gepast, bijvoorbeeld het verdelen van de arbeiders over de verschillende taken op een zodanige wijze, dat er geen mensen met elkaar behoeven samen te werken waartussen antipathieën bestaan. Naast de stopwatch en de beroepstest is dus een derde middel gevonden dat de oude bazenzweep vervangt: beheersing van de ‘human relations’.
Al deze punten van ‘scientific management’ zijn zo langzamerhand al wel naar Nederland geïmporteerd. Een typische ‘morale’-studie is bijvoorbeeld het onderzoek van Ydo naar de factoren die bepalen of men ‘plezier in het werk’ heeft. En al zijn dan de ondernemingen er nog niet op grote schaal toe overgegaan om ‘mensenkenners’ af te huren, in ieder geval zijn er reeds scholingsinstituten voor hen. Zo kunnen bijvoorbeeld zowel de psychologische studenten als de studenten aan de zevende (politiek-sociale) faculteit zich specialiseren in de richting van bedrijfspsychologie en bedrijfssociologie.
Daarnaast komt er in de laatste jaren ook een opvallend aantal proefschriften uit, waarin dit terrein wordt aangesneden. Uit 1951 is er bijvoorbeeld dat van Leo Hornstra: ‘De mens in de organisatie van de arbeid’. Deze personeelschef, die werkzaam is geweest bij N.V. de Bijenkorf en bij de K.L.M., houdt zich onder andere bezig met de tekortkomingen van de psychotechniek. Beroepstest, zoals zij toegediend plegen te worden, zijn volgens Hornstra onvoldoende: zij meten slechts de capaciteiten van de sollicitant en niet de geschiktheid qua karakter. Dit laatste is minstens even belangrijk, en moet gezien worden vanuit psycho-analytisch gezichtspunt. Een matrassenmaker bijvoorbeeld ‘moet passief-feminine trekken bezitten, wil zijn ambitie voor dit beroep gerechtvaardigd zijn’. Enzovoorts. Een andere dissertatie, Horringa's ‘Individu en groep in het moderne bedrijf’, beweegt zich meer op het terrein van de ‘human relations’, en wel in de vorm van een overzicht van de desbetreffende litteratuur.
Aan deze ontwikkeling, die voor Nederland nog slechts aan het begin staat, is een groot gevaar verbonden. Wanneer men spreekt over ‘human relations’, appelleert die klank bij velen in eerste instantie aan hun sociaal gevoel. Men hoort steeds meer van dergelijke woorden, er is steeds meer ‘zedelijke waardering van de arbeid in het industrialisme’ zoals de titel van een recent theologisch proefschrift luidt. Horringa zegt het zo: ‘Het feit dat aandacht voor de ‘human factor’ tegenwoordig niet meer als liefdadigheid of luxe is te beschouwen, maar veeleer als een onderwerp voor een nuchtere bedrijfshuishoudkundige berekening, neemt natuurlijk niet weg, dat veel van deze aandacht nog steeds