De Nieuwe Stem. Jaargang 8
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |||||||
Tekst van de redevoering, uitgesproken door Jean-Paul Sartre, in het Velodrome d'Hiver te Parijs, om verantwoording af te leggen van zijn aanwezigheid op het volkerencongres voor de vrede te WenenGa naar voetnoot*(Deze tekst werd geschreven om te worden uitgesproken en niet om te worden afgedrukt. Ze werd door J.-P. Sartre onveranderd aan het weekblad ‘Lettres Françaises’ ter hand gesteld.) Velen van ons waren door groeperingen, vakverenigingen, organisaties afgevaardigd. Zij moeten rekenschap afleggen voor diegenen, die hen hebben afgevaardigd. Wat mij betreft, ik ben door niemand afgevaardigd. En toch schijnt het me toe, dat ik, als schrijver, voor sommige lieden een getuigenis dien af te leggen. Zij, die, net als ik, geen lid zijn van de Vredesbeweging, maar die, net als ik, van mening zijn dat men alles moet doen om oorlog te beletten, en die, desniettemin, toch niet naar het Congres van Wenen zijn gegaan, tot hen richt ik het woord, meer nog dan tot mijn makkers van de Vredesbeweging, want zij zijn het, die overtuigd moeten worden. Waarom zijn zij niet naar Wenen gegaan? Werden zij afgeschrikt door het programma van de Vredesbeweging? Waren de garanties van Joliot-Curie voor hen niet voldoende? Nee, zelfs hieraan lag het niet. Maar de radio en de pers hadden wantrouwen in hen opgewekt. Ze zijn maandenlang bewerkt: wantrouwen drong in hen binnen door ogen en oren, op elk uur van de dag. En ik dacht: als ze wisten wat dit Congres van Wenen was geweest, dan kwamen ze aan onze kant - maar ze weten het niet, als wij het hun niet zeggen. Als wij het hun niet zeggen, zullen zij het nooit weten, want de pers leidt ze op een dwaalspoor. | |||||||
[pagina 217]
| |||||||
De pers past een doodeenvoudig systeem toe: 1. Elke keer dat een conservatief blad een resolutie of een voorstel van de Vredesbeweging van commentaar voorziet, wordt het woord ‘vrede’ vervangen door het woord ‘oorlog’, dank zij de volgende redenering: er is geen andere vrede dan die, welke de Amerikanen opleggen door de superioriteit van hun atoomwapenen. Elk voorstel, dat de bewapeningswedloop wil vertragen of een ontwapening wil voorbereiden, is derhalve gericht tegen de Amerikaanse vrede. Dus is het een oorlogs-voorstel. De Vredesbeweging wil het denken der mensen voor de vrede winnen. In de taal van de reactionnaire pers moet men dit als volgt vertalen: de Vredesbeweging demoraliseert de bevolkingen, opdat de Sowjetlegers ons des te gemakkelijker kunnen verslaan. Enz enz. 2. Elke keer, dat een conservatieve krant een resolutie of een voorstel van de Vredesbeweging van commentaar voorziet, worden de woorden aanbod of voorstel of compromis vertaald met het woord ‘gemanoeuvreer’. Als deze pers een congres of een betoging beschrijft, dan verklaart ze, dat deze verliep volgens een van te voren opgezette enscenering, dat het een vlotte vertoning was. Hieruit volgt natuurlijk, dat de betreffende manifestaties ‘nooit iets nieuws zullen brengen’. 3. In het bijzonder jaagt de pers een zeer precies omlijnd doel na: ze wil de Communistische Partij en de arbeidersklasse van de rest van het land isoleren. Ze kan dus het denkbeeld niet uitstaan, dat op één of ander punt - bijvoorbeeld de verdediging van de vrede of van de vrijheden - een samengaan van het proletariaat, de Communistische Partij en de andere lagen van de bevolking, mogelijk zou zijn. Toen de Vredesbeweging op het waarlijk nieuwe denkbeeld kwam, een denkbeeld dat het enthousiasme van velen en de nieuwsgierigheid van allen had moeten opwekken: in Wenen mensen van alle mogelijke opinies en alle mogelijke richtingen te doen samenkomen, mensen eenvoudig verbonden door hun vredeswil, toen gaven de reactionnaire kranten elkaar onmiddellijk het consigne door: Verklaart, dat het Congres van Wenen niets nieuws betekent na het Congres van Warschau. Het Congres van Warschau was echter een veel engere formatie: de Vredesbeweging. Deze beweging, dat weet ge, omvat communisten, maar eveneens niet-communisten. Ten tijde van het Congres van | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
Warschau verrichtte de pers een eerste operatie: beschouwde de niet-communisten van nul en generlei betekenis en herleidde de Vredesbeweging tot een beweging van louter communisten. Daarop verklaarde ze, dat de communisten in dienst staan van Moskou. Wat bleef er, na deze elegante ‘neutralisatie’ van meerdere millioenen mensen, nog over te Warschau? Wel, enkel en alleen de Sowjet-delegatie! Maar ditmaal diende men nog een andere stap te doen. Immers ditmaal behoorde een zeer groot aantal genodigden noch tot de Communistische Partij, noch tot de Vredesbeweging. Dus was het zaak om al deze nieuwelingen te ‘atomiseren’. Daartoe gebruikte men verschillende procédé's: 1. Hun bestaan eenvoudig ontkennen. Men beweert wel, dat ze er zijn, maar ze zullen er niet zijn. 2. Een directe aanval tegen hen organiseren: Of wel, zij zijn naïevelingen, die zich door de communisten lieten bewerken en aan wie men juist genoeg het woord zal verlenen om de mening te doen postvatten, dat het Congres onafhankelijk is; Of wel het zijn schoften, die uit eigenbelang of vrees meedoen. Zo heeft bijvoorbeeld een zekere meneer Penchenier van de ‘Monde’ geschreven: ‘De heer Sartre, die gelooft of beweert te geloven, dat er in de delegaties slechts een minderheid van communisten zal zijn...’ Ge ziet het, ik heb de keus. Of ik geloof het en dan ben ik een idioot. Of ik doe maar alsof, en dan ben ik een schoft. 3. Ze tot een abstractie te maken: Ge zegt bijvoorbeeld tegen een rechtse journalist: er was daar een hele schakering van opinies. Dan begint hij te glimlachen. Ge zegt hem: Toch! Er waren radicalen! Hij glimlacht en haalt zijn schouders op. En antwoordt: Wel, natuurlijk! Radicalen, die dienst hebben. Ge zegt: Maar er waren socialisten van de S.F.I.O.! Hij grinnikt en antwoordt: Er zijn altijd socialisten bij dat soort gedoe... Ge zegt: Er waren geestelijken. En hij: O ja, o ja! En, vanzelfsprekend, de deken van Canterbury. Waarom ‘vanzelfsprekend’? Want voor mij is het tenslotte niet zo vanzelfsprekend, dat een Engelse deken in Wenen aanwezig is op een Volkerencongres. Maar, snapt u, hij was ook al in Warschau! Dan, vanzelfsprekend... De radicaal is geen radicaal meer. | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
De socialist is geen socialist meer. De deken is geen deken meer. Dus, ge ziet het, men herleidde de Vredesbeweging in Warschau tot enkel de Sowjet-delegatie. In Wenen deed men hetzelfde met de ‘genodigden’. Want overal vindt men weer die Sowjets, weet ge! Ik leg een eerste getuigenis af: de mensen, die ik in Wenen had ontmoet, dat waren misschien valse radicalen, maar in ieder geval echte mensen, die verduiveld goed wisten wat ze wilden: levende mensen en geen mensen, die men op slinkse manier tot iets overhaalt. Goed. Mijn vrienden wisten maar al te goed, dat ik niet tot het slag schrijvers behoor, die in dienst staan van iemand of iets. Ze kenden me. Wat zeiden ze me toen? Dat ik geheel alleen zou zijn. Ik vertel u dat, want ik stel me zo voor, dat dezelfde druk is uitgeoefend op mensen die anders misschien wel waren gekomen. Ze zeiden me: er komen natuurlijk valse radicalen, valse dekens, en verder jij. Wat kun je tegen hen allen uitrichten? Ze zullen je van alles laten tekenen, en als je niet wilt tekenen, wat zul je dan alleen zijn! Want je kunt het nooit verder brengen dan ‘met algemene stemmen min één’. Ik zei: en de garanties? Maar daar begonnen ze me te lachen! Garanties? Ten eerste zijn die veel te mooi, zo iets is in de practijk eenvoudig niet mogelijk! Er wordt beweerd, dat men rekening zal houden met een ieders opinie, zonder een meerderheidsstelsel toe te passen. Maar dat is veel te mooi, met zo'n chaos! En dan, onder ons gezegd, ben je heus van plan om vragen te stellen over het binnenlands beleid van de Sowjet-Unie en de Oostelijke democratieën? Ik antwoordde van neen. Dat ik de reden daartoe niet inzag. Er zijn bij ons een aantal mensen, die zich verbeelden dat de enige band, die we met de U.S.S.R. kunnen hebben, bestaat in het becritiseren van zijn binnenlandse beleid ten overstaan van hun gedelegeerden. Ik beken, dat, als men naar middelen zoekt om de twee grote hedendaagse economische en sociale stelsels met elkaar te verzoenen, dit alleen kan | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
geschieden door het principe te aanvaarden, dat men zoekt naar wat toenadering geeft en niet naar wat scheidt, en dat men zich niet mengt in het stelsel van andere landen. Ja, zeiden ze. Maar vooral: ze zullen je niet aan het woord laten komen. Ziedaar helaas hun voornaamste gedachte: ik ging weg om over wederkerig begrip te spreken en ze weigerden met me mee te gaan, omdat ze dachten, dat het ze toch wel zou lukken, de vergadering tot een chaos te maken. Ze houden je voor de gek, zeiden ze. Wedden, dat ze het klaarspelen, je te laten stemmen voor een tekst, die ze met de grootste zorg zo verhuld hebben dat jij er niets dan goeds in ziet, zodat je hem voor volkomen onschuldig houdt; maar opeens bemerk je, dat je een compromitterende tekst hebt ondertekend en dan is het te laat. Kortom, ze waren bang. En zo kon het gebeuren, dat mensen, die sinds jaar en dag de mond vol hebben over het verbreken van het Atlantisch Pact en de economische organisatie van West-Europa, over het hervatten van de handelsbetrekkingen met het Oosten en een nieuw leven inblazen aan het Franco-Sowjetverdrag, dat zulke mensen weigerden om naar Wenen te gaan, juist toen men daar andere Europeanen kon ontmoeten en deze kwesties bespreken met de vertegenwoordigers van de U.S.S.R. en de landen van het Oosten. Kortom, ik ging weg, beladen met raadgevingen. En ik zweer jullie, ik had er de voorkeur aan gegeven, afgevaardigd te zijn door tienduizend mensen die het onderling eens zijn, dan op deze wijze de tegenstrijdige hoop en vrees van al die angstige mensen, die de vrede willen zonder te begrijpen dat men die moet maken, met me mee te dragen. En zo kwam ik in Wenen aan. En daar begon voor mij een uitzonderlijke ervaring. Ik heb drie zulke ervaringen gehad sinds ik de volwassen leeftijd heb bereikt, drie ervaringen, die me onverhoeds met een geweldige hoop vervulden: het Volksfront van 1936, de Bevrijding en dit Congres van Wenen. Over deze uitzonderlijke ervaring zou ik lang kunnen uitweiden, maar ik wil me beperken tot één van zijn aspecten: ik las in Wenen een zinsnede, door één onzer ministers uitgesproken tijdens een journalistendiner: ‘De waarheid moet de gulden regel van de pers zijn’. En op datzelfde moment ervoer ik tot in alle details en, om zo te zeggen, uur na uur de leugens van de pers. Systematische, belachelijke, brutale leugens, des te walgelijker waar | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
wij dagelijks facies te zien kregen van hen, die ze begingen, de correspondenten. Misschien vindt ge me naïef: ik weet al sinds lang, dat de pers liegt. Het komt zelfs voor, dat men tussen de leugens door de waarheid als in een open boek kan lezen. Maar al is men ook nog zo verontwaardigd en al protesteert men er ook nog zo tegen, gewoonlijk is men niet ter plaatse, om zo te zeggen in tegenwoordigheid van het ontstaan van de leugen. Frappant was vooral het contrast tussen die leugenaars en het vertrouwen van de gedelegeerden, hun vriendschap waarover ik het nog zal hebben, en dat soort jeugdigheid, kenmerkend voor al deze mannen en vrouwen - weet ge, die jeugdigheid van als men gelooft in wat men doet. Allereerst een woord over Wenen zelf; een mooie dode stad met lege straten. De Franse pers: ‘Het Congres verliep temidden van de algemene onverschilligheid.’ Algemene onverschilligheid? En die Vredesoptocht dan, die de derde dag plaats vond? Kom! Dat waren immers maar communisten! Misschien was dat wel zo. Maar indien de anderen zich niet hebben vertoond, dan kwam dat vooral doordat - en dit vertelt u er niet bij - de Weense pers, zonder uitzondering, behalve dan de kranten van de Communistische Partij, met geen enkel woord over het Congres repten. Begrijpt me goed: daar waren tweeduizend mensen bijeen, die meerdere honderden millioenen andere mensen vertegenwoordigden. Daar waren bij tientallen, bij twintigtallen, geleerden, politici, kunstenaars, die Wenen op een ander moment met trots zou hebben ontvangen; daar waren de schilderachtigste nationale costuums te zien die men zich kan indenken, en hoevele talen werden er niet gesproken! Geen woord: zelfs niet het kleinste regeltje in een krant. De kleine Weense beambte, die een sociaal-democratische krant leest en aan de zoom van de stad woont, kon van het bestaan van het Congres eigenlijk best onkundig blijven. Laat ik u er aan herinneren, dat Oostenrijk een burgerlijk democratisch land is, dat voor driekwart van zijn grondgebied bezet is door de legers van de burgerlijke democratieën, en dat het dierbaarste beginsel van deze democratieën juist de vrijheid van de pers is. Maar zo de regering en de kranten ons negeerden, de sociaal-democratische partij deed dit allerminst. Deze zond ons naar ons hotel gestencilde blaadjes om ons uit te leggen, dat wij maar naïevelingen waren, en om ons raad te geven. Houdt ù van zo'n echt openhartige, | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
zo'n echt eerlijke methode van vechten: de sociaal-democratische partij, die voor zijn sympathiserenden ons bestaan verbergt, maar ons heimelijk propagandageschriftjes stuurt? Maar dat is waar ook, hoe hadden ze al onze namen? En onze adressen? Dat brengt me op de gedachte, dat ik u nog moet vertellen, dat ook de politie ons niet vergat. Die doorsnuffelde onze kamers. Intussen versloegen de eerste correspondenten de eerste dagen van het Congres. Ziet hoe de correspondent van de ‘Monde’ dit opvatte:
Ge ziet het: de genodigde, die dienst heeft, die wordt verdonkeremaand. Dat was een krijgslist. Trouwens, die is immers helemaal niet gekomen! En die Léger en Vildrac, wat hadden die de boel toch maar goed door! Ziedaar echter hoe het in werkelijkheid was: 1. Tweehonderd leden van de Franse delegatie. Drie treinen vol. Zeventig leden van de Sowjet-delegatie. Zo men de Franse delegatie een verwijt kon maken, dan hoogstens dit, dat men al te talrijk was. 2. We hadden elkaar al leren kennen. In de delegatie werd vrij gediscussieerd en wat onmiddellijk opviel, dat was de enorme proportie Christenen (dominees, pastoors, gewone gelovigen). Ik geloof niet, dat ik me vergis als ik zeg, dat de proporties wel omgedraaid leken: 50% van de delegatie: leden van de Vredesbeweging, waarvan zowat 20% communisten. 50% van de delegatie: genodigden van diverse schakering. En opeens begreep men, dat de kwasi radicaal, de radicaal die dienst had, een echte radicaal was die zijn radicale beginselen trouw was gebleven en zich beriep op zijn partij; dat de kwasi geestelijken echte geestelijken waren. En dat werkelijk de diepe band tussen al deze mensen hun gemeenschappelijke wil tot vrede was, d.w.z. hun goedwillendheid. 3. Wat Léger en Vildrac betreft, ziet hier: de correspondent van de ‘Monde’ kwam naast me zitten en fluisterde me iets in het oor. Onder ons gezegd... (Waarom ‘onder ons’, aangezien ik immers een naïeveling of een | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
schoft was? Dat betekende immers ‘onder ons naïevelingen’ of ‘onder ons schoften’, is het niet?) Onder ons, waarom is Léger er niet? En waarom niet Vildrac? Dat vond plaats in de gemeenschappelijke eetzaal. Ik wees met mijn hand naar Léger en Vildrac, die samen zaten te lunchen. Hij werd verlegen. Ik zei hem: ‘Dat zult u immers recht zetten?’ ‘O ja,’ zei hij. ‘Ja, zeker.’ Ik behoef u niet te zeggen, dat we nog altijd op die rechtzetting wachten. Ik vraag u dan ook: Wie zijn de naïevelingen? Wij, de radicalen, de pastoors, de schrijvers, ‘die dienst hebben’ en die, zo zegt men, duistere practijken dienen, of wel de lezers van de ‘Monde’, die rustig zulke leugens slikken en niet ophouden te verklaren, dat die ‘Monde’ toch o! zo'n ‘objectieve’ krant is! Maar in het verslag van de eerste vergaderingen zijn de Fransen toch met één nul door de Engelsen en de Duitsers verslagen. Een Engelse krant brengt de opening van het Congres. U kunt u wel indenken, dat iedereen daar aanwezig was. En wat beweren nu die Engelsen? ‘De heer Joliot-Curie sprak voor lege stoelen. Uit het Westen was niemand gekomen, er waren alleen gedelegeerden uit het Oosten gearriveerd, maar die gaven er de voorkeur aan om door de grote straten van Wenen te flaneren en de winkels te bekijken.’ De tweede dag sprak kanselier Wirth. Een paar dagen later las ik in een Duitse krant: ‘Kanselier Wirth heeft zich in zijn rede er over beklaagd, dat hij niet vrijuit kon spreken. De sprekers moeten hun redevoeringen vijf uur tevoren overleggen, in beginsel voor de tolken, maar in feite omdat ze door de Sowjetcensuur heen moeten.’ Ongelukkigerwijze ken ik een beetje Duits, zodat ik naar de rede van kanselier Wirth en niet naar de Franse vertaling van zijn redevoering heb geluisterd. Hij heeft natuurlijk met geen woord gezinspeeld op de vrijheid van spreken en hoe had hij zich ook kunnen beklagen, want zijn redevoering had hij al opgesteld voor hij naar het Congres vertrok. Wat de redevoeringen gaangaat, ik weet niet hoe het bij de anderen is gegaan, maar de mijne heb ik precies één uur voordat ik hem uitsprak uit handen gegeven en toen ik sprak was hij nog niet helemaal vertaald. Trouwens, de tweede dag hebben de tolken al geprobeerd de vertaaltijd te bekorten en tenslotte kon men zijn rede | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
tien minuten voor men hem uitsprak, overleggen. En nu ben ik gekomen bij de redevoeringen van d'Astier en die van mevrouw Piaggio. Het was, zoals u weet, Zondagmiddag en de pers hier heeft gesproken van een ‘knaleffect’, een ‘verrassing’, iets ‘sensationeels’. En een hoop mensen, die ik na mijn terugkomst heb ontmoet, verkneukelden zich over de ‘donder in Wenen’ - zelfs mensen, die precies zo denken als ik - enkel en alleen, omdat ze het niet over zich kunnen verkrijgen de kranten helemaal te wantrouwen. Wat wil je, ze zijn veel te naïef! Maar ziehier hoe het allemaal is gegaan. Dat zal u meteen de afmosfeer van Wenen duidelijk maken. Ja, in het begin verliep het niet al te vlot. En weet ge, waarom niet? We werden verstikt door onze vrijheid. Men had beloofd, dat een ieder, die wilde, zo lang als hij wilde kon spreken. Daar waren mensen gekomen met redevoeringen, die al lang overal waren gezegd. Maar ze werden toch ingeschreven: Want begrijpt ge wel, hoe ontroerend het is, als mensen van heinde en verre zijn gekomen, van het andere eind van de wereld, om iets te doen voor de vrede, er iets over te zeggen, na zo'n lange reis, tegen al die andere mensen? Hoe kon het Congres hun het woord weigeren! Hun redevoeringen - die altijd van weinig belang waren - brachten de meest uiteenlopende meningen en theorieën. En daar ze alles van het begin af aan vertelden, was het niet mogelijk een grondslag van overeenstemming te vinden tussen hen allen. Toen we op één middag naar een volgeling van Gandhi, een aanhanger van Peron en de Sowjetschrijver Ehrenburg hadden geluisterd, hadden we de indruk dat het zo niet verder ging. Er ontbrak iets aan en dat was de discussie. De ‘genodigden’ wilden discussiëren, ze waren vol ongeduld om dat te doen. De communisten en de leiders van de Vredesbeweging wilden ook de discussie. Ze waren bang achteraf het verwijt te krijgen, dat ze ons een week lang als kleine kinderen hadden laten kletsen om ons dan, haastje repje, op de laatste dag allerlei moties en resoluties, waar ze op gesteld waren, te laten aannemen. En toen gebeurde het volgende: ik vertel het u, want het toeval wilde dat ik van alles getuige was. 1. Farge kwam op Zondag tijdens de lunch in één der eetzalen van de Kursalon om één voor één de hoofden der delegaties te raad- | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
plegen, die hem allen hetzelfde antwoordden. Hij sprak met Pierre Cot, die hetzelfde dacht. Vergezeld van enige mensen ging hij vervolgens naar een andere eetzaal, waar hij met Ehrenburg sprak, die van zijn kant al in gesprek was met Chambrun, om hem te zeggen dat er iets gedaan moest worden. Vervolgens ging hij naar het secretariaat, waar hij met d'Astier, Cassanova, Dominee Boce en nog een paar anderen sprak, die het er allemaal over eens waren, dat men moest proberen de koers om te gooien. Dat wil zeggen, dat men de congresleden moest vragen zelf hun vrijheid in te tomen, door meer discipline in acht te nemen, en tenslotte nam d'Astier op zich dit het Congres voor te leggen. Zo ziet ge dus, dat het de wil was van het hele Congres. Oost en West, Azië, Afrika, Europa en Amerika, allen spraken zij zich uit door de spreekbuis d'Astier. En het resultaat van zijn interventie, dat was geen verbazing, maar enthousiasme en een donderend applaus. Het Congres nam eenstemmig en democratisch een besluit. Zo voelden wij dat allen en ik moet u zeggen, vanaf die dag kreeg het Congres volledig vertrouwen in zijn leiders en in zichzelf; vanaf die dag voelde het opeens, dat het helemaal één was. Toen het naar d'Astier luisterde, ontdekte het Congres opeens de realiteit van zijn gemeenschappelijke wil, of, zo ge dit prefereert, zijn souvereiniteit. En dan schreef men nog wel in de kranten, dat het Congres bewerkt werd! Maar daar had men zelfs bij de meest sceptische congresgangers niet mee moeten aankomen. Tot dusver bestond het Congres uit mensen van goeden wille, uitgenodigd door een grote Beweging, mensen, die probeerden het met elkaar eens te worden. Daarna waren wij het: wij voelden ons terdege en totaal verantwoordelijk ten overstaan van de wereld, omdat wij de zekerheid hadden gekregen, dat deze precies zó zou worden als wij hem zouden laten worden. Wat de rede van mevrouw Piaggio betrof, laten we elkaar goed begrijpen. Als vertegenwoordigster van een Italiaanse katholieke beweging verklaarde zij, dat zij zich nooit tegen de communistische partij zou keren en dat haar beweging meestentijds in overeenstemming met de communistische partij te werk ging. Maar, zo voegde zij hieraan toe, in de conservatieve kranten worden dingen beweerd, die ons in verwarring brengen, en zij stelde enige vragen over de binnenlandse aangelegenheden in de Oostelijke democratieën, over de toestand van de geestelijkheid in Azië, en tenslotte wilde ze weten, waarom het | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
compromis van India bij de U.N.O. door de heer Wysjinski was afgewezen. Hierbij de volgende opmerkingen: 1. Wat de derde vraag aangaat - Ehrenburg heeft mij dit zelf gezegd - wenste de Sowjet-delegatie eigenlijk, dat men deze vraag zou stellen. ‘Dit is een mooie grondslag voor een stevige discussie,’ zei hij. Ge weet, dat twee dagen later de kwestie ter discussie kwam tussen Indiërs en Chinezen. 2. Wat de andere vragen betreft, nu nog heb ik de indruk dat ze niet gesteld hadden moeten worden in het kader van onze discussie. Ik heb reeds gezegd, waarom niet. Maar toen Mevrouw Piaggio klaar was met haar rede, stonden de gedelegeerden op om haar toe te juichen en lang ook. Allen, met inbegrip van de Chinezen en de Sowjet-delegatie. Waren zij het allen met haar eens? Geenszins, althans niet de meesten van de afgevaardigden op het Congres. Maar zij waren zeer ingenomen met de toon van oprechtheid, waarmee ze al haar scrupules had voorgelegd en vooral waren zij zeer blij, dat deze episode de volken zou aantonen dat de discusie vrij was. Ge weet, dat verscheidene andere gedelegeerden analoge vragen hebben gesteld. Dat verbaasde niemand, dit kan ik u verzekeren. Het Congres voelde zich volkomen vrij en nooit had het de indruk, dat men een dosis moed moest opbrengen om binnen die vier muren de een of andere vraag te stellen. De mensen, die het woord hadden, waren, zelfs als ze een geheel andere mening waren toegedaan dan de onze, zelfs als ze volgelingen waren van Gandhi, altijd wij, altijd wijzelf. En weet ge, dat ‘knaleffect’, die ‘sensatie’ bestond alleen voor onze reactionnaire pers. Alleen die kleine lasteraartjes kregen een schok, alleen zij waren stom van verbazing. Want tenslotte raakt men toch verstrikt in zijn eigen leugens. Geheel ontwapend schreef tenslotte één van die jeugdige slimmerikken, die zo zelfbewust, zo vol ondervinding waren en die zich niets op de mouw lieten spelden, in zijn krant, dat het Congres ‘nogal uitzonderlijk’ was. Ik zou ‘uitzonderlijk’ zonder meer hebben geschreven. Want wat ik in Wenen heb gezien in dat enorme, geheel met blauw behangen gebouw, dat was niet alleen een congres, dat was de Vrede. We hebben niet alleen onze Vredeswil aan onze regeringen kenbaar gemaakt, we hebben de Vrede gemaakt. We hebben een unieke ervaring van vriendschap tussen de mensen tot stand gebracht. Vietnamezen en Fransen, Chinezen en Amerikanen konden elkaar ontmoeten, met elkaar spreken, tegen elkaar glimlachen zonder hun land te verraden, | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
zonder de oorlogen, die aan de gang zijn, te vergeten, noch het leed hunner volken. Zo er hoop was in Wenen, dan kwam dit doordat wij opeens zagen wat de vrede zou kunnen zijn en nooit is geweest: eendracht. Maar tenslotte is voor een correspondent van de ‘Monde’ nogal uitzonderlijk een grote krachtsinspanning. Ik weet niet, of ge het hebt bemerkt, maar vanaf dat moment werden de artikelen over Wenen hoe langer hoe zeldzamer in de kranten. Er was iets veranderd! En juist de Monde, de Monde van gisteravond heeft zich gehaast de dingen in een hoofdartikel weer op hun pootjes te zetten. Het Congres van Wenen! Nu, en wat dan nog? Ja, ze hebben daar heel wat afgeleuterd. Een stuk of wat mensen hebben bewezen, dat ze onafhankelijk zijn. Maar perslot van rekening, wat heeft men er gedaan? Men heeft er alleen maar Sowjetmoties aangenomen, zeer vage resoluties, die al van te voren bekend waren. En dat is wel de allerergste leugen. Want hier gaat het niet meer om details, dit is een systematische vervorming van het hele gebeuren. 1. Waarom moet het Congres tot de slotmoties worden teruggebracht? Dus dat alles is niets, deze overeenstemming die langzaam aan tot stand kwam en die de laatste dag tot uiting kwam door een laaiend enthousiasme? Dat is allemaal niets, deze versterkte wil om de strijd voort te zetten, dat bewustzijn, om zo te zeggen wereldbewustzijn, dat een ieder van zijn verantwoordelijkheid heeft gekregen? Dat is allemaal niets, deze ervaring van eenheid? Dus het heeft geen enkel nut voor ons dat we contact hebben opgenomen met de Sowjet-en Chinese delegaties? Dus al die ontmoetingen en diepgaande discussies, die tussen Vietnamezen en Fransen plaats hebben gevonden, die zijn allemaal volkomen nutteloos? En de ontmoetingen tussen Fransen en Duitsers? Tussen Chinezen en Indiërs? Het werk van de commissies, daarover spreekt ge niet eens? Telt dat niet mee? Zegt u niets over de aangenomen moties? In onze delegatie waren mensen, die vijandig stonden tegenover de kolonisatie en anderen, die het met dat standpunt oneens waren, ook al erkenden ze dat er verkeerde practijken bij te pas komen: dus dat heeft geen betekenis, dat ze het eens zijn geworden over de noodzakelijkheid om een einde te maken aan de koloniale oorlogen, die op dit moment gevoerd worden? Dit enorme werk van gelijkmaking van de wereldvrede, dat in een week tijds tot stand werd gebracht en dat ons thans zoveel sterker maakt en zoveel zekerder, dat telt niet mee? | |||||||
[pagina 228]
| |||||||
2. Wat de resoluties zelf aangaat, het is zeer zeker waar, dat wij ze al de eerste dag hadden kunnen tekenen; we hadden ze al in Frankrijk kunnen ondertekenen, voor dat we weggingen. Maar wat wil dat zeggen? Dat ze daarom het Sowjetstandpunt tot uitdrukking brengen? Nee, maar juist wel, dat ze in de breedste zin menselijk zijn en dat niemand kan weigeren, indien men van goeden wil is. En zo het al het Sowjetstandpunt is - wat ik inderdaad ook geloof - wel, des te beter, want dat bewijst dan, dat de Sowjets de ware vrede wensen. Ge zegt, dat deze resoluties vaag waren? Dat komt, omdat u ze niet begrijpt. U denkt, dat nauwkeurigheid bestaat in een nauwkeurige kaartenstudie van diplomaten. Wij hebben er niets op tegen dat diplomaten diplomatieke kwesties regelen. Maar hier gaat het om iets heel anders, om zeer nauwkeurige waarheden, maar die breed en eenvoudig zijn. Waarheden, niet van technische mensen, maar van het volk; waarheden, die geboren worden uit de toestanden zelve, in het denken van al wie er onder te lijden hebben; waarheden, die een soort spreekwoordelijke eenvoud bezitten: Het ‘staakt het vuren’? Kom, kom, zegt men: laten we eerst de kwestie van de uitwisseling van de krijgsgevangenen regelen. Maar neen! Gíj zijt het die ongelijk hebt! Eerst het vuren staken! Ziedaar hoe zich het denken van het volk uitdrukt: zolang men blijft doorvechten, zolang vecht men en spreekt men niet met elkaar. Zo ge wenst te spreken, houdt dan op met vechten. ‘Dat is al gebeurd en wat is het resultaat...’ Welnu, zeggen de volken, doe het dan nog eens. De Vijf Groten hebben allen de mond vol over vrede. Welnu! laten we ze het vuur aan de schenen leggen: laten zij zich verplichten nooit de lopende kwesties met de wapenen te regelen. Is dat het verdrag Briand - Kellog? Ik weet daar niets van. Het is vooral het eerste duidelijke ding dat sinds 1945 gezegd is. Het betekent alleen maar: als ge de vrede wenst, bewijst dit dan! Ge zegt: het is niet doeltreffend. De U.N.O. zal er toch geen rekening mee houden. En dat is ongetwijfeld waar. Maar dat ligt niet aan de volken, dat ligt aan de U.N.O. En gesteld dat de U.S.S.R. en China verklaren, bereid te zijn zo'n verdrag te sluiten, het grondgebied te ontruimen, dat ze bezet houden, enz. Gelooft ge dan, dat zo'n verklaring geen uitwerking zou hebben? Vergeet niet, dat de Amerikanen | |||||||
[pagina 229]
| |||||||
misschien voorbereid zijn om op de oorlog te antwoorden met oorlog. Maar dat zij er niet toe voorbereid zijn om een antwoord te geven op een vredesteken: indien morgen de U.S.S.R. Oost-Duitsland zouden evacueren, dan is het ‘antwoord’ niet gereed, dan zouden de Geallieerden niet weten, wat te doen. Kinderspel, zegt me de brillante directeur van een neutralistisch blad dat een oplage heeft van 200.000 exemplaren. Wat doet me dat, als een Tsjechische schoenmaker een Siciliaanse postbeambte ontmoet? Weet je, wat ik wil? Dat Schumann en Molotow elkaar ontmoeten. Ja, dat is belangrijk... Ik antwoord hem: ‘En hoe wilt u uw Schumann dwingen, Molotow te ontmoeten? Door in hongerstaking te gaan, net als Gandhi? Hoe wilt u uw neutralistische politiek toepassen, als de volken daar niet om vragen, als het Franse volk niet eensgezind is over enkele eenvoudige kwesties? En hoe zou het Franse volk eensgezind kunnen zijn, als u en uw krant een zwakke echo vormt van de laster die door de andere kranten wordt uitgekraamd? Wat mij aangaat, ik heb dit gezegd, ik kan niet anders doen dan getuigenis afleggen. En dat doe ik, juist omdat ik niet behoor tot de Vredesbeweging, omdat ik de oproep van Stockholm niet ondertekende. Ik doe dat voor allen, die op mij gelijken en die niet naar Wenen zijn gegaan. Ik getuig dus, dat dit Congres van Wenen, ondanks de laster, een historisch gebeuren is en zal blijven; ik getuig, dat vertegenwoordigers van 70 naties elkander daar hebben ontmoet en hun opvattingen niet slechts in volledige vrijheid, maar ook in vriendschap hebben getoetst. Ik getuig, dat zij uit elkaar gingen met de wil, hun actie voort te zenen en met de hoop deze tot een goed resultaat te brengen. Ik getuig, dat de Vrede, waarvan ik de eerste kiem heb gezien, iets meer is dan enkel het afwezig zijn van oorlog en dat die een nieuwe eer en een nieuwe band tussen de mensen kan worden. De kiem hebben wij in Wenen gezien. Het is aan ons en aan u, die hier zijt gekomen, maar het volgend jaar zult komen in Wenen of elders, te beletten, dat men de Vrede verplettert. |
|