De Nieuwe Stem. Jaargang 8
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Arthut Lehning
| |
[pagina 238]
| |
Toen Mohammad Hatta in 1949 als leider der republikeinse delegatie van de Ronde Tafel Conferentie na zeventien jaar voor het eerst weer naar Nederland kwam, schreef hem wijlen J.E. Stokvis, met wie hij twintig jaar geleden verbitterde polemieken en debatten over de koloniale politiek had gevoerd: ‘Ik erken nu volmondig, en ben er blij om, dat de geschiedenis U in het gelijk heeft gesteld.’ Het is dit ‘historisch gelijk’, dat het uitzonderlijk karakter verleent aan deze artikelen van de hand van een schrijver, die daartoe zelf zoveel heeft bijgedragen. ‘De Nederlandse koloniale macht is haar einde nabij’, leest men in een artikel geschreven in 1925 en de artikelen in de volgende kwart eeuw tot aan de Ronde Tafel Conferentie toe zijn variaties op dit thema. Van 1921 tot 1932 is Hatta in Nederland geweest. Het is hier dat hij studeerde en het is in West-Europa dat hij zijn politieke leerschool doorliep, die van zo grote betekenis is geweest voor de rol die hij toen en die hij ook later zou spelen. In 1926 werd hij voorzitter van een vereniging van Indonesische studenten in Nederland, die een jaar tevoren de naam Perhimpunan Indonesia had aangenomen en die weldra onder zijn leiding zich zou ontwikkelen tot een politieke factor van de allereerste rang. Zij werd een voorpost en een spreekbuis en de officiële vertegenwoordiging van de vervolgde en onderdrukte nationale beweging in het moederland. Toen de regering poogde de exhorbitante rechten ook in Nederland toe te passen en hem met zijn medebestuursleden, de redacteuren van Indonesia Merdeka, het orgaan van de Perhimpunan Indonesia, gevangen zette, was dit een mijlpaal in de nationale strijd voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Zijn houding voor de rechtbank in Den Haag, die de aangeklaagde vrijsprak, is onvergetelijk. Zijn grote verdedigingsrede op 9 Maart 1928, die men in de Verspreide Geschriften in haar geheel vindt afgedrukt, was een politieke daad. Nooit te voren had in Nederland de stem van het Indonesische nationalisme zo duidelijk geklonken. Het was het ogenblik, dat men poogde ze ginds met exhorbitante rechten en galgen, met gevangenis en Digoel te smoren. Nooit te voren was de eis voor de volledige onafhankelijkheid zo onvoorwaardelijk gesteld. Deze pleitrede was niet alleen een gedocumenteerd requisitoir tegen de uitwassen van het koloniale bewind, maar een vonnis van het bewind als zodanig. Het was een oordeel zonder beroep. In dezelfde tijd werd de stem van Indonesia Merdeka voor de eerste maal ook buiten Nederland gehoord. Op internationale congres- | |
[pagina 239]
| |
sen van democraten en radicale pacifisten, op de wereldcongressen van de Liga tegen Imperialisme te Brussel en Frankfort sprak Mohammad Hatta in deze jaren namens de millioenenmassa's van Indonesië voor de onafhankelijkheid van zijn land. Een reeks van documenten van deze buitenlandse propaganda vindt men hier afgedrukt. Het is jammer, dat zijn grote rede op het stichtingscongres van de Liga, Februari 1927 te Brussel, niet is afgedrukt. Het is niet Indonesië, zo zei hij o.m. in deze grote rede, dat niet rijp is voor de onafhankelijkheid, maar het is Nederland dat niet de capaciteit noch de wil bezit een volk, dat groter is en een oudere cultuur bezit dan het zelf, tot deze onafhankelijkheid op te voeden. Tot de gedelegeerden op dit congres behoorden vertegenwoordigers van de nationale bewegingen van Azië, Afrika en Zuid-Amerika en het was hier, dat hij de leiders van andere gekleurde rassen leerde kennen en duurzame vriendschappen sloot, o.m. met Nehru die, zoals hijzelf, twintig jaar later tot een der leidende staatslieden zou worden van zijn land en van het ontwaakte Azië. In de oproep, die Hatta op 30 Augustus 1945 op een der beslissende ogenblikken van de geschiedenis in Indonesië, tot zijn politieke vrienden over de gehele wereld richtte tot steun voor de geproclameerde republiek: A personal message to my old comrades wherever they may be, hoort men de weerklank uit de tijd van deze eerste gemeenschappelijke strijd. ‘... my mind goes back to my days in Europe and to my many friends there, who stood shoulder to shoulder with me in our common struggle. Those comrades are at present scattered over the face of the globe. Yet, during all these years, I have treasured their memory in my heart, and I now look forward to getting in touch with them once more...’ Hij richtte zich in het bizonder in deze oproep tot de leiders van de bewegingen met wie hij toentertijd had samengewerkt in het belang van de vrede en de bevrijding der gekleurde volken. ‘Since then some of you - vervolgde de oproep - have discharged heavy responsibilities in your respective countries and, by serving as leaders of labour movements and of trade-unions, by assuming office as ministers and diplomats, you have helped to shape and influence the course of world politics... It was full thirteen years ago that I departed from you to return to my native country. When I came here I threw myself into the struggle of my people for independence... Not for one moment did I deviate from my lifelong desire to see the establishment of a free Indonesia... We have suffered colonial rule for so many centuries that we will have no more of it. Therefore I appeal to you, my | |
[pagina 240]
| |
old comrades, to stand by us and to use your influence to see that the independence of Indonesia is recognised... Now, then, it is the time for you to give us the assistance we seek.’ In de jaren '20-'30 heeft hij ook het Europese socialisme leren kennen. Hij heeft zeer vroeg begrepen, dat er van de Westerse socialisten niet veel te verwachten was. Hij verwachtte wel iets van de communisten, maar niets goeds. Op het twede wereldcongres van de Liga in 1929 te Frankfort was het reeds duidelijk, dat van enige loyale samenwerking met de communisten geen sprake kon zijn. Voor de vertegenwoordigers der gekleurde volken ging het in de eerste plaats om alles wat bevorderlijk was voor hun nationale doel. Begrijpelijkerwijze waren zij geneigd tegen het machtsapparaat van het koloniale regiem hulp te aanvaarden waar zij die konden vinden. Zij meenden te kunnen vertrouwen ook op de steun van Sovjet-Rusland. Sovjet-Rusland was een grotere machtspolitieke factor in de strijd tegen het imperialisme en kolonialisme dan het reformistische West-Europese socialisme, dat reeds lang de godsvrede had gesloten met het blanke imperialisme. Buitendien ontleende Sovjet-Rusland voor alle gekleurde volken zijn prestige aan het feit, dat het nog steeds geïdentificeerd werd met de Russische Revolutie, die voor Azië van zoveel groter betekenis is geweest dan voor Europa. Toen het echter bleek, dat voor de communisten de Liga slechts een werktuig was in het belang van de Comintern, d.w.z. van de buitenlandse politiek van de Sovjetstaat, was de Perhimpunan Indonesia evenmin als andere links georiënteerde westerse anti-imperialistische groepen bereid zich door Moskou op sleeptouw te laten nemen. In het artikel, dat Hatta aan het Congres van Frankfort heeft gewijd, spreekt hij over wat toentertijd de ‘blanke Fraktionskämpfe’ werd genoemd en waartegenover de meerderheid der gekleurde delegaties zich zeer passief toonden en zelfs hun misnoegen hebben geuit. Maar deze beschouwing lijkt mij toch, en leek mij toen, discutabel.Ga naar voetnoot1 Want wat was het geval? Af gezien van principiële tegenstellingen waren deze Fraktionskämpfe toch het gevolg van een poging der niet-communistische groeperingen - en daartoe behoorde ook de Perhimpunan - om van de Liga een orgaan te maken gebaseerd op samenwerking en verdraagzaamheid. Het was onvermijdelijk dat dit leidde tot een verzet tegen de intimidatie-pogingen van de totalitaire communisten om de Liga voor hun doeleinden te monopoliseren. Trou- | |
[pagina 241]
| |
wens: ook de gekleurde fracties waren niet vrij van deze Fraktionskämpfe, die een voorspel waren van de tegenstellingen van sociale en politieke aard, die zich twintig jaren later en nu niet meer binnen het kader van een organisatie en in een congreszaal, maar op nationale schaal in een geheel continent zouden herhalen. Achter de strijd om de vorm en de taktiek van een organisatie ging tenslotte nog een geheel ander principieel probleem schuil. De vraag kon namelijk worden gesteld - en werd gesteld - of de oplossing van het nationale vraagstuk los kon worden gemaakt van die van de sociale problemen en ook of deze voor het Westen en het Oosten niet zo interdependent waren, dat zij alleen in wereldmaatstaf konden worden opgelost. Het socialisme is een wereldvraagstuk en uitbuiting, totalitaire regiems en zelfs imperialisme konden toen evenmin als vandaag uitsluitend als een blank monopolie worden beschouwd. Hoe dan ook, de ‘buitenlandse’ propaganda is voor de indonesische zaak van grote betekenis geweest. De ervaringen zullen wel de overtuiging hebben versterkt, dat men in de strijd voor de nationale onafhankelijkheid alleen op eigen kracht kon vertrouwen. Het kon ook moeilijk anders. Het reformisme van de Europese arbeidersbeweging en haar solidariteit met het imperialistische kapitalisme was immers gebaseerd op het feit, dat de levensstandaard van de arbeidersklasse nauw met de koloniale uitbuiting verbonden was. Toen in het beslissende ogenblik de socialistische arbeidersbeweging in Nederland steun verleende aan de militaire acties om het koloniale regiem te handhaven was dit niet alleen een verraad aan eigen beginselen, maar ook een dolkstoot in de rug van het aziadsche socialisme. Het was een dubbel verraad. Het reformistische socialisme met al zijn positieve resultaten waarop het kon bogen stond niet alleen machteloos tegenover de crises van het kapitalisme, machteloos tegenover het fascisme en tegenover de oorlog, maar het heeft ook gefaald om de rassentegenstellingen van de koloniale verhouding te doorbreken en het is dit aspect van het bankroet van het westerse socialisme dat later misschien eens gezien zal worden als een onherstelbare ramp voor de westerse beschaving. De geringe solidariteit in het Westen heeft er w.s. toe bijgedragen, dat Hatta zich in 1925 afvroeg: ‘Is de koloniale verhouding niet identiek met rassenverhouding?’ De wet, dat de samenleving beheerst wordt door tegenstellingen paste hij toe op de koloniale verhouding en in de tegenstelling van overheerste en overheerser zag hij een anti- | |
[pagina 242]
| |
these tussen het blanke en het gekleurde ras. Alleen door de ontvoogding van de koloniën zou deze tegenstelling kunnen worden opgeheven. In één zin vatte hij het gehele probleem in de strijd voor de onafhankelijkheid samen: ‘De overheerste tone een wil te bezitten, verbreke die tegenstelling met geweld en hij is vrij.’ Daarom heeft hij zich steeds tegen de coöperatoren gekant en zag hij in de noncoöperatie, zonder de geweldloosheid van Gandhi te aanvaarden, het wapen bij uitnemendheid van ieder onderdrukt volk, dat zich bij zijn emancipatie tegen een overmacht van het geweld ziet geplaatst. Omstreeks 1926 heeft de dan 24-jarige Hatta zijn conceptie van het koloniale probleem en van de onafhankelijkheidsstrijd reeds volledig gevormd. Zijn theorie is even vast omlijnd als zijn tactiek, en hij stelt in 1926 reeds vast, en voorspelt, dat het de oorlog in de Pacific zal zijn die aan Indonesië de vrijheid zal geven, de oorlog die een afrekening zal betekenen van de gekleurde rassen met de over hen dominerende blanken. Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat toen het Nederlandse koloniale regiem verdween door de Japanse bezetting deze situatie hem niet onvoorbereid trof. In 1932 was hij naar zijn land teruggekeerd om de strijd voort te zetten. Anderhalf jaar na zijn terugkomst werd hij een jaar gevangen gezet en de volgende zeven jaar werd hij verbannen naar Digoel en geïnterneerd op Banda Neira. Wat volgde is bekend. De gebeurtenissen van 17 Augustus 1945 heeft hij, mede in verband met de controversie die hierover is ontstaan, met de preciesheid die hem eigen is in het artikel ‘Legende en Realiteit rondom de Proclamatie van de 17de Augustus’ beschreven. Deze bijdrage tot de historie - oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift Mimbar Indonesia - wordt hier voor het eerst ook voor de niet-Indonesische lezer toegankelijk gemaakt. De politieke activiteit van Hatta is steeds gepaard gegaan met zijn belangstelling voor economische problemen. Wat hem vooral preoccupeert is de Indonesische economie in verband met de wereldeconomie en hij heeft aan dit vraagstuk grote studies, in 1926 en in 1938 gewijd. Hij is geen Marxist, maar het is evident dat hij met profijt de marxistische school heeft doorlopen. Hij wijst het philosophische materialisme af, dat z.i. aan de leer van Marx en Engels inhaerent is en hij aanvaardt evenmin het fatalistische determinisme, dat volgens hem het marxisme kenmerkt. Het empirische dialectisme heeft hij daarentegen met succes als werkmethode gebruikt. Voor Hatta, trouwens, is het socialisme niet een wetenschappelijk systeem, maar een vanzelfsprekende consequentie van zijn religieuze | |
[pagina 243]
| |
overtuiging: de broederschap en de gerechtigheid onder de mensen, die de Islam voorstaat, kan alleen door een socialistische maatschappelijke orde worden gewaarborgd. Overigens is hij van mening, dat elk land krachtens volksaard, historie en cultuur het socialisme op verschillende wijze zal realiseren. Het gaat hem overigens minder om ideologieën en theorieën dan wel om de practische politiek. Hij benadert alle problemen pragmatisch en ook bij zijn economische en politieke beschouwingen laat hij allereerst de feiten spreken en hij laat zich niet inkapselen in theorieën en systemen. Hij bestudeert alles: de economie, de sociologie, de geschiedenis, de cultuur, maar zeer eclectisch gebruikt hij wat hij voor zijn doel nuttig acht en integreert het tot zijn eigen theorie en tactiek, die onverzettelijk en rechtlijnig maar één doel kent en beheerst wordt door één visie: de onafhankelijkheid van zijn land. Zijn stijl is helder en eenvoudig, de stijl van een erudiet die ingewikkelde zaken ‘eenvoudig’ tot hun essenties herleidt. Hij schrijft zakelijk en beheerst, beredeneerd en afgewogen en ook in de stukken van een propagandistisch karakter is hij wars van demagogie, vrij van phrasen en zonder ressentiment. In de stijl verraadt zich de ‘man uit één stuk’ en men onderkent er de eigenschappen, die vriend en vijand ook in de staatsman hebben leren kennen en waarderen. Als hij 'n enkele maal zijn sentimenten de vrije loop laat dan kan men iets van het élan vermoeden, dat achter dit masker van zakelijkheid verborgen is, en dat hem al deze jaren bezielde. Het breekt door in de oproep tot zijn vroegere politieke vrienden en als hij in 1926 schrijft: ‘Wij zouden Indonesië liever zien wegzinken tot aan de bodem der zee dan het te hebben als een eeuwig aanhangsel van enige andere vreemde natie,’ dan is dat geen dichterlijke vrijheid van een jeugdig revolutionnaire propagandist, zoals wel blijkt uit het feit dat hij vele jaren later, in een rede op een massavergadering op 8 December 1942, deze woorden vrijwel letterlijk zal herhalen en waarvan de politieke implicatie door de Indonesische jeugd niet werd misverstaan. Het is jammer, dat Nederlandse politici en koloniale experts die veelal toch zulk een grote kennis van land en volk bezitten van dit alles zo weinig hebben begrepen en dat het niet mogelijk is geweest, dat zij deze Verspreide Geschriften, zoals ze nu voor ons liggen, hebben kunnen bestuderen. Want wie ze leest maakt een leerschool door van koloniale politiek. Het is een close-up van het Indonesische probleem. Maar, gedane zaken nemen geen keer, zoals de schrijver als leider van de Indonesische delegatie op de openingszitting van de | |
[pagina 244]
| |
Ronde Tafel Conferentie opmerkte. Met de toekomst staat het anders. Ondanks het pessimistische woord van de grote Hegel: das Einzige was die Geschichte lehrt ist dass Völker und Staaten nichts von der Geschichte lernen, mag men niet wanhopen. Deze lectuur kan misschien toch post festum tot lering dienen in zake het wezen van de nationale bevrijdingsstrijd, en mede door het inzicht: hier werd wat groots verricht bijdragen tot een beter begrip voor het nieuwe Indonesië. De proclamatie van de 17de Augustus heeft het koloniale moederland ontzet en de wereld verrast. De padi groeit onhoorbaar, heeft men immers gezegd. Na het lezen van de Verspreide Geschriften van Mohammad Hatta is men geneigd eraan toe te voegen: maar toch ook niet vanzelf. |
|