| |
| |
| |
Norbert Loeser
Enkele opmerkingen over ‘crime fiction’
[De maatschappelijke betekenis van de detective-roman]
Het is eigenaardig, dat ondanks de talrijke verhandelingen, studies en dissertaties, waarin literatoren, wijsgeren en sociologen etc. onze hedendaagse samenleving aan een soms zeer strenge critiek onderwerpen, uiterst belangrijke, boeiende en leerzame onderwerpen schromelijk worden verwaarloosd. Een zo opvallend verschijnsel als de detective-roman, die een welhaast dominerende plaats in de moderne letteren inneemt, is blijkbaar aan de aandacht van onze bevoegde critici en deskundige analytici ontsnapt. Dit feit is dubbel merkwaardig wanneer men bedenkt, dat het hier een internationaal verschijnsel betreft: al zijn de Angelsaksische landen als de bakermat van dit eigenaardige literaire genre te beschouwen en al kunnen zij nog heden op de grootste en ook verreweg de belangrijkste productie op dit gebied bogen, toch bloeit dit soort letterkundige bedrijvigheid ook in andere landen als ‘Kriminalroman’, ‘roman policier’, ‘detective-roman’ etc. - en overal beleven deze boeken een duizelingwekkend aantal herdrukken, waarbij zelfs de cijfers van de meer serieuze ‘best-seller’ tot een onbeduidend getal ineenschrompelen. Een geestelijk product, dat dagelijks millioenen mensen bereikt, dat hun tijd, hun aandacht, hun geestelijke vermogens in beslag neemt, is toch ongetwijfeld een maatschappelijk en cultureel verschijnsel van de eerste rang; desondanks is de literatuur over dit onderwerp uiterst schaars en vrijwel zonder betekenis. Een der oorzaken van deze opmerkelijke zwijgzaamheid is ongetwijfeld het snobistische karakter van ons z.g. culturele leven; een zekere mate van geestelijke preutsheid weerhoudt vermoedelijk velen om zich met een zo minderwaardig literair product als de ‘crime fiction’ bezig te houden - een product, dat immers uit artistiek oogpunt in laatste instantie toch niet au sérieux mag worden genomen.
Maar de onderzoeker, de vorser, die werkelijk een diagnose van het heden zou willen stellen, mag niet tegen vuile handen en een smerig geworden witte jas opzien en het blijft een open vraag, of sommige producten der ‘serieuze literatuur,’ die met veel hogere pretenties optreden, au fond een grotere menselijke of artistieke waarde hebben dan de voortbrengselen van het genre der misdadigersliteratuur. Dorothy Sayers heeft een verzamelband moord- en griezelverhalen van een vrij omvangrijke en zeer scherpzinnige inleiding voorzien, waarin zij het onderwerp historisch en psychologisch benadert; maar zij blijft, zelf een vooraanstaande figuur op dit gebied, met haar overigens zeer rake beschouwingen binnen het
| |
| |
métier, haar essay is onder meer een practische handleiding voor de aankomende schrijver van dergelijke romans of novellen; want ook deze tak der literatuur kent de geconcentreerde vorm van de novelle als criminele short-story. Dorothy Sayers bekijkt het gegeven niet in breder verband; Ook de studie van prof. G. v.d. Leeuw en de aantekeningen van E. du Perron, die zich ten onzent met de detective-roman bezig hebben gehouden, behandelen niet alle aspecten van dit zeer boeiende onderwerp - en dat is jammer. Want het zou zeer goed mogelijk zijn om uitsluitend aan de hand van de ‘crime fiction’ een vrij nauwkeurig beeld van het hedendaagse mensdom te schetsen, zover het zich met zijn denken, voelen en handelen binnen de sfeer van de Westerse beschaving beweegt. Het is misschien geen zeer zuivere, en zeker geen vleiende spiegel, waarin wij de geestelijke en psychische physiognomie van het heden weerkaatst zien, maar dit kan ons niet van de plicht ontheffen om onszelf ook met de minder aantrekkelijke en prettige aspecten van ons bestaan te confronteren: ‘crime fiction’ kan ons misschien meer omtrent onszelf, onze gebreken en fouten leren dan omvangrijke en diepzinnige, stipt wetenschappelijke verhandelingen.
Juist het ontbreken van alle snobistische trekken en geveinsde artisticiteit, de afwezigheid van iedere onzuivere pretentie doen op zichzelf reeds weldadig aan in een tijd, waarin het merendeel der boeken niet meer ten bate van de normale lezer, maar terwille van de recensent worden geschreven, zoals onze schilderijen voor tentoonstellingszalen worden geschilderd, en onze muziek voor ‘wereldpremières’ wordt gecomponeerd. De detective-roman wil niet meer zijn dan hij is - hij is eerlijk en vrij van alle geestelijke huichelarij; op dit gebied zijn schrijver en publiek in zekere zin nog naïef en ‘onschuldig’, zij hebben niet hun Zondagse pak aangetrokken en hun gelaatstrekken niet in diepzinnige rimpels geplooid om een culturele handeling te celebreren. Hier schrijft men inderdaad nog om gelezen te worden en hier leest men nog terwille van de lectuur - niet, omdat men dit boek beslist moèt kennen, of omdat de ‘gezaghebbende pers’ het als een verheven meesterwerk beschouwt; alleen terwille van het lezen zelf, terwille van het eenvoudige, onopgesmukte plezier in de lectuur worden deze boeken door vele millioenen mensen ter hand genomen.
Onze taak is dus vrij eenvoudig: een verklaring voor deze verbazingwekkende groei van de ‘crime fiction’ te vinden, na te gaan, waarom deze literaire producten zo gretig aftrek vinden en door talloze lezers met gespannen aandacht als het ware worden verslonden - en door lezers uit welhaast alle maatschappelijke kringen. Want het is een grove fout te veronderstellen, dat slechts het onontwikkelde publiek voor dergelijke boeken belangstelling koestert: reeds het feit, dat talrijke exemplaren in de
| |
| |
Engelse taal worden verkocht, bewijst het tegendeel. Trouwens de boeken van Dorothy Sayers, Ellery Queen etc. wenden zich door hun opzet tot een lezerskring, die over vrij hoge intellectuele capaciteiten moet beschikken om van deze lectuur werkelijk te kunnen genieten. De arts, de ingenieur, de hogere ambtenaar en betere zakenman, die hun complete Vondel en Huizinga in hun boekenkast hebben staan, zijn dikwijls tevens liefhebbers van detective-romans, al zouden zij daarvoor ook niet onomwonden willen uitkomen. In de Angelsaksische landen schrijven overigens ook auteurs van naam en faam dergelijke boeken, zonder deze bezigheid beneden hun waardigheid te achten en zonder dat hun reputatie als volwaardig literator daardoor wordt geschaad. Er bestaan trouwens ook op dit gebied vrij grote niveau-verschillen, evengoed als op het terrein der ‘serieuze’ literatuur; er zijn ook talrijke detective-romans, die het uitsluitend van de uiterlijke spanning, die dikwijls met grove en plompe middelen wordt bereikt, moeten hebben; maar juist de beschaafde ‘crime fiction’ is voor het doel van onze beschouwingen uitermate leerzaam, omdat wij hier een blik in het geestelijk leven van onze hedendaagse ‘élite’ kunnen werpen.
Een van de voornaamste redenen, die de overheersende plaats der criminele literatuur verklaren, schuilt ongetwijfeld in de droevige steriliteit van de hedendaagse ‘serieuze’ romankunst. Er is geen literair genre, dat in zo hoge mate aan waarde en betekenis heeft ingeboet als de roman; want iedereen is ervan overtuigd, dat hij of zij bij voldoende vrije tijd een roman zou kunnen schrijven. Het is foutief te menen, dat onze misdadige instincten vrijer en onbeteugelder dan vroeger aan de oppervlakte van ons bewustzijn komen, en dat daarin de grote aantrekkingskracht van deze lectuur moet worden gezocht. De algemene bandeloosheid, de slechts met moeite en dan nog zeer gebrekkig bedwongen anarchie, die alom in de wereld heerst, zijn weliswaar een factor, die hierbij in rekening moet worden gebracht, maar over het algemeen zijn wij eerder slapper en tammer dan krachtiger en roekelozer geworden en het misdadige element, de criminaliteit sensu stricto speelt hier geenszins de hoofdrol, vooral niet in die boeken, die een ontwikkeld en beschaafd publiek veronderstellen. Het is eerder de kleurloosheid van ons dagelijks bestaan, ons al te grondig georganiseerd en planmatig geregeld leven, die in de interessante en met veel scherpzinnigheid gepleegde misdaad een soort tegenwicht en uitlaat zoeken; de detective-roman is eerder een veiligheidsklep voor onze lagere aandriften dan een prikkel om zelf het pad der misdaad te bewandelen.
Neen, de reden voor de tropische groei van de ‘crime fiction’ moet, zoals gezegd, in de steriliteit van de tegenwoordige serieuze roman worden gezocht. Een goede roman uit de bloeitijd van dit literaire genre, een mees- | |
| |
terwerk der vorige eeuw, behelsde in een meer of minder harmonisch evenwicht beide voor de roman onmisbare factoren: spanning, die door het gebeuren, door de daden der in de roman optredende figuren werd opgewekt, en psychologie, een verantwoorde en consequent volgehouden karakterbeschrijving, die tevens de innerlijke motivering der gebeurtenissen vormde. Bovendien waren de handelende figuren zelf uitzonderlijke mensen, bij alle levensechtheid toch symbolische mensen, die een geheel tijdperk, een heel volk of de mens in zijn onveranderlijke en problematische situatie op aarde vertegenwoordigden. Het uiteenvallen in afzonderlijke elementen van een vroeger levend en gecompliceerd organisme, dat voor onze tijd bij uitstek karakteristiek is en dat wij op ieder gebied van ons hedendaags bestaan kunnen constateren, kenmerkt tevens de ontwikkeling van de roman. De werken, die heden ten dage als representatief worden beschouwd, zijn in eerste instantie psychologische ontledingen, waarbij het sexuele leven in toenemende mate de hoofdrol speelt; van een handeling, laat staan van een spannende handeling, kan ternauwernood meer worden gesproken, en bovendien heerst er een steeds toenemende voorkeur voor het pathologische en perverse aspect van het zielsleven. Wanneer de hedendaagse roman niet een soort literaire psycho-analyse voorstelt, dan is hij meestal, hoe mondain of cosmopolitisch de uiterlijke aankleding ook moge zijn, in wezen een streekroman, de realistische weergave van feiten en gebeurtenissen, gewoonlijk gecombineerd met een sociale tendentie, die als openlijke of bedekte maatschappelijke critiek optreedt; aan de scheppende verbeeldingskracht wordt daarbij slechts een zeer bescheiden plaats ingeruimd. Ook dit is een zeer
opvallend en tevens zeer bedenkelijk verschijnsel: het provincialisme, het logische gevolg van de atoomversplintering van de moderne samenleving, symptoom voor het in ontbinding overgaan van samengestelde organismen, die pas vanwege hun samengesteldheid levensvatbaar waren. Vroeger was het omgekeerd: de Fransen van Balzac of Stendhal, de Russen van Dostojewsky of Tolstoi waren ondanks hun uitgesproken nationaal karakter representanten van heel het Westerse mensdom. Vautrec of Raskolnikow waren en zijn ook buiten Parijs of St. Petersburg te vinden. Thans heeft zelfs de internationaal georiënteerde romanheld nog een in wezen provinciaal karakter. Het klinkt paradoxaal, maar het blijft een feit, dat onze voortreffelijke en welhaast feilloos functionnerende gemakkelijke, geestelijke communicatie-middelen onze horizon hebben vernauwd. De oorspronkelijke bedoeling was uiterst nobel en wees in precies tegenovergestelde richting: de gezichtskring, ook van de eenvoudige mens, van ‘the man in the street’ moest worden verruimd. Het menselijk leven gedraagt zich echter dikwijls ironisch, en slechts bij uitzondering beantwoorden de door ons bereikte resultaten aan
| |
| |
onze oorspronkelijke verwachtingen. Zo is het ook met de wonderen der techniek gegaan, waarvoor wij tot op heden een bijna magische eerbied koesteren: drukpers, film, radio en televisie hebben geenszins de gezichtseinder van de kleine stad verruimd, maar van heel de wereld een provincieplaatsje gemaakt, met al de bekrompenheden, roddelpraatjes, burenruzies etc., die voor het leven in een kleine stad al te vaak kenmerkend zijn.
Een ander gevolg van de verlaging, die het peil van de moderne roman heeft ondergaan, is, artistiek gesproken, de vormloosheid, het gebrek aan compositie, aan een hechte en goed doordachte structuur, die immers slechts bij een werkelijk grootse visie kunnen worden verwezenlijkt. De roman op zichzelf is reeds, wat de vormgeving betreft, de kunsttak met de minste eisen, de roman is de bij uitstek democratische kunstvorm, die daarom ook pas in het burgerlijke tijdperk tot grote bloei heeft kunnen geraken. Zelfs onder de grootse scheppingen der vorige eeuw zijn werken, die qua compositie, qua artistieke vormgeving slechts matig geslaagd zijn. De gestadig sterker wordende realistische tendentie heeft deze natuurlijke neiging van de roman tot vormloosheid in de hand gewerkt; van een weldoordachte, zinvol opgebouwde structuur kan in de moderne roman slechts bij uitzondering worden gesproken. Deze feiten waren voor een nauwkeurige opmerker reeds sinds geruime tijd zichtbaar, en Ortega y Gasset b.v. heeft al deze bedenkelijke symptomen reeds tientallen van jaren geleden gesignaleerd; men heeft echter aan zijn en andere waarschuwende stemmen, zoals gewoonlijk, niet de minste aandacht geschonken, en de roman-productie gaat op grote schaal onafgebroken door, al zijn verreweg de meeste boeken reeds maculatuur, nog voordat zij de boekhandel, laat staan het lezende publiek hebben bereikt.
Het hoeft dus geen verbazing te wekken, dat - voor vele lezers waarschijnlijk onbewust - de lectuur van de hedendaagse romanliteratuur weinig voldoening schenkt omdat zij slechts weinig heeft te bieden. Niet iedereen stelt belang in de lotgevallen van een handelsreiziger of de belevenissen van een verpleegster, of is geïnteresseerd in de pathologische ontboezemingen van puberteitsmensen op iedere leeftijd tussen 16 en 65 jaar. De behoefte aan avontuur, aan spanning, aan het sprookje en het wonder is in feite nog even groot als in tijdperken, waarop wij moderne mensen officieel enigszins laatdunkend neerzien, omdat men toen naïef, onwetenschappelijk en slecht georganiseerd was. Maar juist omdat onze wetenschap en onze ‘serieuze’ kunst aan deze behoefte aan sprookjes, aan avontuur en spanning niet of nauwelijks tegemoet komen, wendt het publiek zich met een gevoel van opluchting tot de ‘crime fiction’. De detective-roman is onder de huidige omstandigheden ongetwijfeld be- | |
| |
voorrecht ten opzichte van zijn grote en waardige broer. Het onderwerp heeft bij een dergelijk boek automatisch een zekere mate van logische vormgeving ten gevolge: een misdaad moet ontmaskerd worden, dus de bouw, de structuur zijn tot op zekere hoogte bij voorbaat gegeven. Want niet de misdaad zelf, niet moord en bloed als zodanig, niet taferelen van afgrijzen en verschrikking wekken de spanning op, althans niet in de beschaafde detective-roman: de misdaad wordt bijna steeds in het begin van het verhaal gepleegd, de spanning schuilt in het ontmaskeren van de dader. Het is dus in hoofdzaak geen emotionele, maar een intellectuele spanning, waarmee de betere detective-roman werkt, een factor, die voor de mentaliteit van onze ‘élite’ kenschetsend is en waarop wij reeds hier de aandacht willen vestigen, omdat wij op dit punt nog nader moeten ingaan. Ten tweede besteedt de ‘crime fiction’ weinig aandacht aan
uitvoerige psychologische karakterisering of ontleding, de detective-roman beschrijft geen individualiteiten, maar brengt hoofdzakelijk types ten tonele. De arts, de notaris, de oude heerszuchtige, bedilzieke, aan haar geld gehechte douairière, de roekeloze zakenman of het sympathieke moderne meisje, dat zo vrijgevochten en toch zo fatsoenlijk is, zij allen en nog vele anderen zijn niet individueel gekarakteriseerd, zij kunnen evengoed in New York als in Keulen thuis zijn, onverschillig hoe hun actuele namen en titels ook mogen luiden. De lezer voelt zich dus onmiddellijk thuis en op zijn gemak; de uniformiteit van ons leven, waaraan hij onwillekeurig gewend is geraakt, die hij als vanzelfsprekend heeft leren beschouwen, speelt ook hier een voorname rol. De ‘crime fiction’ is niet provinciaal, juist omdat hier - paradoxaal genoeg - geen individueel gekarakteriseerde mensen, maar types worden beschreven. Want de persoonlijkheid van groot formaat, die zich ten goede of ten kwade vrijelijk volgens haar oorspronkelijke aanleg kan ontplooien, vindt heden ten dage nauwelijks meer innerlijk of uiterlijk de voor haar wasdom onmisbare ruimte. Misschien waren thans ‘Macbeth’ of ‘Othello’ als detective-roman geschreven, en het accent zou niet meer op de boosdoener komen te liggen, maar op de speurder, hetgeen bewijst, dat wij geciviliseerder zijn geworden, en boven alles prijs stellen op orde, regelmaat, wetmatigheid en netheid. Wat vroeger een sterke persoonlijkheid was, is thans slechts een crimineel individu.
De kentering is reeds in de vorige eeuw zichtbaar; niet slechts bij de schepper van het genre, E.A. Poe, maar ook in sommige grootse boeken der romanliteratuur is de overgang van de beschrijving van het uitzonderlijke individu naar de geestelijke houding van de detective-roman duidelijk te herkennen, b.v. in Dostojewsky's ‘Schuld en Boete’, en in de nieuwere tijd kan ook Wassermann's ‘Der Fall Maurizius’ [reeds de titel is veelzeggend!] onder de literaire detective-roman worden gerangschikt.
| |
| |
Alleen valt bij Dostojewsky en bij Wassermann de klemtoon nog op de misdadiger, op Rodion Romanowitch Raskolnikow en Gregor Warschauer-Waremme, ofschoon in het jongere werk ook de figuur van de speurder, in dit geval de jonge Etzel Andergast, sterker op de voorgrond treedt dan de politie-officier Porfiry Petrowich bij Dostojewsky.
Een ander niet te onderschatten voordeel van de detective-roman is het feit, dat de vermoeide en overprikkelde mens van heden bij deze lectuur niet met de problemen lastig wordt gevallen, die hem benauwen en zijn horizon versomberen, en die hij dagelijks in zijn courant, in zijn weekblad en in de nieuwsberichten van de radio ontmoet. ‘Crime fiction’ houdt zich principieel niet bezig met politieke, economische of sociale vraagstukken, de lezer kan weer vrij ademen en tot rust komen, omdat zijn dagelijkse kwelgeesten in deze boeken het zwijgen is opgelegd. Ondanks alle realistische aankleding en minutieuze beschrijving van plaats, tijd en handeling, ondanks het feit, dat al deze verhalen zich in de tegenwoordige tijd afspelen, is de wereld van de detective-roman in wezen toch een vrij uitgevonden sprookjes-wereld, waarin de werkelijke problemen en conflicten der hedendaagse samenleving geen rol spelen. Niets behalve het spannende duel tussen misdadiger en detective wordt in feite au sérieux genomen en de lezer kan al zijn aandacht op deze interessante puzzle concentreren. En tenslotte is de hoofdheld van al deze boeken de laatste, de moderne vertegenwoordiger van de oeroude sprookjes- en sagenheld, een figuur, die onsterfelijk is, omdat het menselijk hart aan een dergelijke figuur een diepgewortelde behoefte heeft en zonder deze edele helden niet zou kunnen leven. De detective is de late nazaat van St. Joris, die de draak doodt, de laatste afstammeling van de ridders zonder vrees en blaam, de redder en held, die wonderen heeft gewrocht en daar slaagt, waar ieder ander heeft moeten falen.
Niets is leerzamer dan de figuren te bestuderen, waarin de mensen hun ideale vertegenwoordigers belichaamd zien. Wanneer wij de voordelen hebben opgesomd, die de detective-roman ten opzichte van de ‘serieuze’ literatuur heeft, dan willen wij daarmee dit product geenszins idealiseren en beweren, dat de ‘crime fiction’ een grotere menselijke of artistieke waarde heeft dan de overige literaire voortbrengselen; zijn prijzenswaardige eigenschappen zijn in hoofdzaak bepaald door de afwezigheid van negatieve wezenstrekken, die de ‘serieuze’ roman ontsieren. Wij willen slechts zeggen, dat dit genre zich eerlijker en onopgesmukter gedraagt dan de z.g. literaire kunstwerken, en dat wij meer omtrent onze moderne geestesgesteldheid uit deze boeken kunnen leren dan uit omvangrijke cultuur-psychologische of sociologische verhandelingen. Reeds het feit, dat de wezenlijke trekken der hedendaagse mentaliteit in een sfeer worden gevonden, die ex officio met minachting wordt behandeld of geheel
| |
| |
wordt doodgezwegen, is uitermate bedenkelijk en werpt een schel licht op onze toestand. Onze huichelarij en hypocrisie, de fundamentele onwaarachtigheid en onzuiverheid van wat wij nog steeds onze ‘cultuur’ plegen te noemen, vooral in officiële toespraken, op congressen en conferenties - kortom, ons geestelijk farizeërdom treedt nergens zo duidelijk aan het licht als in deze wereld-wijde verspreiding van een literair product, waarvan de hogepriesters der cultuur ambtshalve geen notie plegen te nemen.
Wij willen dus tenslotte onze helden aan een nader onderzoek onderwerpen om te zien, wat de hedendaagse mens werkelijk waardeert en vereert, om te ontdekken, welke menselijke eigenschappen en hoedanigheden hem in waarheid nog eerbied en ontzag inboezemen. Ook hier moeten wij om te beginnen weer een vrij sterk niveau-verschil constateren: op de onderste verdieping van de ‘crime fiction’ is de held een avonturier, die alleen aan de kant van wet en recht staat. In deze boeken wordt de held door de boevenbende, die hij wil ontmaskeren, zelf achtervolgd, meestal gevangen genomen, halfdood geslagen, geboeid en gekneveld, en verder aan zijn lot overgelaten. Te elfder ure weet hij zich echter òf zelf uit deze hachelijke situatie te bevrijden, of het ideale meisje of een even ideale en betrouwbare vriend treden als reddende engelen op, en tenslotte is de detective de triomfantelijke overwinnaar, terwijl de misdadigers òf doodgeschoten zijn of veilig achter slot en grendel op hun rechtvaardige afstraffing zitten te wachten. Deze boeken zijn op een naïeve en enigszins ruwe smaak afgestemd, zij vormen het geestelijk voedsel voor primitieve mensen, voor liefhebbers van Cowboy- en gangsterfilms, die in deze lectuur, en uitsluitend in deze lectuur, hetzelfde genot vinden, dat hun een bezoek aan de bioscoop schenkt. Aangezien deze groep een belangrijk percentage van het lezend publiek vertegenwoordigt, vervult de detective-roman hier een maatschappelijke functie van niet geringe betekenis - en het ligt voor de hand, dat het algemene peil ontstellend laag moet liggen, wanneer deze slecht, slordig en oppervlakkig geschreven producten een zo ruime lezerskring kunnen trekken. Leerzamer en van meer gewicht is de beschaafde detective-roman, die gewoonlijk, vooral in de Angelsaksische landen, goed geschreven is, omdat de Engelsen geboren vertellers zijn. Hier is aan het boek kennelijk zorg en moeite besteed, en in de laatste boeken van Dorothy Sayers
is de grens tussen ‘serieuze’ en detective-roman zeer vaag geworden; zij benadert de roman als kunstwerk weer van de andere kant: de kringloop is als het ware voltooid. Maar vooral voor ons onderhavig doel is de lijn buitengewoon belangwekkend, die loopt van E.A. Poe's Chevalier Dupin via Sir Conan Doyle's legendarisch en spreekwoordelijk geworden Sherlock Holmes en over Austin Freeman's dr. Thorndyke naar S.S. van Dine's Philo Vance, naar
| |
| |
Agatha Christie's Hercule Poirot en Dorothy Sayers' Lord Peter Wimsey. Ook hier is duidelijk een ontwikkeling waar te nemen; hoe dichter wij bij het heden komen, des te vollediger en complexer wordt het beeld van de volmaakte detective, die tevens ‘een held van deze tijd’, tevens het ideale portret van de moderne mens vormt. De geniale ontmaskeraar van ingenieuze misdaden is zo, gedraagt zich zo, spreekt, denkt en handelt zo als zijn lezers graag zouden willen zijn, denken en handelen - in hun onderbewustzijn natuurlijk. Openlijk zullen zij verklaren, dat zij deze boeken niet meer dan amusant vinden en daarin ten hoogste een welkome en prettige ontspanning zien.
Enkele trekken hebben al deze figuren gemeen, want in hen is in de moderne, zakelijke en nuchtere wereld het mythen- en sagenvormende element belichaamd omdat het zich binnen de serieuze literatuur niet langer vrijelijk kan ontplooien. De middeleeuwse ridder bevocht zijn overwinningen met het zwaard, de romantische held, meestal kunstenaar, zegevierde door het uitzonderlijke en raadselachtige van zijn fascinerende persoonlijkheid - de moderne held triomfeert door zijn intellectuele capaciteiten, door de kracht en scherpte van zijn denkvermogen. De moderne conceptie van het leven als wetenschap, de moderne hoop en illusie, de veelvuldige aspecten van het menselijk bestaan in een reeks formules samen te vatten, die de nauwkeurigheid van wiskundige berekeningen hebben - deze moderne wereldopvatting weerklinkt in deze boeken. Op het speciale terrein van de ontmaskering der misdaad toegepast, wordt hier inderdaad de mens en zijn activiteit als logische en psychologische constructie behandeld, als een soort mathematische verhandeling. Het procédé kan zuiver logisch zijn, zoals bij Sherlock Holmes of Hercule Poirot, het kan wetenschappelijk-logisch zijn, zoals bij dr. Thorndyke, of het kan in de nieuwere sagen en legenden der ontmaskerde misdaad gesteund worden door een zekere mate van intuïtie. In de toevoeging van dit intuïtieve element vinden de theorieën van het leven als spontane, irrationele emanatie hun populaire neerslag.
Een zijtak is de detective als hogere politie-ambtenaar, als Chief-Inspector van het vermaarde Londense Scotland Yard. Deze Chief-Inspectors en Superintendants vertegenwoordigen de ideale ambtenaar, zij zijn de profeten van de ‘common sense’; zij zien het leven en hun plicht als een nuchtere taak, zij zijn eerlijk, plichtsgetrouw, onkreukbaar en onomkoopbaar, zij zijn onvermoeibaar, nauwgezet en eveneens overtuigde aanhangers der logica als de sleutel, die tot alle verborgen raadselen der menselijke ziel toegang geeft, een logica, die hier, zoals gezegd, als het gepersonifieerde gezonde mensenverstand optreedt. Hun enige fout is soms een tekort aan fantasie, namelijk daar, waar zij tegelijk met de geniale amateur optreden, tegenover wie zij dikwijls een ietwat belachelijke
| |
| |
figuur slaan. [Inspector Parker en Lord Peter Wimsey, Superintendant Hanslet en dr. Priestley, Sergeant Heath en Philo Vance etc. etc.]. Maar in de boeken, waarin zij de hoofdpersoon zijn en niet met de geniale amateur worden geconfronteerd, belichamen deze detectives de volmaakte ambtenaar - en wie zou het verbazen, dat deze boeken grif aftrek vinden, waar immers, ruw en vermoedelijk aan de lage kant geschat, ruim de helft van het hedendaagse mensdom, dat binnen de invloedssfeer der Westerse beschaving leeft, op de een of andere manier ambtenaar of functionaris is!
De topprestatie van het moderne mensdom, de ideale figuur in optima forma is evenwel de geniale amateur - een actuele reïncarnatie van Herakles en Siegfried, van de helden uit Koning Arthur's omgeving, kortom van alle doorluchtige vertegenwoordigers der mensheid - een geïdealiseerd portret van wat de mens in feite hoort te zijn. Uit dien hoofde is hij onfeilbaar en onoverwinnelijk, niets en niemand is bestand tegen de kracht van zijn uitzonderlijke genialiteit; hij overwint ten langen leste iedere tegenstander en treedt als roemruchte overwinnaar uit het strijdperk. Hij is echter als modern mens een volstrekt onpathetische held; met een nonchalant gebaar overhandigt hij de officieel met de opsporing van de misdadiger belaste politie-ambtenaar de schuldige, niet uit bescheidenheid, maar omdat tenslotte dergelijke, voor de doorsnee-mens al te moeilijke karweitjes voor hem slechts kinderspel zijn, intermezzi in zijn bestaan, dat feitelijk met geheel andere bezigheden is gevuld. Deze geveinsde bescheidenheid is een geraffineerde vorm van snoeven en opschepperij - en als zodanig eveneens karakteristiek voor onze hedendaagse instelling. De nivellering van het algemene peil brengt met zich mede, dat men zich tot op zekere hoogte voor zijn uitzonderlijkheid schaamt; de geniale amateur-detective is uitzonderlijk, maar hij tracht dit feit op alle mogelijke manieren te kleineren en te verdoezelen, hij past zich aan bij de gewone man, hij maakt voortdurend een gebaar van ‘Och, dat heeft eigenlijk niets te betekenen’, kortom, hij slooft zich uit om niet meer te schijnen dan iedereen, zonder evenwel iets van zijn bijzonderheid prijs te geven. Een trek van permanente en daarbij ongewilde huichelarij is hem dus niet geheel vreemd, met uitzondering van Hercule Poirot, die het zich als Fransman tegenover een Engels publiek mag permitteren vrij en openlijk op zijn verbijsterende gaven prat te gaan.
De geniale amateur-speurder is verder zeer ontwikkeld, de omvang van zijn parate kennis overtreft de stoutmoedigste voorstellingen, die men zich over het algemeen van een dergelijk mens kan vormen, zijn ‘Bildung’ is waarlijk duizelingwekkend. Hij is in veel hogere mate een homo universalis dan Leonardo da Vinci of Goethe. Hij speelt een partita van Bach of préludes van Debussy met de vaardigheid van een concert- | |
| |
pianist hij spreekt over Plato en Kant met evenveel gemak als over Marx of Lenin, hij weet de stijlverschillen tussen oude Chinese schilderkunst en het impressionisme met grote nauwkeurigheid tegen elkaar af te wegen, hij is in de biologie of astrophysica evengoed thuis als in de middeleeuwse literatuur of in de poëzie van het oude Egypte. Dat hij alle takken der medische wetenschap beheerst, en op alle gebieden der scheikunde thuis is, die in zekere zin tot zijn ‘vakkennis’ behoren, behoeft geen nader betoog. Daar hij rijk is en geheel onafhankelijk [hij is nooit getrouwd en slechts zelden verloofd] verzamelt hij of Japanse prenten of oude handschriften of aquarellen van Cézanne. Het moderne geloof of bijgeloof in de alleenzaligmakende, algemene ontwikkeling viert in deze helden zijn schitterendste triomf. Want al hun wijsheid is boekenwijsheid, zij zelf doen niets, beheersen in de practijk geen enkele van alle kunsten en wetenschappen, waarover zij met verbazingwekkende welsprekendheid weten te praten. Het zijn universele dilettanten, bij alle schittering van hun intellectualiteit oppervlakkig, de in het reusachtige geprojecteerde ideale cursist, die zijn ontwikkeling met behulp van cursussen en lezingen vergaart.
Deze oppervlakkigheid en ook het ontbreken van iedere consequente en beroepsmatige activiteit hangen ten nauwste samen met hun algehele kijk op het menselijk leven. Ook op dit punt zijn deze helden bij uitstek modern; is de superintendant de vlees en bloed geworden common sense, dan zijn zij de vlees en bloed geworden critiek. Hun houding tegenover het leven is een critiek op het leven. Zij zijn gedistancieerd, ietwat cynisch en blasé, zij nemen au fond niets en niemand au sérieux, niet eens zichzelf, met uitzondering van hun liefhebberijen. Zij zijn vrij van alle illusies - maar ook in dit opzicht weer niet geheel consequent, zij blijven met al hun vrijdenkerij toch strict binnen de perken van het algemeen toelaatbare; in een verborgen hoekje van hun hart geloven zij toch nog in de techniek, de vooruitgang en vooral in de logica. Hun theoretisch immoralisme wordt immers nooit in practijk gebracht; de ontmaskering van de misdadiger is voor hen in hoofdzaak een intellectuele sport, zij worden daarbij niet gedreven door de wil, Vrouwe Justitia te dienen; dat zij tenslotte toch aan de kant van wet en recht blijven, is meer een gevolg van gemakzucht en cynisme dan het resultaat van een heroieke strijd om de misdaad te achtervolgen en te verdelgen. Daarbij laten zij toch doorschemeren, dat zij au fond fatsoenlijk zijn en iedere vorm van uitspatting veroordelen.
Door deze ‘objectieve’ kijk op alles en allen ontpoppen zij zich pas als de moderne mens bij uitnemendheid, wiens bijzondere gave het is, om permanent op meer dan één stoel tegelijk te zitten, en die in staat blijkt om in theorie en practijk ook ogenschijnlijk onmogelijke tegenstellingen te ver- | |
| |
zoenen. Het leven is echter, zodra het intensief wordt geleefd, onherroepelijk exclusief, het is altijd het ‘Hier sta ik, ik kan niet anders’; de moderne mens kan echter altijd ook anders. In waarheid is het evenwel onmogelijk, om even intensief te leven. Wat wij aan uitbreiding winnen, verliezen wij gewoonlijk bijna geheel aan diepte. De cynische, spottende, ironisch-geamuseerde houding dezer moderne helden gaat dan ook hand in hand met een uiterst geringe levensintensiteit. Zij behoeven voor hun levensonderhoud niet te werken, zij leiden het bestaan van de niet al te overmatig geïnteresseerde aestheet, zij kennen geen passies, geen conflicten van hart of brein, zij schijnen heer en meester over het leven zelf, want ook religieus zijn zij indifferent, ofschoon ook op dit punt te voorzichtig, om met de algemeen erkende overtuigingen in conflict te komen. [Chesterton's Father Brown is zelfs pastoor en detective!]. Maar zij heersen in een schimmenrijk, dit leven lijdt aan bloedarmoede, het mist felheid, intensiteit, het ondubbelzinnige Ja of Neen, het is een permanent bal masqué - een soort intellectueel luilekkerland.
Wie zou willen ontkennen, dat wij met deze portretschets van de geniale amateur-detective tevens de moderne mens en zijn levenshouding hebben gekarakteriseerd? Is niet de illusie van het Luilekkerland - al of niet intellectueel -, de droom van het aardse paradijs met zijn recht op geluk, welvaart en vrijheid nog steeds de dominerende drijfveer van al onze openbare en particuliere daden? Zijn ook wij niet ietwat blasé, ironisch, lichtelijk geamuseerd, omdat wij weinig of niets meer au sérieux nemen? Maar de werkelijkheid gedraagt zich anders, zij heeft haar eigen, even onverbiddelijke logica, die er toe leidt, dat het droombeeld van het mensheidsparadijs plotseling verandert in een algemeen wereldomvattende slavernij en proletarisering. Philo Vance en Lord Peter kunnen zo leven: maar als wij in deze figuren onze ideale vertegenwoordigers zien, zullen wij eens moeten ontdekken, dat wij in een nog schrikbarender katastrofe terechtkomen dan door die twee ontstellende rampen, die op het gelaat der 20ste eeuw tot nu toe hun stempel hebben gedrukt.
|
|