van bolronde gemoedelijkheid en kinderlijke gulzigheid eer dan van diepe geest en vlijmscherp verstand; tenzij men op het hoge en fraai gewelfde voorhoofd lette en ook dan nog dacht men aan diep en scherp niet zo zeer als aan ruim, aan veel-, aan potentieel alles-omvattend. En zo was hij ook: zacht van aard, levensgretig en breed, ongewoon breed naar belangstelling en vermogen.
Eens had ik de gelegenheid - hoe prijs ik het nu haar niet te hebben laten voorbijgaan! - om hem, op mijn wijze, te huldigen. Het was op 30 October 1948 aan het diner in L'Europe te Amsterdam, hem opgedist door zijn vrienden en collega's ter gelegenheid van het feit, dat hem diezelfde dag in de grote vergaderzaal van het Trippenhuis, de zetel der Koninklijke Akademie, de Lorentz-medaille was aangeboden, de hoogste onderscheiding, om de vier jaar toegekend aan de meest verdienstelijke natuurkundige, van ons land niet alleen maar van de wereld.
‘Moest,’ zo heb ik daar o.a. gezegd, ‘moest hier slechts de geleerde worden gehuldigd, ik zou in alle talen gezwegen hebben. Nu ik echter de vriend en dus de mens mag huldigen, zou ik wel in alle talen willen spreken.’ Ik heb voor een bepaald soort werken van wetenschap en kunst eens de term ‘poly-interpretabel’ gebruikt, daarmee bedoelende, dat zij, door hun overrijke inhoud, vrucht van tegenstellingen omvattende spanning in hun schepper, voor meer dan één uitleg vatbaar zijn. Voorshands zou ik geen betere karakteristiek weten van Kramers' persoon, ja, achteraf vraag ik me zelfs af of mij niet, die term vindend, onbewust zijn persoon voor ogen heeft gestaan. Want achter al wat hij zei en deed lag nog altijd iets anders en het hing maar van het bevattingsvermogen van de waarnemer en gespreksgenoot af, of zijn woorden als een oppervlakkige opmerking vergeten, dan wel als een diepzinnige wijsheid begrepen werden: poly-interpretabel. Het was diepzinnig, altijd of toch bijna altijd, maar het had er nooit of hoogst zelden ook de schijn van.
Dit alles reeds stelde hem boven veruit de meesten. Hij is de enige mens, wiens meerderheid ik letterlijk mijn leven lang en dan steeds als iets onweerspreekbaars ervaren en erkend heb. Die woorden verzin ik niet nu: zij staan in mijn dagboek en ik heb ze daarin geschreven op de dag, dat een telegram mij zijn overlijden meldde en ik te ver weg was om een overkomst naar zijn doodsbed en begrafenis zelfs maar te overwegen. Zó hoog stond hij boven de meesten, - al heeft de overwaardering van literaire en artistieke roem tegenover de onderwaardering van wetenschappelijke grootheid door het publiek, belet dat velen dit wisten - zó hoog, dat nog een ander woord in de gedachte komt van degene, die over zijn wezen nadenkt: onvergelijkbaar, ja, onvergelijkelijk.
Als ik zijn ontwikkelingsgang naga - en wie zou dat in zekere zin beter kunnen doen dan ik met mijn ervaring op dat punt van een halve eeuw? -