| |
| |
| |
G.J. Renes
Doet niet alsof u iets vreemds overkomt
In onze tijd wordt het levensgevoel van W. Europa gekenmerkt door ontsteltenis en angst. De angst wordt veroorzaakt door het besef, dat ik mij niet meer onttrekken kan aan het geweld van de tegenstrevende wereldmachten. Het geeft zelfs in het geheel niet meer, of ik mij innerlijk afzijdig gevoel in het huidige wereldconflict, want mijn dagelijks bestaan wordt direct beïnvloed door de geringste verschuiving in machtsverhoudingen. Met onwil ervaren wij, dat de grote wereldmachten ons niet buiten hun strijd wensen te laten, dat zij onder bedreiging een beroep doen op onze materiële inspanning, terwijl zij door hun propaganda onze geest onrustig houden.
De ontsteltenis wordt gewekt door wat wij horen van wat er van achter het ijzeren gordijn tot ons doordringt, en door wat wij onderkennen in de stroom van optimistische en oppervlakkige propaganda van Amerikaanse zijde. Propaganda, waarvoor wij als Europeanen te oud zijn geworden om ze niet te doorzien.
Inderdaad, wij zijn als oude mensen, die men tegen wil en dank wil gaan verkassen. Mensen, die aan het eind zijn gekomen van hun denken over de mens en de wereld, die reeds lang vrede hebben met het feit, dat ons denken ons niet voerde tot het inzicht in de vragen, wat werkelijkheid is en wat waarheid... zulk soort mensen als wij zijn wil men nu dwingen nog eens geheel van voren aan te beginnen, in een omgeving die wij niet kennen en niet liefhebben, met methoden, die wij niet beheersen en niet appreciëren. Men stelt ons daarbij wel allerlei oplossingen in het zicht, maar deze oplossingen zijn niet nieuw, ze zijn zo oud als de wereld, en wij weten dat ze niet bereikt zullen worden, al is het goed dat men er naar streeft. Maar daarin hebben wij reeds onze plicht gedaan, in onze eigen jeugd. En die is thans voorbij. Wij kunnen toch niet weer betrokken worden in al dat, wat we al eeuwen en eeuwen hebben meegemaakt. Laat ons met vrede. Wij wensen neutraal te zijn. Laat men door zijn strijden en streven desnoods de materiële ondergrond van ons bestaan aantasten, maar laat men onze vermoeide geest de vrijheid gunnen.
Wat horen wij dan zo wel van achter het ijzeren gordijn? Ik noem U een willekeurig aantal gegevens op.
‘Nacht in de middag’ van Koestler. De man, waarom het gaat in dit boek is geen W. Europeaan. Integendeel, hij is een Russisch communistisch revolutionair. Hij houdt er heel andere theorieën op na dan ons wel bevallen zouden. In zijn verleden liggen allerlei daden, die ons met schrik vervullen. Hij verraadt zijn medewerkers, een vrouw die hij liefheeft, ar- | |
| |
beiders waarmee hij sympathiseert, in opdracht van zijn partij. Hij werkt rücksichtslos. Maar toch begrijpen we deze man wel. Want het eigenaardige is, dat deze man een individualist blijft. Hij houdt een zelfstandig oordeel. Hij gelooft in het nut van oppositie. Hij is in staat om aan zichzelf te twijfelen. Hij lijdt aan de vreemde ziekte, om zich steeds het standpunt van de ander in te denken. In de kennismaking met zijn ondervragers, die hij de ‘Neanderthalers’ noemt, begint hij steeds meer van de mentaliteit van de ander te begrijpen, zelfs zo veel, dat tenslotte zijn eigen veroordeling hem logisch voorkomt.
Nemen wij nu een ander gegeven. De ‘accusation-meetings’ in communistisch China. Deze bijeenkomsten worden ook gehouden in de boezem van de Christelijke kerk. Wat daar gebeurt doet ons ontstellen. In het midden van de gemeente staat een bisschop op en beschuldigt zijn broeder-bisschop ervan, een reactionair te zijn, een ‘enemy of the people’. Een kort geding volgt ter plaatse en de schuldig-bevondene wordt direct overgeleverd aan de politie. Het verbluffende voor degenen, die dit meemaakten als buitenstaander, is, dat deze gebeurtenissen niet alleen te verklaren leken uit een behoefte van de Chinese kerk in China om zich opvallend sterk revolutionair te tonen en zich op deze wijze te zuiveren van de beschuldiging van internationalisme. Neen, daarnaast schijnt het wel degelijk zo te zijn, dat deze onderlinge ‘zuiveringen’ met overtuiging uitgevoerd worden. Wat voor overtuiging. Uit Christelijke overtuiging? Wij zullen deze vraag straks verder moeten bezien.
Dan hebben wij de bekende toekomstromans. ‘Brave new world’ van Huxley is een bekende in dit genre. Het boek ‘1984’ van Orwell maakt eveneens veel indruk. In dit laatste boek wordt ons een maatschappij beschreven, die geheel beheerst wordt door de Partij, die door middel van allerlei slogans haar programma er bij het volk inhamert, die een voortdurende contrôle uitoefent op het leven van haar leden, door middel van z.g. telescreens. De geschiedenis wordt herzien om het gedrag van de partij logischer te kunnen maken, zelfs oude periodieken worden her-uitgegeven om iedere twijfel de kop in te drukken. Van de persoonlijke vrijheid is niets meer overgebleven. Nu wordt ons in dit boek verteld van twee jonge mensen, die oppositionele gevoelens hebben, wier vertrouwen in de partijleuzen aangetast wordt. Zij worden natuurlijk ontmaskerd, en daarna vangt een serie verhoren aan, geheel vergelijkbaar met de verhoren van Roebasjof in ‘Nacht in de middag’. Alleen is de situatie hier duidelijker getekend. De Partij onderneemt het, deze afvalligen te bekeren en slaagt daarin volkomen. Zij leren hun oppositionele gedachten te haten en geven zich verder kritiekloos over aan de leiding van de Partij.
Dit zijn romans. Aangediend als toekomstromans, maar blijkbaar zijn ze dat al niet meer. Wij zijn hevig geïntrigueerd om iets te begrijpen van de
| |
| |
‘bekentenissen’, zoals de kranten ons die verhaald hebben van b.v. kerkelijke leiders in Hongarije. Die verhalen zijn merkwaardig eenvormig. Langdurige voorbereidingen en dan een openbare rechtszitting, waarbij de beschuldigde een volledige bekentenis aflegt, eigen nietigheid naar voren brengt, wijst op het zinloze van zich te onttrekken aan de partijleiding.
En wij vragen ons af: wat is daar gebeurd? Wij hopen op gruwelverhalen over onmenselijke folteringen, want dat zou ons veel verklaren: daar is volgens ons weten haast geen mens tegen bestand. Maar de couranten en verslagen laten ons enigszins in het duister. Zijn er ‘bekentenis-injecties’? Worden deze beschuldigden in een soort hypnotische toestand gebracht, zodat zij slechts post-hypnotische suggesties kunnen reproduceren? Het is niet bekend, maar hoe meer wij ervan horen, des te sterker komt bij ons het onbehagelijk vermoeden binnen, dat er onder deze biechtenden ook zijn, die dat bij volle verstand en met hun gehele menselijke overtuiging doen.
Nu bekruipt ons bij het indenken van die laatste mogelijkheid een gevoel van hevig onbehagen [en dat onbehagen is een van de stevigste pijlers, waarop mijn gedachtengang in dit artikel steunt]. Wij halen het boek van Koestler nog eens uit de kast, en herlezen, hoe Roebasjof zich gedraagt tijdens zijn openbare rechtszitting. Tot onze opluchting glimlacht hij om de werkelijke punten van de tegen hem gerichte aanklacht. Dat hij een reëel complot gesmeed heeft om de partijleider te vermoorden, is onzin en hij blijft zich daar volkomen van bewust. Maar die punten zijn voor hemzelf van geen belang. Hij heeft er zich in geschikt, dat de Partij deze onthulling nodig heeft voor haar propaganda. Hij neemt niet meer de moeite, om dat te weerleggen. Want, en nu slaat de schrik ons om het hart, zijn ondervrager heeft hem inderdaad overtuigd, dat hij, zo dan niet in de feitelijke, dan toch wel in de wezenlijke dingen van de aanklacht schuldig staat. Hij heeft door zijn ondervraging ontdekt, dat hij inderdaad een gevaar voor de Staat is, dat zijn oppositionele houding inderdaad futiel en onwaardig is.
Nu is de vraag, die ik in dit artikel wil stellen: waarom worden wij zo hevig ontsteld door deze verhalen en gebeurtenissen? Waarom hebben wij een panische angst voor de totalitaire wereldmachten? Waarom vervult ons het leven, zoals wij lezen dat het in de totalitaire landen plaats vindt, met een gevoel van sterke afkeer? Waarom willen wij er niet aan, dat de held van het boek ‘1984’ bekeerd wordt, dat Roebasjof zich leent voor dat publieke proces, dat het wellicht eerlijke overtuiging is, wanneer in China Christen-broeders elkaar overleveren in de handen van de politie?
| |
| |
Wanneer wij ons gaan afvragen, wat de bron is van bepaalde menselijke gevoelens, is er geen andere weg dan dat wij ons verdiepen in de menselijke structuur.
In het eerste hoofdstuk van het boek van Goldstein, getiteld: ‘Der Aufbau des Organismus’, voert deze neuroloog het onderscheid in tussen ‘geordende’ en ‘katastrofale’ reacties. Het was de studie van patiënten met gestoorde hersenfunctie, die Goldstein aanleiding gaf, deze indeling in het menselijk reageren te treffen. Een geordende of normale wijze van reageren is een reactie, die, gezien de individualiteit van de reagerende en de verhoudingen, waarin deze zich bevindt, ons als adaequaat voorkomt. In de catastrophale reactie daarentegen treft ons het inadaequate, het innerlijk-tegenstrijdige, het chaotische, terwijl zij steeds gepaard gaat met wat Goldstein ‘Erschütterung’ noemt. Meestal is deze ‘Erschütterung’, deze ont-steltenis, een gevoel van angst, die dan nog een langdurige ontredderende nawerking heeft ook. - Nu leerde de observatie van patiënten met hersendefecten aan Goldstein, dat het organisme geleidelijk aan weer gereïntegreerd raakt, waarbij de patiënt leert, de katastrofale reactie te vermijden en zich door een normale wijze van reageren weer te handhaven in de samenleving. Op welke wijze vindt deze ‘genezing’ plaats? In de eerste plaats doordat deze patienten iedere situatie, die een katastrofale reactie zou kunnen oproepen, gaan vermijden. Dit geschiedt om te beginnen min of meer onbewust. Zo kan het gebeuren, dat de zieke, geheel onbewust, zich plotseling sterk verzet tegen ogenschijnlijk zeer eenvoudige handelingen of situaties. Eerst later wordt de zieke meer actief. Hij tracht actief zijn situatie, zijn omgeving, zo te beperken, dat hij de zich daarbinnen voordoende situaties beheersen kan. In andere gevallen wordt de patiënt a.h.w. listig. Hij vindt ‘surrogaat-prestaties’. Wanneer een bepaalde situatie een bepaalde handeling van hem vraagt, levert hij een andere handeling, die op zichzelf wel
niet geheel zinvol is, maar waarvan hij weet, dat ze geen katastrofale reactie bij hem oproept. Wat verder bij deze mensen opvalt, is een neiging tot rust en een zekere peuterige ordelijkheid. Veel waarde wordt er door deze patiënten aan gehecht, wanneer de dingen ‘op hun plaats’ liggen. In deze twee kenmerken is natuurlijk weer te bespeuren het streven van deze defectueuze structuren, om de situatie, waarin zij verkeren, te beheersen, te beperken, zodat daarin geen prikkels meer voorkomen, die bij hen een gevoel van sterk onbehagen en angst opwekken. Wij weten bijvoorbeeld wel, hoe oude mensen, die enigszins kinds beginnen te worden, vaak een zelfde listigheid ontwikkelen, om zich te redden uit situaties, die zij niet meer beheersen kunnen. Zij worden vol van gemeenplaatsen, vermijden iedere specificatie en kunnen op die wijze nog geruime tijd de conversatie gaande houden, zonder dat men veel van hun defecten bemerkt. Men zegt wel eens
| |
| |
schertsend dat als staatsman zo vaak de zeer ouden naar voren komen, omdat juist de grijsaard zo sterk is in die algemeenheden en vaagheden, die in het politieke leven blijkbaar het toppunt van wijsheid zijn.
Wij zullen nu niet verder ingaan op andere kenmerken, die Goldstein bij zijn herstellenden vond, hoe leerzaam dat ook zou zijn. Het wordt tijd, om voort te gaan met onze gedachtengang.
En dan treft het direct, dat Goldstein bij zijn herstellenden allerlei verschijnselen vindt, die ons bij normalen geenszins onbekend zijn. In het leven van normalen vinden wij deze verschijnselen het meest onverhuld in het burgerlijke milieu. Hier zien we een onbewuste of bewuste beperking van het milieu, b.v. in het afbakenen van wat geldt en wat niet geldt, in het veel bezigen van stereotype algemene ‘levenswijsheden’, en niet het minst in de behoefte tot het opvullen van het ledige [een ander symptoom bij Goldstein's patiënten], b.v. door zinloze conversatie, radio-rumoer en spelletjes. Er is echter in het geheel geen reden, om ons boven de burgerlijkheid verheven te voelen. De Engelse aristocraat, van wie men een handeling of een uitspraak vraagt, die in zijn voorvaders' en zijn code niet voorkomt, geraakt in een toestand van acuut onbehagen en weet zich slechts door het uitspreken van de toverformule ‘It is not done’ te bevrijden van deze onverhoedse aanval. Wat er na het uitspreken van deze woorden nog verder gebeuren kan, hij heeft zich daarmede veilig verschanst in het vaste systeem van dingen, die voor hem gelden en dingen, die voor hem niet gelden en waarmee hij dus niets te maken wil hebben. Wij gaan niet te ver, wanneer wij zeggen, dat ieder mens streeft naar een regulering en codificering van zijn milieu, opdat hij steeds vaardiger ‘normaal’ zal kunnen reageren en niet meer getroffen zal worden door de catastrophe van zich geplaatst te zien voor onbekende eisen in een onbekend milieu.
Nu keren wij terug naar de huidige tegenstelling in de wereld. ‘De vrije wereld’ tegenover de totalitairen. Laten wij de bezwaren van de Westerse wereld tegen de totalitaire stelsels nog eens de revue laten passeren.
Onze belangrijkste bezwaren tegen de totalitaire systemen zijn van persoonlijke aard. Wij zeggen, dat het gaat om de menselijke persoonlijkheid. Van die menselijke persoonlijkheid zeggen wij te verdedigen en te willen handhaven: zijn lichamelijke en geestelijke vrijheid, zijn vrije ontplooiing, zijn vrije meningsuiting. Wij kunnen ons geen menselijke samenleving voorstellen, waarin deze drie eisen verwaarloosd zouden worden. Wij weten, dat wij bij het ontbreken van deze drie voorwaarden eigenlijk niet zouden kunnen leven. Een leven zonder persoonlijke vrijheid zouden wij wellicht noodgedwongen kunnen leiden, maar het zou voor ons besef geen leven genoemd mogen worden. Alleen de gedachte aan een maat- | |
| |
schappij zonder deze drie fundamentele ‘mensenrechten’ vervult ons met groot onbehagen. De beschreven bekentenissen [wij plaatsen het woord in dit verband meestal tussen aanhalingstekens] vullen ons met een gevoel van hevige schaamte, in de eerste plaats om de biechtende, die zich zijn vrije meningsuiting heeft laten breken, en eveneens voor die mensen, die hem dit aandeden en hem op deze wijze van zijn intrinsiek menselijke waardigheid beroofden.
Nu meen ik, zolang we alleen de in de voorgaande alinea genoemde waarden hanteren, wij nog niet veel anders doen dan zwaaien met onze codes, waarbij we dan nog blind zijn voor het feit, dat de ‘andere’ partij wellicht ook een code heeft, al is dat een geheel andere dan de onze. Wij plaatsen slechts tegenover de totalitaire ideologie de ideologie van de heiligheid van de afzonderlijke menselijke persoonlijkheid.
De vrije meningsuiting, het vrije onderwijs, het zijn, gezien van onze structuur uit, de coördinaten, die ons bekend zijn. Tegen deze vertrouwde lijnen kunnen wij ons leven projecteren en ons gelukkig voelen. Zodra men ons met andere coördinaten op het lijf komt, zouden wij catastrofaal reageren. Wij wensen dus verder daarbuiten gehouden te worden, en komt het te dicht bij, dan gebruiken we alle wapenen van ons arsenaal om ons onbeïnvloed te houden. Wij hebben in onze eigen samenleving tal van prettige en bekende spelen, om de leegte op te vullen.
En hoe is het nu met de andere partij? Ik kan U daarvan niet uit de eerste hand vertellen, maar zou de veronderstelling, dat het daar precies zo is als bij ons, ver van de waarheid liggen? Daar gelden andere waarden: de Staat, het Volk, de Partij. Met deze begrippen vindt ook in sterke mate sacralisatie en codificering plaats. Een communist in Rusland zal zeker eerlijk overtuigd zijn, dat het leven in W. Europa niet om uit te houden is. Valse voorlichting, zult U zeggen. Mogelijk. Dat neemt niet weg, dat aan een gelovig communist de idee, dat de persoonlijke meningsvrijheid een hoger goed is dan het Partijbelang, als iets ontzettends moet voorkomen. Dit past niet in zijn coördinaten. En een dergelijke samenleving, rustend op dergelijke pijlers, kan hem slechts angst voor catastrofale reacties inboezemen.
‘Doet niet alsof U iets vreemds overkomt.’ Meen niet, dat er fundamentele verschillen zijn tussen de Franse revolutie, in welker ideologieën wij leven en de revolutie van Lenin of van Mau Tse-doeng. Een revolutie is een beeldenstorm op de oude coden, en wordt steeds gevolgd door een codificering van de nieuwe leuzen. Anders zou een mens niet kunnen leven. Zijn structuur is in het geheel niet vrij. De vrijheid kan hij slechts sacraliseren, op vaandels schrijven, innerlijk echter kan hij haar niet verwerkelijken, hoogstens in korte momenten vermoeden.
De mens bouwt zich zijn wereld op volgens zijn structuur. En de grond- | |
| |
structuur van ieder mens is dezelfde. Hij mag variëren in wat hij zich als coördinaten kiest [en daarbij is nog eigenlijk in het geheel niet van enige vrije keus sprake] maar dat is alles. Zodra dat met hem gebeurd is, zal hij zich vastleggen in die structuur van zijn milieu, opdat hij door geen angsten getroffen wordt.
Is dit een te somber, een te beperkt beeld van de mens? Zijn wij slechts zulke robots? Verkondig ik U een wat gemoderniseerd determinisme?
Waarom denken wij de verschrikkelijkste dingen van deze wereld? Hoe scherp kunnen wij verwerpen. Hoe cynisch kunnen wij de ondergang voorspellen. Dat wil zeggen: de ondergang van de wereld. Niet van onszelf. Niet van mij. Want ik ben een God. In mij zitten alle mogelijkheden. Ik ben niet beperkt.
Klopt dat allemaal met elkaar? Neen, daar klopt natuurlijk niets van. Want de mens bouwt de wereld naar zijn structuur. Zoals de wereld is, zo is hij.
Zullen we dan die mens ook maar weggooien? Wat blijft er voor indrukwekkends aan hem over, wanneer hij blijkt te reageren als een seniele, en het nog niet eens in de gaten heeft ook?
Neen, laten we de mens maar niet weggooien. Laten we wel allerlei onwezenlijke illusies over hem opgeven. B.v. de illusie, dat ik iets meer zou zijn dan een lid van het menselijke geslacht. Dat hij eigenlijk God zou zijn. Iedere analyse geeft een gevoel van onbehagen. Wij begrijpen nu waarom. Een analyse onthult verbanden, waarvan wij niets wisten, die niet zo maar passen in ons coördinatensysteem, en wij voelen ons ontluisterd en beangstigd. Wij zijn één keer zo. En dat is niet erg. Wees gerust angstig, maar laat U door Uw angst niet meer beangstigen. Er kan ons niets vreemds overkomen. En die menselijke structuur, die wij met alle mensen gemeen hebben in grondtrekken, is niet minderwaardig. De mens, in zijn bepaalde structuur, is zeer beminnelijk. Wij hebben geleerd om niet meer te lachen om gebrekkigen, dwazen en senielen. Niet uit fijngevoeligheid, maar uit respect lachen wij hen niet meer uit. Uitlachen van defecten is slechts een hulpeloze poging, ons coördinatensysteem voor onbekende factoren te vrijwaren, een zelfbeveiliging, een zelfbeperking om in stand te kunnen blijven.
Nog een ander gevaar heeft een analyse. Na de analyse wéten wij, en dat besef gebruiken we weer direct om uit te springen boven het menselijk geslacht. Wij voegen ons bij de verlichten, bij de genen, die alles kunnen. Die b.v. vrij zouden zijn van de beperking der gecodificeerde coördinaten. Wij zijn dan degenen, die evengoed totalitair kunnen denken als democratisch, het is toch door onze analyse gebleken, dat daar geen wezenlijk verschil tussen bestaat, dus nu staan we er toch boven? - Die gedachte is onze laatste illusie, een zeer gevaarlijke en ongeneeslijke, wijl een uiterst
| |
| |
hoogmoedige. Vallen wij daarin, dan hebben wij de analyse niet begrepen. Want daarvan luidt het resultaat, dat de mens structureel zich beperkt, zich inwalt, niet in staat is tot vrijheid, omdat de angst, die hem in het ledig overvalt, te groot voor hem is om te dragen.
De menselijke structuur is beminnelijk. Zij is zonder meer niet waardig. Zijn waardigheid ontleent de mens niet aan zijn vermogens, maar slechts aan het verbluffende feit, dat God in Jezus Christus deze structuur aangenomen heeft.
|
|