kwart eeuw oud, toen hij door een toeval gelegenheid had, deel to nemen aan een déjeuner ter ere van Paul Fort in de Closerie des Lilas. Een entrefilétje over dat huldigingsfeest had in de kranten gestaan en het lieve oude werkstertje, dat zijn netjes door haar opgeperste donkere pak klaarlegde, vertrok het gerimpeld gezichtje in extase, alsof zij met tuitende lipjes honing proefde: ‘Ah, Monsieur Paul Fort! Ah! Monsieur André Gide!’ (Deze laatste zou mede aanzitten).
Snobisme was aan dit mensje vreemd en het stond wel vast, dat zij nooit een letter van een van beide auteurs onder ogen had gehad. Maar dat doet er niet toe: deze uiting van respect en waardering was alleen maar een zeer alledaags symptoom van de bijzondere betekenis welke, bij een waarlijk cultureel volk als het Franse, gehecht wordt, ook door de eenvoudigsten, aan het bestaan van een nationale letterkunde. Men kan beweren dat de kennis van schrijversnamen zonder kennis van hun werk niets waard is, maar begrijpt dan niet de psychologische achtergrond van het bedoelde kwaliteitsgevoel in een land, waar uit een traditioneel voortgezette, ingeschapen geestesbeschaving de taxichauffeurs elkander uitschelden, weliswaar in het afschuwlijkste argot, maar in klassiek gebouwde ciceroniaanse periodes.
Aanleiding tot deze korte overwegingen was de uitgifte door de Belgische regering van een reeks uitnemend uitgevoerde postzegels met de beeltenissen van belangrijke gestorven schrijvers, behorend tot de moderne Belgische auteurs. Op deze wijze komen bij millioenen Belgen per brief de voortreffelijk gelijkende portretten binnen van Karel van de Woestijne, Maurice Maeterlinck en Emile Verhaeren. Misschien zijn er wel meer, maar die hebben wij niet gezien.
Een middel om via iets zó persoonlijks als een goed geslaagd portret ook interesse voor litterair werk te stimuleren. En waarom kan zoiets nu bij ons niet?! Goed, wij hebben kinderpostzegels. Maar ook dichters hebben nog veel van het kind. Zouden postzegels met koppen van Kloos, Van Deyssel, Gorter, Leopold, Boutens, Henriette Roland Holst bij ons niet een nog veel nuttiger functie vervullen dan in een land, waar nu eenmaal van huis uit een schrijver als zodanig voor het volk reeds meer betekent dan hier?
Durft men met deze portretten bij het Nederlandse volk niet voor de dag te komen? Ontbreken soms teveel de geroemde zuilen, die nu eenmaal elk departementaal gebaar stutten, of zit misschien het haar van Willem Kloos niet netjes? Zijn wij niet mooi genoeg?