleef mitsdien droog, uitgezonderd, helaas, dat van de exberoepsmisdadiger zelf, die van het gefluister in de verwarmingsbuizen en de klopsignalen aan alle wanden tegelijk te tureluurs werd om ook nog aangedaan te zijn. Voor de gelegenheid geheel in het rood, trokken allerlei hoogwaardigheidsbekleders langs zijn verstelbare legerstede en om hem in een goed humeur te houden nodigden zij hem uit zoveel als hij maar wilde uit onbeklemde borst ‘de Staat verdrukt, de Wet is logen’ te zingen.
Meer kan zelfs geen onschuldige verlangen.
Zodra de deur achter hen in het slot was gevallen, daalde zonder verdere pourparlers de aetherkap over de gewezen delinquent. En het duurde geen uur, of de verdunde oplossing was per raket naar alle delen van de aarde onderweg. Ieder die van beroepswege met gerechtigheid had te maken, trappelde van ongeduld en verbeidde met kloppend hart de uitslag.
Onder de geheime strijdleus ‘nee patrem nee matrem’ begaven de gerechtsdoktoren zich met hun naalden en ampullen onopvallend onder de menigte en spoten in waar ze iemand maar te pakken konden krijgen. Zeven dagen incubatietijd voerde de spanning bij de ingewijden tot het ondraaglijke op.
| |
| |
In de gerechtshoven bereidde men zich onderwijl in alle stilte op de ontvangst der misdadigers voor. De nodige maatregelen tegen de ophanden zijnde criminele epidemie werden overijld en toch in uitgebreide mate genomen. Men fluisterde grote getallen en sloot weddenschappen af. Er werd gespeculeerd op moord met en zonder lust, op roof met of zonder moord, op insluiting, braak, losgeld en afpersing. Want wat had er tenslotte niet allemaal in de acten gestaan, nadat zij ze uit tijdpassering ettelijke malen met kantlijn en krulletters hadden overgeschreven! Overal werden de betreffende artikelen er op nageslagen; alle, nu reeds bijna onwerkelijke precedenten passeerden de revue. Wagonladingen met documenten stuurde het ene gerechtshof naar het andere, door zenuwachtigheid zelfs kriskras heen en weer. De mappen werden afgestoft en de vakken werden geraagd, de leren tassen in de boenwas gezet. Vrouwen en dochters verstelden toga's, borstelden baretten, steven en streken de beffen op. Met grint in hun mond dreunden beroemde pleitvogels in alle eenzaamheid aan het strand der zee hun grote redevoeringen op, waarbij zij bij voorbaat zelf al juichten en snikten.
Eindelijk brak de zevende dag aan. Politieauto's stonden met aangezette motor op de binnenplaatsen klaar, om bij het eerste alarm uit te rukken. De artsen spoelden voor de zoveelste maal hun retorten, maagpompen en brandslangen lagen netjes opgerold gereed. De deskundigen zaten bij hun vergrootglazen, hun gifweegschalen, tabellen en kussentjes voor vingerafdrukken.
De zevende dag spoedde nochtans ten einde zonder dat er zich hier of elders ook maar iets crimineels had voorgedaan. Uit alle hoeken der wereld kwamen de troosteloze berichten met gelijkluidend negatieve uitkomst binnen. Ten leste hadden allen hun hoop op de nacht gesteld, van, oudsher de bakermat der boosheid immers. Alles lag op de loer. Met witte pruik uitgedost, schuifelde in het hoofdgebouw de hogeraadspresident als een spook van gordijn- tot gordijnspleet en een argeloos voorbijganger kon nog niet naar de tram hollen, of zijn hart sprong op tot in zijn keel. De portiers hadden brandewijn, oliebollen en rookgerei klaarstaan, om de eerste overtreders te onthalen. Beroemde openbare aanklagers, die zich anders door niets van de wijs lieten brengen, onderbraken nu hun donderreden en bleven, armen uitgestrekt in de lucht, stilstaan om te luisteren. Hier zaten dekens met boden, verderop deurwaarders met curatoren bijeen en allen hunkerden eendrachtig naar het eerste misdaadskrieken. Ja, zo is dat in de wereld, de een zijn krieken is de ander zijn grauwen.
| |
| |
Ten einde raad belden het hof, de schepenkamers, de kanton- en arrondissementsgerechten hier en daar op goed geluk op en lieten na de nodige excuses beleefd vragen, of op het huis misschien niet toevallig de rode haan kraaide, of de oude dienstbode niet iets had verdonkeremaand, of er niet een heel klein moord je was begaan en of de jongedochteren er nog wel allemaal onaangerand waren. Kort na middernacht dwong het hof van appèl, van assisen, van cassatie, van arbitrage, de mensen hun tafelzilver onmiddellijk te tellen, waarop de families geprikkeld verzochten van verder dienstbetoon verschoond te blijven en ophingen. Met een gesmoord ‘stank voor dank’ belandden de justitiële telefoonhoorns nog maar half op de haak. Overmand door radeloosheid en in heilige toorn ontstoken over het schromelijke gemis aan medewerking ter verkrijging van misdaad en misdadigers, zonk hierop van het allerhoogste tot het allerlaagste alles ineen wat van rechtswege hoopte te leven, een schouwspel, gelijk aan een aangeprikte kinderballon waar het laatste asempje fut uit gaat.
Onder het uitstoten van kreten, als een huilerig ‘hihi’ en een honend ‘hoho’, praatten de advocaten als zwakzinnigen over de enige strohalm, en die dan nog geknakt en daarna weggedreven, waaruit ze voortaan brood konden bakken. Die doortrapte schurk van een exberoepsmisdadiger had hen met zijn onschuld dus toch te grazen gehad. Door de mislukte enterij was ze even jammerlijk als stralend aan de dag gebracht en dat zonder hun oraties. Wanneer hij nu maar niet uit pure lafheid wegens de ophanden ontdekking van zijn bedrog in de operatie was gebleven, hadden ze hem volgens diverse rechters van instructie althans voor deze dolus kunnen oppikken en vonnissen. Want had hij zich niet de schijn van schuld laten aanleunen? Had hij de justitie soms niet met voorbedachten rade om de tuin geleid? Hier was onwederlegbaar van valse voorspiegeling sprake. Strafbaar derhalve, al beantwoordde dit laakbare feit bij lange niet aan de eerste verwachtingen. Maar waren ze zelf al niet, indachtig het halve ei en de lege dop, met het verstrijken van de nacht van halsmisdaden op kruimeldiefstallen overgestapt? Trouwens, ze zouden hem wel hebben geadviseerd in hoger en al maar hoger beroep te gaan, het oordeel te laten revideren en herrevideren, al hadden ze er de instanties voor uit de grond moeten stampen. En zo zouden ze dan toch nog ad infinitum aan het werk zijn gebleven. In plaats hiervan krakeelde nu reeds zijn eerste verdediger met het openbaar ministerie en sprak grote woorden over leugens die hij wel zou achterhalen, al waren ze voor het operatielemmet te snel gebleken, zonder er evenwel in de
| |
| |
agitatie bij te bedenken, dat voor een vruchtbare procedure leugens ook nog in een levend subject gelocaliseerd dienden te worden. Veroordelingen post mortem waren met wat machteloze verontwaardiging bekeken en wat kocht je daarvoor? En dat was nu het mandaat waarom ze bij de loting hun collega zo hadden benijd. Wat was er van over? Van een goed zaakje waren het kwade en dan verloren zaken geworden. Niemand luisterde bijgevolg langer naar zijn voor het tegengestelde geval pasklaar gemaakte pleidooi. Trouwens, mogelijkheden voor een vervolging in rechte waren er legio, al waren ze dan, helaas, in abstracto. En dat zou alleen maar weer nieuwe paragrafen hebben opgeleverd, maaltijden dus die voortaan nog slechts uitsluitend platonisch zouden zijn, een vooruitzicht dat opnieuw de heftigste discussies en protesten uitlokte. Als de kemphanen stonden pro en contra tegenover elkaar.
Toen het eerste morgenrood aan de hemel verscheen, voltrok zich dan ook een wanhoopsdaad die aan de hele affaire een beslissende wending zou geven. Voornoemde eerste pleiter hief in zijn paroxisme de versleten code penal in al zijn perkamenten gewichtigheid op en liet die te zamen met het nog dikkere burgerlijke wetboek, dat van koophandel en strafrecht incluis, dermate hardhandig op de grijze schedel des aartsdekens neerdalen, dat dit symbolische hoofd terstond in de breedte zijn vroegere lengte innam. In zo'n geval blijft weinig op z'n plaats, zoals van overal ter wereld tengevolge van soortgelijke handtastelijkheden eensluidend werd beaamd. Alleen donker Afrika, achterlijk in beschaving, zoals het altijd al was geweest, bestelde botweg een monteerbare vervangingshersenpan, alvorens de verbindingen werden verbroken. Hoe ook, van klagen was het kloppen geworden.
Sprakeloos stond enige tellen de gerechtelijke communiteit. Nu hadden ze een delict en dat in eigen huis nog wel. Een frappant flagrant geval en zo vol knepen, dat het loonde er zijn leven lang op te wachten. Een cause célèbre. Onmiddellijk al gaf de daad allerwegen handenvol werk. Kneveling en in verzekerde bewaring nemen van wijlen Haardru's voortvarende rechtsbijstand, fotograferen van het lijk en de gezamenlijke wetboeken van verschillende kanten, aanplakken op de zwarte borden achter het kippengaas, gerechtelijke plaatsopneming, feitelijke toestand en elementen van de rechtszaak, dicteren, stenograferen, aftikken en verscheuren, waarna nieuwe formuleringen; corpora delicti, procesverbaal, benoeming van een nieuwe hoogste rechtsautoriteit, acten, documenten, naslaan en noteren, vermenigvuldigen en uitdelen, gezworenen aanwijzen, beëdigen van
| |
| |
getuigen, uitspraken van deskundigen en gerechtspsychiaters, vermaningen van gevangenisgeestelijken, confiscatie, verzachtende en verzwarende omstandigheden, graden van toereken- en ontoerekenbaarheid, verschillende stadia van staten van gewijsde, nietigverklaringen, schadevergoedingen, alibi en onschuld. De zaak kreeg pas goed reliëf, toen de verdenking dat zij willens en wetens, doch in ieder geval gewetenloos, gedaagde met de misdadigerskiem hadden geënt, tegen de gerechtelijke geneesheren ten protocol werd gegeven. Een leven als een oordeel barstte tegen hen los, daar zij of luchthartig met hun misdadig verlopen operatie onder de toekomstige tuchthuisboeven waren omgesprongen of de juristenwereld zelf hadden geïnfecteerd. De doktoren loochenden standvastig enigerlei inmenging hunnerzijds, doch toen in het tumult partijen in casu handgemeen werden, de ergste schimpscheuten en laster in het rond vlogen, waarop weer de aanklagende helft in het wilde weg de duurste eden tegen de aangeklaagde zwoer en een ware misdaadswellust zich op de van gerechtigheid veredelde gelaten aftekende, begonnen de subalternen eerst maar eens met opsluiten. Weldra hadden zich scherp afgebakende kampen gevormd. Het ene juichte de bewuste jurist als verlosser van het kwade des goeden toe en stond er op, dat hij toerekenbaar werd verklaard, ten einde aan zijn lauweren geensdeels afbreuk te doen en zijn veroordeling niets in de weg te leggen. Het andere hield halsstarrig vol, dat hij onbetwistbaar met entstof werd besmet en klampte zich op grond hiervan aan des pleiters oorspronkelijke onschuld vast, eiste vrijspraak en rechtsherstel, daarentegen gerechtelijke maatregelen tegen de artsen, hetgeen wel zo lucratief zou blijken, wanneer men maar even de procesvoeringen vergeleek. Voorlopig gingen deshalve deze groepen de kast in, op de hielen gevolgd door hen die voorstonden, dat het opleveren van zulk een hyperongemene voedingsbodem een even groot gevaar voor
de gemeenschap betekende, als deszelfs onttrekking aan haar. Een volgende kliek zette aanstonds een niet minder hoge borst op, eiste een zaak met gesloten deuren en sprak van crime passionnel. Een ander gedeelte keurde weer de gedragingen van de dader des te heftiger af, omdat hij uit hun eigen gerechte gelederen was voortgesproten. Uit dien hoofde wilden daarentegen nieuwe demonstranten de strafmaat juist volmeten en de molen aldoende langer laten draaien. Een zoveelste troep kwam in verzet tegen allen die zus of zo voor of tegen de daad waren en vorderde vanwege de aanstekelijkheid van het goed voorgaan bij de zittingen integendeel de grootst mogelijke openbaarheid. Ieder die iets betoog- | |
| |
de werd opgebracht en met veel vertoon van ‘geëerde collega’ en ‘gaat u voor’ sloot men elkander alvast achter slot en grendel, daar er voor verschil van mening bij de gerechtigheid geen plaats was, tenzij tussen de vier muren. Er wilde maar geen eind aan het inculperen komen. Die zich uit voorbehoud nog helemaal niet ter zake hadden geuit werden vooral stevig verbarricadeerd, aangezien zulk een houding uiteraard in de hoogste mate verdacht was. Het duurde niet lang, of elke bode, elke werkvrouw in de gerechtsgebouwen had partij gekozen en omdat er voor de rechterlijke stand meer te bikken viel in de kerker dan in de vrijheid, draaide men zich ten leste zelf maar de bak in. De cipiers kwamen hierna met hun sleutelbossen als laatsten in de cel. Nu ontstond er waar ter wereld in de gevangenissen een ontzettend gedrang en geen mens die van het recht op de hoogte was en het opeens weer zo hoognodige geschrijf had kunnen doen, leefde er nog buiten. De veroordeelden veroordeelden verder, spraken zichzelf vrij, vroegen om het woord, bleven er als beschuldigden even plotseling in steken, deden aangifte, namen hun verklaringen terug, lieten de verhoren en bekentenissen in drievoud opschrijven en weer schrappen, in een woord, het gehele
gerechtelijke raderwerk ging thans achter tralies weer zijn gewone gang.
Niemand wilde nog een luchtje scheppen, want de celbroeders lieten hem er naderhand niet meer in, omdat het overal boordevol was. De oude talaren verdrongen zich op de britsen en de jonge klommen er bovenop, om tegen de blauwe lucht de kastanjes te zien botten. De een snaaide de ander de baret van het hoofd, voordat zijn redevoering nog ten einde was, omdat hij zelf met pleiten wilde beginnen. De melkmuilen hielden hun oren dicht en brulden, de bedaagden maakten manualen en smeekten voor de concentratie om stilte. Iedereen oefende. Geen mens kon meer de gebruikelijke tien schreden doen, al had hij alleen op zijn eigen tenen willen trappen. Gevolg: misstap op misstap. Verwijderd gevolg: voortgezet klap en klop. Over en weer tekende men elkaar de drie h's op de rug. De nieuwe opperste deken diende het ene verzoekschrift na het andere in om een cel alleen. Het mocht echter niet baten. Er was geen cel alleen. Hij had al zijn hebben en houden reeds de ziekenoppassers toegestopt, opdat die te bevoegder plaatse zijn kassavies zouden doorgeven zonder er langer fidibussen van te draaien. Er was echter geen bevoegde plaats meer buiten het gevang. Bovendien wenste ook deze categorie ten slotte liever zelf in de boeien geklonken te worden en nu begon een schandaal zonder weerga. Zelfs de bezetensten hadden geen ge- | |
| |
legenheid meer hun nieuwste opvattingen omtrent de ongerechtigheid van het recht en het recht van de ongerechtigheid te verkondigen, al hamerden zij hun klopschrift ook met de vuist in andermans wang. Niemand dacht er evenwel aan ook nog de andere op te houden.
Een hele storm van tegenstrijdige opvattingen stak op. Openlijke dreigementen tegen de doemwaardige onbekwamen die, doordat zij voorgaven er een eigen juridieke kijk op na te houden maar gemakkelijk aan goede gevangeniskost kwamen, slingerde de ene instantie de andere naar het waarde hoofd. Elkeen schermde niet alleen als vanouds met woorden, maar begon er nu ook op te turven onder het schreeuwen van ‘lex dura sed lex’, beantwoord met een even getergd ‘et pereat idem’. Het werd één groot prachtig handgemeen, bekend onder het goede ouderwetse ‘moord en doodslag’. In alle gevangenissen sloeg de rechtelijke macht aan het muiten en van overal liepen meldingen over opstand en ondergang binnen. De advocaten die ook in hechtenis nog het hoogste woord voerden, timmerde men eerst voor eeuwig hun grote bek dicht. Grote bek. Jawel. Want intussen was er niet één die nog een blad voor de mond nam. De bewakers kregen hun hersenkas met de eigen sleutelring ingeslagen. De doktoren keelden de ziekenoppassers, de lui van de overvalcommando's knalden naar rechts en naar links en sneden hierna elkander van weerskanten de strot af. Niemand werd gespaard. Waarom ook? Het gevolg was dat alles wat tot dusver met Justitia te maken had gehad nu Nemesis ten offer viel. Het was trouwens een volstrekt interne rechtsaangelegenheid, een zaakje waar geen luchtje aan was.
Er schoot dan ook niets dan een massamonument over, dat met de van de rechtsgebouwen naar omlaag getakelde Gerechtigheid werd opgetuigd en tot memento kreeg:
Fiat Justitia.
|
|