L.A.J. Torfs
Het lied van de arbeid
Ik ben arbeider en er niet trots op, noch beschaamd over; het is mijn lot, maar iedere Zon- en feestdag ben ik mijnheer. Gewassen, geschoren en gekleed, vlei ik me in een fauteuil met een periodiek of boek. De overige dagen van de week een loonslaaf, die werkt met de verbetenheid van hem die zijn lot haat.
De arbeid maakt mij dronken, was ik nuchter, ik zou niet werken. Me niet afsloven voor een te laag loon.
Mijn werkgever ken ik niet. Verlang ik ook niet te kennen. Het is een naamloze vennootschap. Iedereen is er bang voor zijn betrekking. De directeur, de chefs, de onderchefs en ploegbazen. Het bangst zijn echter zij, die de middelbare leeftijd reeds bereikt hebben, om hun staat van loonslaaf te verliezen.
Doch soms, als het werk me niet beneveld en de vermoeidheid mijn toch al te groot hoofd niet dubbelzwaar gemaakt heeft, zingt er nog iets in mij van het kind en van geluk en verteder ik mij, om een vriendelijk gelaat, gebaar, of blik terloops opgevangen. Dan herinner ik me een versregel of zin die ik ergens las, dan schiet me weer een ondeugend woord te binnen.
Deze ogenblikken zijn zeldzaam, zeldzaam als het lied van de nachtegaal, zeldzaam als het gemurmel van een beek, gehoord van uit een ronkende tractor.
Het leven is mooi, mooi als de arbeid gedaan is, helaas is hij nooit gedaan. Morgen begint het weer. Zestig uren, zeventig en nog meer uren. Stad in, stad uit; trap af, trap op; met de vage hoop zich hier of daar te kwetsen, liever nu dan straks, om voor enige tijd thuis te zitten. Om met een boek op mijn knieën te luisteren naar Mozart of Haydn. De bloemen te strelen in de tuin, om fris te zijn en niet steeds nat bezweet.
Om voor enkele weken weer zichzelf te zijn, geen chefs, geen wegen, geen steden te zien, geen café-bazen en geen bierpotten, maar de zon op de bloemen. Te luisteren naar een concert inplaats van naar een dieselmotor, die amechtig een te zwaar geladen aanhangwagen de berg optrekt.
Wat zijn voor een loonslaaf de namen nog van Rameau, Boccerini, Corelli, Haydn, Mozart en Mendelssohn anders dan vergeten of nooit gehoorde klanken.