Bonae litterae
Alfred Sauvy, Théorie générale de la population, vol. I, Economie et population, Bibl. de sociologie contemporaine, Presses Universitaires de France, Paris, 1952.
Dit handboek over de bevolkingsleer van de bekende demograaf Sauvy, voorzitter van de Bevolkingscommissie der Verenigde Naties, verdient merkwaardigerwijs een plaats onder Bonae Litterae. Het mist elke dorheid en droogheid, welke zovele handboeken, met name op economisch gebied, onleesbaar maken; maar het mist ook elk eclecticisme, dat de handboeken uit één periode zo dikwijls het karakter geeft van onderling weinig verschillende verzamelingen van andermans theorieën, met slechts hier en daar een eigen accentje. Sauvy weigert iedere concessie aan theorieën, die zijn ingegeven door de politieke wensen en verwachtingen van een bepaald tijdperk. Hij geeft er de voorkeur aan, de dingen te zien in hun ontstellende naaktheid. Laten anderen, als Keynes, zingen van een toekomstige bevrijding, ‘pour bercer la misère humaine’. Sauvy acht het juister, ook de toekomstige ketenen aan te kondigen. Het boek bevat uiterst stimulerende gedachten op het gebied van de bevolkings-dynamica, over de theorie van het bevolkingsoptimum, over het verband tussen klasseindeling en bevolkingspolitiek, over werkeloosheid, over het vraagstuk der laagontwikkelde gebieden en over nog zo vele voor de toekomst van de mensheid beslissende vraagstukken. Telkens komt bij hem de vraagstelling naar voren: Malthus of Marx? Nergens vindt men een schoolse, dogmatische aanpak; maar nergens ontbreekt ook de moed om niet alleen Marx Marx, maar ook een heersersklasse een heersersklasse, schijnheiligheid schijnheiligheid, onze Universiteiten hyperconservatief en het achterwege laten van sanitaire maatregelen moord te noemen. Het boek wemelt van kernachtige formuleringen; elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door een nòg kernachtiger citaat. Slechts één voorbeeld: het hoofdstuk over laagontwikkelde landen wordt ingeluid met een citaat van een Engelsman uit de negentiende eeuw, dat vertaald als volgt luidt: ‘Het is goed het Evangelie aan
de wilden te prediken. Immers, al zou men hun slechts zoveel Christendom bijbrengen als nodig is om hen gekleed te doen gaan, dan zou dit reeds een zegen zijn voor de Britse manufactuur.’
Enkele van de zeer belangrijke formuleringen van de schrijver laat ik hier volgen. ‘De formatie van tussenklassen is één van de twee mogelijke vertakkingen in de maatschappelijke ontwikkeling; de andere is de directe overgang van het feodale systeem naar het communistische systeem’ [p. 354]. ‘De Britse vakverenigingsarbeider weet dat hij niet veel te hopen heeft van een verdeling tussen hem en zijn voor 3/4 geruïneerde lord; maar dat het verlies van de olie van het Midden-Oosten of van de rubber en het tin van Malaya zijn levenspeil aanzienlijk zou aantasten’ [p. 253]. En tenslotte de conclusie op p. 355: ‘Overigens heeft [de westerse wereld], uit afkeer voor het communistische regime, van de wegen tot werkelijke sociale vooruitgang, als de nationalisatie der investeringen of het op stapel zetten van nieuwe Tennessee-Vallei-projecten, afstand gedaan. Ziedaar het duidelijkste tactische succes der Sovjet-Unie. Iedere vooruitgang die stilhoudt of verlangzaamt krijgt, in werkelijkheid, het karakter van teruggang.’
Voor het ogenblik: een boek, dat iets nieuws brengt en tot nadenken stemt - en van hoe weinig boeken kan men dàt zeggen!
Voor de toekomst: wie weet, een van de klassieken?
W.F.W.