De Nieuwe Stem. Jaargang 8(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Rennie Elisabeth Veenstra Nieuwjaarsmorgen van de waanzin Naakt is de eerste Januari-dag. En in een blank verwachten beeft haar ziel Of er een sluier van haar ogen viel En ze ineens de verte duidelijk zag Bij 't vallen van de eerste klokkeslag. Ze houdt verbaasd dat wezentje, fragiel, Waarvan de steeds vermoeider tijd beviel. Ze kijkt ernaar met een verrukte lach. Het is voor iedereen, het is van haar. Nog kort tevoren was ze dood alleen En nu zo'n groot geschenk: een piepjong jaar. Ze moet er goed op passen, nu meteen Zal ze beginnen met de oppas - maar, Waar slopen toch de andere jaren heen? In 't donker zijn alleen haar lippen warm, Ze heeft die bij het laatste licht geverfd. Ze zal de deur op slot doen achter zich En denken, dat ze weggaat voor altijd. Ze zal gewoon gaan lopen langs de Amstel, Mee met de golven van de donkere Amstel, En dan misschien zal er wel iets gebeuren. Het doet er niet toe wat, maar iets Waardoor ze niet meer terug zal hoeven gaan. Ze noemt het licht en warmte, en dat samen is geluk. Maar ook het wachten is geluk, het hopen Zolang ze niet te moe is om te lopen. Alleen, ze moet de sleutel in haar hand Stevig vasthouden, want je kunt niet weten. Ze mag waar ze vandaan komt niet vergeten. Als het geluk haar nog niet op komt rapen - Je moet toch ergens slapen... Vorige Volgende