De Nieuwe Stem. Jaargang 7(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] W. Hussem Op een bank zit de wanhoop In een plantsoen zit op een bank een man die u roept als gij voorbij gaat hij draagt een lorgnet en een oud grijs pak hij rookt een sigaartje en hij roept u als gij langs gaat of hij wenkt u eenvoudig u moet niet naar hem kijken u moet niet naar hem luisteren u moet doorlopen doen alsof u hem niet hebt gezien alsof u hem niet hebt gehoord ga hem voorbij versnel uw pas als gij naar hem kijkt als gij naar hem luistert wenkt hij u en niets of niemand kan u weerhouden naast hem te gaan zitten dan ziet hij u aan en glimlacht en gij lijdt gruwelijk en de man blijft glimlachen en gij glimlacht met dezelfde glimlach precies dezelfde hoe meer gij glimlacht hoe meer gij lijdt gruwelijk hoe meer gij lijdt hoe meer gij glimlacht onontkoombaar en gij zit daar verstijfd glimlachend op de bank kinderen spelen dicht bij u voorbijgangers lopen rustig voorbij vogels vliegen weg van de ene boom naar de andere en gij blijft daar zitten op de bank en gij weet gij weet dat gij nooit meer zult spelen [pagina 343] [p. 343] als die kinderen gij weet dat gij nooit meer voorbij zult gaan rustig als die voorbijgangers dat gij nooit meer zult wegvliegen van de ene boom naar de andere als die vogels [naar Jacques Prévert] Barbara Herinner je Barbara het regende die dag al maar door in Brest en jij liep glimlachend stralend verrukt druipend in de regen herinner je Barbara het regende al maar door in Brest en ik kwam je tegen in de rue de Siam je glimlachte en ik glimlachte ook herinner je Barbara jou die ik niet kende jij die mij niet kende herinner je herinner je toch die dag vergeet het niet een man schuilde in een portiek en hij riep je naam Barbara en je bent hard naar hem toegelopen in de regen druipend verrukt stralend en je hebt je in zijn armen geworpen herinner je dat Barbara vergeef het mij maar dat ik jij zeg ik zeg jij tegen allen die ik lief heb al zag ik hen een enkele keer ik zeg jij tegen allen die elkaar beminnen zelfs al ken ik hen niet herinner je Barbara vergeet niet die ingetogen en gelukkige regen [pagina 344] [p. 344] op je gelukkig gezicht op die gelukkige stad die regen op de zee op het tuighuis op de boot van Ouessant o Barbara wat een vuiligheid de oorlog wat is er van je geworden onder die regen van ijzer van vuur en staal en bloed en van hem die jou in zijn armen nam verliefd is hij dood verdwenen of leeft hij nog o Barbara het regent al maar door op Brest zoals het vroeger regende maar het is niet meer hetzelfde alles is vernield het is een regen van rouw verschrikkelijk en verlaten zelfs onweer is het niet meer van ijzer staal en bloed het zijn alleen maar wolken die als honden kreperen als honden die verdwijnen op de stroom voor Brest en vergaan zullen in de verte in de verte ver weg van Brest waarvan niets rest Eerste dag Witte lakens in een kast rode lakens op een bed een kind in zijn moeder zijn moeder in de weëen de vader in de gang de gang in het huis het huis in de stad de stad in de nacht de dood in een kreet en het kind in het leven [naar Jacques Prévert] [pagina 345] [p. 345] Leurend Leurend, leurend, koopman van geslagen gezichten en van onrustige vogels, leurend in de in brand gestoken stad, koopman van verloren kielzog, van fantomen van wind, van water, van geuren, leurend, een hondenleven, leurend, leurend. [naar Henri Michaux] Vorige Volgende