vaak tot een tijdelijke scheiding. Als Hans onderdak gekregen heeft bij een vage vriend is hij er niet zeker van dat Henny ergens een kamertje gevonden heeft, al kost dat maar vier gulden in de week.
En er dient toch gegeten te worden, maar in ieder geval moeten er cigaretten zijn, het liefst Engelse of Amerikaanse, zwart en scherp.
Het is gek dat zij tegenwoordig geen behoorlijk emplooi kunnen krijgen. Zij hebben wel eens gefigureerd in revues, zitten model, kell-neren soms als het ambtscostuum geleend kan worden, handelen wat of lopen zonder...
Toch kennen zij hun talen, hebben M.U.L.O. diploma's, schrijven niet meer fouten dan middelmatige studenten en zijn zeker niet stom.
‘Maar d'r is niks’.
Toen Cecilius en Cecilianus een tijdlang gescheiden leefden, werd Cecilius verzorgd in de gouden kooi die het paleis van de keizer was - hij werd er ziek van luxe en verlangen naar zijn broer, die zelf wegkwijnde omdat hij hem zo miste...
En de arme Cecilianus werd tenminste getroost door de jager Carpoforus, door de dichter Martialis, ja zelfs door de heilige man Johannes - maar wie zou zich nu bekommeren om de verlaten ronddolende Henny als soms een vrolijke bar-klant van de Zeedijk, die een biertje weggeeft, of misschien een eenzame man van de krant, die laat van zijn bureau komt, verbitterd en triest, en óók verlangend naar even iets warms, een aanraking van het leven al is dat aan de zelfkant - waarom niet?
Eén ding hebben de tweelingen nimmer, wanneer dan ook, gedaan: klagen. Lijden, kwellingen en gebrek, zij wisten wat dat betekende - zich verkopen, ook dat hebben zij toen en nu gekend, maar zij behielden houding, iets van bravour!
En zoals Cecilius en Cecilianus oprecht, ernstig en warm, zich aan hun kunst wijdden, zo eerlijk, moedig en hardnekkig vechten Hans en Henny voor hun bestaan.
Het is waar: zij behoeven niet bang te zijn voor een gril van de wrede keizer, wiens wellust naar bloed en macht geen normen kende. Maar zijn de wetten der economie-van-vandaag, die hen eenvoudig uitschakelt als non-valeurs, minder wreed?
De hopelozen van de straat en uit de salons leuren met leuzen en proberen vat te krijgen op de massa's, die volgen moeten. Een mens alleen denkt na, twijfelt, kiest, verwerpt, aanvaardt... de massa, bezeten door het instinct van de waan, muit tegen de enkeling wiens geweten zij vreest.