De Nieuwe Stem. Jaargang 8(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Eldert Willems Waddeneiland Het water van de zee ligt laag hier, dun overglijden de golven en ondiep midden op zee staan uit de donkere fuiken, zwart duiken er zwarte aalscholvers. De hond van de storm blaft hard, de kudde der golven dringt door het gat opgejaagd rusteloos springend tussen de eilanden, wit slaat schuim op de rand van de zandplaat. Paarden nevelig op de zandvlakte jagen zij voort rood is het zand, in de storm verstuiven de duinen dof wegkloppende hoeven het water komt op het wad. Roestbruine holle weiden oplopend tegen de lucht de grond gekarteld en aan- gevreten van gaten, rood staat een paardje grazend in de late woestijn van de zon. Verblindend oog van het duister zoekende helwitte spin draait, loerend rond, uit de lucht gevangen zwermen zij aan, te pletter dood de vogels tegen de toren. [pagina 68] [p. 68] De lampen der mensen doven de oosterschaal van de lucht verbleekt, kaal licht valt over de toren, wit in de morgen verschrikt op de dode lichamen van vogels. Donkere dennenspiegel water weerkaatst in banen amberen kleur en het zwart der dodemansven, blank baadt zij de welvende schouders de zwaan die zingt in de nacht. De putten gedempt der ziel klein stadje gebogen, een schelp in het duin, het water omspoelt gekarteld de rand en ruisen de wind in de zeehoorn ruisend rimpelend gezang. Omsingeld tussen het water de kimmen zijn helder, uit zee verrijst de scherpe streep van het strand, verweerd en wit uitgebeten de duinen krommen de rug in de wind. Vorige Volgende