| |
| |
| |
Ex libris
Dr Erich Fromm, De angst voor vrijheid. Vertaald door Hans Redeker, Utrecht, Erven J. Bijleveld, 1952.
Dit boek is de vertaling van een in de door Karl Mannheim begonnen reeks: ‘International Library of Sociology and Social Reconstruction’ verschenen werk. In Engeland en de Ver. Staten is het herhaaldelijk herdrukt en de belangstelling die het daar gevonden heeft, verdient het ook hier in de zorgvuldige vertaling van Redeker. De titel maakt reeds duidelijk dat de schrijver vrijheid niet zulk een eenvoudige zaak acht als ze in leuzen van de dag soms schijnt te zijn. Vrijheid heeft als begrip te maken zowel met een maatschappelijk en psychologisch proces als met een ideaal. De stelling van de auteur is deze dat het proces van individuatie in de moderne geschiedenis weliswaar onafhankelijkheid en redelijkheid heeft geschonken, maar evenzeer een ondraaglijke vereenzaming en de last der vrijheid die velen deed verlangen naar nieuwe afhankelijkheid en onderwerping. Hij raadpleegt dus behalve de wetenschap der psychologie ook de historie. In twee hoofdstukken schetst hij de beginperiode van de strijd voor vrijheid in het Protestantisme en vervolgt de ontwikkeling in de kapitalistische maatschappij. Voordat hij het fascisme en de democratie in zijn onderzoek betrekt, bespreekt hij twee typen: het autoritaire karakter en de automatische, hersenloze mens, waarbij hij uitvoerig ingaat op het sado-masochisme. De theoretische conclusie, waartoe hij komt bij de vraag naar de correlatie van maatschappelijke en psychologische processen en ideologieën is deze in het algemeen: een gegeven maatschappij vormt een sociaal karakter, waaruit de cultuur en de ideologieën ontstaan. De dominerende karakterkrachten werken weer als zelfstandige krachten in op het maatschappelijk proces. Het boek is in de eerste plaats een analyse of diagnose, maar de schrijver, emigrant uit Duitsland sinds 1933, daarna docent en hoogleraar in de Ver. Staten en Mexico, staat aan de kant van de ‘positieve’ vrijheid, van het geloof in het leven en de waarheid, van dat
handelen dat de totalitaire machten kan overwinnen. In Duitsland heeft de schrijver de vlucht voor de vrijheid meegemaakt, in Amerika kon hij de angst voor de vrijheid als een gevaar voor de democratie bestuderen. Maar de democratie heeft tot taak te verwezenlijken, wat zij zich eens ten doel heeft gesteld in de geesten van hen die in de laatste eeuwen voor de vrijheid hebben gestreden.
O.N.
| |
Dr Rudolf Jans, Tolstoj in Nederland. Bussum. Paul Brand N.V. 1952.
Omstreeks 1886 wordt Tolstoj, al was voordien, als over andere grote Russische schrijvers wel een en ander geschreven, in ons land bekend. In dat jaar wijdt Busken Huet vooral aan de schrijver van Oorlog en Vrede bewonderende aandacht. In 1887 verschijnt van dit boek een Nederlandse vertaling. Weldra komt naast, soms boven, de schrijver de profeet Tolstoj in de belangstelling. Onder de mannen van tachtig is het Van Eeden, voor wie T. veel meer betekent dan een groot schrijver. Hij nadert tot de Tolstojanen genoemde Christen-anarchisten over wie dit boek, dat het verschijnsel Tolstoj in Nederland in zijn verschillende aspecten behandelt, veel gegevens vermeldt. Onder hen treedt vooral Lodewijk van Mierop op de voorgrond, voor later moeten Henriette Roland Holst en Bart de Ligt genoemd worden. De aanhangers van T.'s bergredemoraal, van zijn leer der geweldloosheid, van de bekeerde Tolstoj van de Kreutzer-sonate, hebben hun kolonie te Blaricum gehad en omstreeks de eeuwwende in bepaalde radicale, vrijzinnige en ethische kringen een invloed
| |
| |
uitgeoefend, die tot vrij ver in deze eeuw heeft doorgewerkt. Zodat de schrijver van dit boek niet alleen een literaire invloed nagaat, maar meer nog een stuk Nederlandse cultuurgeschiedenis behandelt. Om beide redenen lijkt ons dit werk, als Nijmeegse dissertatie geschreven, van belang. Een overzichtelijke indeling in korte hoofdstukken, een lijst van Nederlandse vertalingen, een bibliografie en een register, te vaak verwaarloosde entree's tot een boek, verhogen zijn waarde.
O.N.
| |
Dr K.F. Proost, Maxim Gorki, zijn leven en werken. Arnhem, Van Loghum Slaterus, 1952.
In zijn wel wat heel summier Ten geleide, waarin Dr Proost de wereld en tijd, in welke Gorki in alle opzichten groot werd, schetst, noemt hij het een hachelijk ondernemen over iemand te schrijven wiens taal men niet kent en naar wiens land men niet kan reizen. Maar, vraagt hij, is Gorki ook niet een groot schrijver voor landen die buiten het zijne liggen, heeft de grote wereld niet toch iets begrepen van zijn ‘barrevoeters’ en heeft het proletariaat van vele landen niet De moeder in zich opgenomen en zijn kracht voor de strijd aan dit boek ontleend? Terecht, meen ik, en daaraan mag hij de vrijmoedigheid ontlenen dit boek te hebben geschreven. Want in onze taal ontbrak een boek over deze grote man, zijn veelbewogen leven in een veelbewogen tijd in een land dat een der grootste revoluties van alle tijden heeft doorgemaakt en waaraan hij zijn deel heeft gehad. Hoe Gorki zich uit een uitermate harde jeugd en zware leerjaren ontwikkeld heeft tot een der meest gelezen en gevierde schrijvers van zijn land, hoe overvol het leven is geweest van deze vitale, tot het laatst toe geweldig werkzame, eenvoudig gebleven, man, die onder alle druk en bij het aanschouwen van alle wreedheid en vertwijfeling welke het leven kan bieden, toch zijn optimisme en humaniteit behouden heeft, dit alles is in dit boek nauwgezet en met liefde beschreven en dit maakt het waardevol. Van zijn voornaamste werken zijn inhoud en strekking weergegeven. Het intens menselijke van Gorki's streven en werk wordt ons duidelijk voor ogen gesteld. Men kan zich een beter gestileerd boek over deze bijzondere mens voorstellen, wij mogen toch blij zijn, dat dit boek er is en hopen dat het zijn weg vindt in ons volk. Kennismaking met deze mens en met dit leven is inzicht vermeerderen zowel in menselijke mogelijkheden als in het ontstaan van een nieuwe wereld.
O.N.
| |
G.H.M. van Huet, Lezen en laten lezen. Beschouwingen over schrijvers en boeken. Amsterdam, Arbeiderspers, 1951.
Ongetwijfeld bestaat er verband tussen lezen en literatuur - beter: literaire kennis. Maar de echte lezer stoort zich niet aan literatuur. Want het onbevangen lezen, dat ge als kind deed, is het echte lezen, niet om in ‘de’ of ‘een’ literatuur thuis te geraken of om bij te blijven of om mee te kunnen praten over boeken en schrijvers. Toch - er is zo veel te lezen - komt de vraag: wat te lezen? En dan komt ge toch weer bij de literatuur terecht als kompas op de boeken-zeeën. Veel zou U kunnen ontgaan, wat juist bij U als lezer past. Maar pas op voor de vaste routes, want de hoogste verkwikking is de eigen vondst, de ontdekking. Van Huet prefereert de wilde vaart, al zijn er havens, die elke lezer aanloopt, ook hij. Zijn reisnotities - zoals U weet, is in dit boek een keur verzameld van de ‘inktpotjes’ uit de Groene - willen echter geen reiswijzer zijn. Hij schrijft zijn bevindingen op als reiziger die met heel wat boeken en schrijvers kennis heeft gemaakt. Smaak, begrip en veel vergelijkingsmateriaal leiden hem op zijn tochten. Het is niet alledaags een superieure lezer te ontmoeten, die niet voor U gelezen en naar perioden en genres gerubriceerd heeft. Men hoeft het niet met hem eens te zijn, hem zelfs niet op zijn woord te geloven als hij bijv. schrijft: ‘Men moet niet lezen, zolang men zelf kan nadenken’. Toch wel fideel, om ook op de gevaren van het lezen te wijzen, de leeswoede. U ont- | |
| |
moet, deze stukjes voor het eerst lezend of herlezend, ook andere uitspraken. Begin in elk geval gerust ‘Lezen en laten lezen’ - te lezen en dan verder.
O.N.
| |
Mr Dr C. Smit, De Indonesische quaestie. De wordingsgeschiedenis der souvereiniteitsoverdracht, E.J. Brill, Leiden, 1952.
De Indonesische quaestie - hiermee is niet bedoeld de bevrijdingsstrijd van het Indonesische volk als zodanig, maar: deze zelfde strijd en de daartegenover door de opeenvolgende Nederlandse regeringen aangenomen houding als aspect van de Nederlandse politiek. Maar, het zij de schrijver tot zijn ere gezegd: niet slechts als een aspect van de Nederlandse binnenlandse politiek. Het is niet toevallig, dat deze schrijver, die tot dusver voornamelijk publiceerde op het terrein van de Nederlandse buitenlandse politiek, nu de Indonesische quaestie heeft aangesneden. In zijn voorwoord geeft hij duidelijk te kennen, dat de Indonesische quaestie zowel een staatsrechtelijk als een volkenrechtelijk karakter had en zich op de snijlijn van het staatsrechtelijke en het volkenrechtelijke vlak heeft afgespeeld.
In dit voorwoord neemt de schrijver reeds afstand tot degenen, die over Indonesië alleen konden denken in termen van staatsrechtelijke verhoudingen, en de bemoeienis van de Veiligheidsraad slechts konden zien als bemoeizucht met onze binnenlandse aangelegenheden. Deze afstand blijft het hele boek door bewaard, doordat de schrijver steeds blijft streven naar objectiviteit en zich zoveel mogelijk houdt aan wat de officiële documenten over de feiten leren.
Toch zijn niet alle gedeelten uit dit oogpunt van objectiviteit even goed geslaagd. Het helder begrip voor de Indonesische zienswijze, dat bij voorbeeld in het eerste historische hoofdstuk doorstraalt, laat min of meer verstek gaan in het hoofdstuk, dat handelt over de periode tussen Linggadjati en de eerste militaire actie. Uit Nederlandse parlementaire bescheiden laat die periode zich niet bevredigend reconstrueren. De latere hoofdstukken, waarvoor de schrijver onder andere beschikte over de verslagen van de Commissie voor Goede Diensten, zijn weer evenwichtiger.
Toch had ik gaarne gezien, dat de schrijver meer aandacht had besteed aan Indonesische bronnen, en zich bovendien minder angstvallig had beperkt tot wat officiële documenten leren. Had hij in grotere mate geput uit de rijke bron van beschouwende geschriften en zich daarbij niet in hoofdzaak beperkt tot Van Mook's apologetisch Indonesië, Nederland en de wereld, dan had dit werk ook een bijdrage kunnen leveren tot betere kennis van de achtergronden van de naoorlogse Indonesische ontwikkelingen en van de Nederlandse en buitenlandse reacties daarop.
Maar ook zoals het nu voor ons ligt, kan het boek van Mr Dr Smit, afgezien van zijn onbetwistbare documentaire waarde, reeds een nuttige functie verrichten, doordat het aan het onzuiver voorgelichte deel van het Nederlandse publiek veel omtrent de keerzijde der gebeurtenissen kan leren, en daarmee kan bijdragen tot een gezonder oordeel over een belangrijke fase in de Nederlandse politieke geschiedenis.
W.F.W.
| |
Wat het Leven mij geleerd heeft, onder red. van Prof. Dr J.J. van Loghem, Prof. Dr H.J. Pos, Dr K.F. Proost. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1952.
Een aantal Nederlanders heeft, door een terugblik op hun leven te schrijven, antwoord trachten te geven op de vraag wat het leven hun geleerd heeft. Sommigen formuleren dit antwoord nog eens nadrukkelijk, anderen laten aan de lezer de conclusie over. Het boek is in zover wel een geheel dat hier een generatie aan het woord is - een enkele jongere uitgezonderd - die nog bewust de tijd van vóór 1914 heeft meegemaakt. De schrijvers vertegenwoordigen voornamelijk wetenschap, kunst en sociale activiteit. Een complete representatie - trouwens niet eenvoudig - is hier niet. Bijv. er is geen arbeider [die dit gebleven is], boer, zeeman, bank- of zakenman, of industrieel aan het woord. Er zullen er wel
| |
| |
afgevallen zijn die er niet voor voelden mee te doen of wier schriftuur niet op peil stond. Toch is er grote verscheidenheid, we komen met tal van milieus en werkzaamheden in aanraking, we hebben een aantal autobiografische bijdragen bijeen, die anders niet geschreven waren en zij geven ons een boeiende kijk op de eerste helft van deze eeuw, soms nog iets daarvóór. Een boek voor oudere tijdgenoten? Mij dunkt, minstens evenzeer voor de jongeren. Ter ‘lering’ desnoods, ter spiegeling en ter herkenning ook. Want deze auteurs waren eens jong en zijn, met een leven achter zich, vaak zo jong gebleven, terwijl zij zich met het ouder worden vertrouwd hebben moeten maken. Hoe dicht staat bijv. Jan van Zutphen in zijn merkwaardig preciese herinneringen aan de Amsterdamse ‘Eilanden’ nog bij zijn jeugd! De meeste auteurs getuigen van levensaanvaarding, van een zin in hun leven, van een... ‘en toch’. Maar zoals in de Bijbel het boek Prediker niet ontbreekt, zo mist men hier ook niet de man, die op de gestelde vraag, wat het leven hem geleerd heeft, antwoordt: Niets, en zijn twijfel belijdt. 22 meer of minder bekende mensen vertellen u van hun leven en dit is vaak belangwekkende, niet zelden spannende lectuur.
O.N.
| |
G.A. van den Bergh van Eysinga, Godsdienstwetenschappelijke studiën. Tjeenk Willink, Haarlem.
Enige jaren geleden [1949] vroegen wij aandacht voor dit één-persoons tijdschrift, waarvan toen 2 afleveringen waren verschenen. Thans zijn er 10 nummers in het licht gegeven. Prof. v.d. B.v.E. verdedigt, zoals men weet, de radicale opvattingen over het oudste Christendom als de historisering van de mythe van de neergedaalde god. Hij staat in zijn studie van de oudchristelijke geschriften op het enige standpunt, dat wetenschappelijke verantwoord is: los van elke kerkelijke horigheid. Maar hij geldt, ook bij de vrijzinnige, meest linkse theologie dus [de rechtste, R.K. en orthodox-protestantse, is uiteraard afwijzend] als een verouderd geval, omdat... ja, omdat hij onder vrijzinnige theologen nauwelijks aanhang vindt, want deze stellen zich weer op een vóór- of buiten-wetenschappelijk standpunt. De ironie van een verouderd-verklaren op grond van een positie-innemen op een veel oudere basis is al treffend, ze heeft voor de adhaerenten nog een bitterder konsekwentie. De theologie is nl. als dogmatische lering in haar onvrijheid - omdat de kwestie van historie en mythe haar meest kritieke en kwetsbare punt is - gebonden aan een proces, waartegen zij zich met kracht verzet, maar dat zij zelf veroorzaakt. Met de woorden van prof. v.d. B.v.E., die in dezen geen theoloog, maar godsdienstwetenschapsman is: ‘de kerk heeft schuld aan het moderne ongeloof, omdat zij haar eigen dogma niet heeft leren doorzien als gelijkenis.’
De lezer vindt in de 10 afleveringen een keur van historische studies, verhandelingen over de geschiedenis der radicale kritiek, essays over moderne denkers enz.
Een greep slechts: Nietzsche's godsdienst [IV]; De hopeloos verouderde radicale critiek [V]; Het Christendom als Mysteriegodsdienst; Van Mythe tot Historie [VII]; De vrijen bij Hippel [VIII]; Gehistoriseerde mythe [IX]. Een Nederlandse traditie van historische kritiek en cultuurhistorische wetenschap, die wij niet moeten onderschatten, wordt in deze studiën gehandhaafd.
O.N.
| |
P.J. Stolk, Het spook. Een confrontatie. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1952.
De auteur van deze oorspronkelijke en goed geschreven studie, die een uitbreiding is van het artikel, dat als ‘Psychologie van het spook’ in deze jaargang is verschenen, heeft een terrein betreden dat psychologen tot nu toe weinig aandacht waardig hebben gekeurd. Dat in onze tijd, die immers niet meer aan spoken gelooft, de psychische werkelijkheid van het spook, zijn existentiële betekenis, nog groot is, dat maken beschrijving en analyse van de spookervaring wel duidelijk.
De betekenis van het spook als symbool van de vereenzaming, de dissociatie, van het verlies van 's mensen totaliteit wordt in dit boekje voortreffelijk behandeld.
O.N.
|
|