De Nieuwe Stem. Jaargang 7
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Fr. de Jong
| |
[pagina 282]
| |
compenseren, is het wellicht het duidelijkst indien wij - uiteraard vereenvoudigend - de eerste tekenen als de onstuimige, wiens breed zedelijk pathos daden en denken beheerste, terwijl de tweede ons als de stylist voorkomt, wien de straffe redelijkheid en de geestige puntigheid van het wel-verantwoorde woord boven alles ter harte ging. Daarnaast en daar tegenover echter moeten wij aan die andere tegenstelling denken, die van de wikkende, de omstandigheden als aftastende politicus tot de beschouwende theoreticus, die in zijn gedachten de rechte lijn naar het einddoel trekt. In het feit, dat Troelstra zijn leidersgaven voelde te moeten stellen in dienst van de bevrijding van het proletariaat, en dat Wiedijks critisch vernuft gescherpt werd aan de geschriften van Marx, die immers diezelfde bevrijding leerde, is het te danken dat beiden in één politieke partij zijn gekomen, waar zij elkanders tegenpolen werden. Reeds in ‘de oude beweging’ waren hun motieven van verschillende aard, al bleken zij niet, dan nadat de gemeenschappelijke vijand binnen de arbeidersbeweging - het anarchisme van Domela Nieuwenhuis - er van zijn eerste plaats verdrongen was. Troelstra's strijd tegen Domela droeg het shiboleth van de parlementaire actie; Wiedijks verzet kwam voort uit bewondering voor de door de oude leider bestreden Duitse partij en haar marxistische theorie; debatteerde hij niet reeds met hem daarover op de eerste ooit belegde vergadering van Amsterdamse socialistische studenten?Ga naar voetnoot1 Tegenstanders in direct politieke zin zijn Wiedijk en Troelstra ook later slechts in zoverre geweest als beider levensterrein hetzelfde was, dat wil zeggen de georganiseerde activiteit van de Nederlandse arbeidersklasse betrof. Niet echter kan tussen deze beiden van een politieke tegenstelling gesproken worden, wanneer men daarbij zou denken aan twee tegenover elkaar staande politici. Bij zulke twee immers hebben de bewegende kringen hunner activiteit, gelegen binnen de vrij nauwe palen van hetzelfde vlak, de mogelijkheid van voortdurend te botsen. Troelstra en Wiedijk waren te zeer verscheiden van wezen en activiteit, dan dat hun aanraking van lange duur kon zijn. Zij strekte zich dan ook voornamelijk uit in de eerste drie lustra van het bestaan der partij, die Troelstra zeide gemaakt te hebben, en die Wiedijk wilde richten in de tucht van het marxisme. Troelstra heeft het als zijn voornaamste taak gezien zijn partij vrij te houden van dogmatische theorieën, die haar van het volk zouden kunnen vervreemden; daarbij wilde hij haar tevens hoeden voor een al te gemakkelijk medegaan met de radicalen uit het ‘burgerlijke’ kamp. De critiek van de Nieuwe Tijd inzake zijn partijleiding was er op gericht, dat hij op | |
[pagina 283]
| |
het eerste terrein te zeer, op het tweede te weinig diligent was. Zij spitste zich in theoreticis toe op het vraagstuk der pachtboeren, en dat van het bijzonder onderwijs, en ontwikkelde zich zodoende tot de typisch Hollandse versie van de strijd die de internationale socialistische beweging verdeeld hield, die tussen ‘revisionisten en reformisten’ enerzijds en ‘marxisten’ aan de andere zijde. Naamsverwarring is de tweelingzuster van meningsstrijd, en zij gold hier het gebruik van het woord ‘marxisme’. De lezer, gewoon anno 1951 bij het horen van deze klank de blik bevreesd oostwaarts te wenden, zij bovendien gewaarschuwd, dat de zaken een halve eeuw geleden anders lagen dan nu. De marxisten van die dagen waren [ten dele nog] geen communisten in de moderne zin, de revisionisten en reformisten hadden slechts weinig trekken gemeen met de huidige democratische socialisten in ons vaderland. Over het algemeen stelde men in beide kampen nog prijs op de naam van marxist, al was het de trotse pretentie der ‘orthodoxen’ voor zich alléén deze naam op te eisen - bewijs ondertussen hoezeer de socialistische arbeidersbeweging nog onder de ban van Marx stond. De verdeeldheid binnen het socialisme van de eeuwwende kan dan ook als een strijd om Marx gelden. Terwijl wat de hierboven vermelde strijdpunten betreft de ‘marxisten’ meenden, dat de ontwikkeling van het kapitalistisch stelsel geen plaats zou laten voor een aparte stand van pachtboeren, constateerden zij die later de naam van de revisionisten zouden gaan dragen hier een andere tendentie en propageerden zij een andere politiek, één die met deze ‘kleine zelfstandigen’ rekening zou houden, en die daarin dus afweek van de tot nog toe beledene. Het tweede strijdpunt - dat der school - ligt meer direct op het terrein der tactische vraagstukken. Het was de overtuiging der ‘orthodoxe’ Nieuwe Tijd-groep - hoezeer zich overigens principieel onthoudend van bestrijding der religie -, dat bijzonder godsdienstig onderwijs slechts een dekmantel voor reactionnaire propaganda kon zijn; Troelstra en de zijnen bepleitten daar tegenover de vrijheid van de ouders bij de schoolkeuze, mede in de hoop, dat zo doende het socialisme den clericalen bij hun propaganda niet als een anti-godsdienstige boeman van nut kon zijn. De meningen der gematigden - matiging immers in de stringente leer en in de oppositionele practijk stonden revisionisten en reformisten voor - kwamen volgens hun streng marxistische tegenstanders voort uit het feit, dat zij zich te zeer op de Nederlandse toestanden oriënteerden, daarbij uit het oog verliezend, dat ons land een achterlijke oase was in de voor de arbeidersklasse zo wrede ontwikkeling van het moderne kapitalisme. In verband daarmee is er ook de arbeidersbeweging achteraankomend, in macht én in kennis. In meesterlijke stijl schetst Saks deze toestand aan | |
[pagina 284]
| |
het slot van zijn artikel bij de vijf en twintig-jarige sterfdag van Marx. ‘Marx in Holland beteekent het tempo der bezadigdheid. Zoals wij hem er zien bij zijn eerste verblijf: in de trekschuit zoo is hij tevens het symbool der beweging die hij er bracht.... Naast den jongen revolutionnair dampt de Goudsche pijp. Wij zeulen door het klassieke land van regentenpolitiek en predikantenkultuur met een zware ballast van traditie.... Het water is nauw voor de socialistische tocht tussen de drassige oevers met hun breede rietschoot aan weerszijde van klein- en vroegburgerlijke toestanden. De goede richting te volgen op den ruimen vloed van breedontwikkelde verhoudingen is gemakkelijker dan het koershouden in onze kronkelende en ondiepe vaart; wij hebben al eens in den wal gezeten. vooral in deze beperking behoeven wij den meester. Marx in de trekschuit: het zij zoo; maar tevens in onze trekschuit: Marx!’ De eerste bundel verzamelde opstellenGa naar voetnoot1 van Saks begint met dit artikel; uit de daarop volgende, vaak polemisch gerichte, blijkt hoe de opvattingen van de meester geïnterpreteerd werden door Wiedijk én door zijn eveneens marxistische tegenstanders. De strijd, die deze artikelen weerspiegelen, was te feller omdat hij naast een theoretische en een tactische ook zijn persoonlijke zijde had. Werd de tactisch belangrijke schoolkwestie in 1902 uitgevochten en het meer principieel gerichte ‘agrarische rapport’ ingediend op het congres van 1904, in de twee daaropvolgende jaren spitste de onenigheid zich vooral toe, omdat de bekwaamheden en bevoegdheden van Troelstra in het geding werden gebracht. ‘Ik kan gemakkelijk aantoonen, dat de Nieuwe Tijd-groep mij door hare ontijdige en ondoordachte aanvallen in de meest kritieke oogenblikken de leiding der Partij... onmogelijk heeft gemaakt’ deelde Troelstra in zijn destijds geruchtmakende brochure meeGa naar voetnoot2. En inderdaad de politieke leiding der partij voelde zich door de critiek, die de ‘Nieuwe Tijd-lui’ in hun blad en in Het Volk gepubliceerd hadden, in haar positie bedreigd; wat de indruk zou kunnen maken van een strijd tussen twee theoretisch verschillende groepen was in werkelijkheid een botsing tussen twee verschillend geaarde groeperingen, die elkander in hun bedoelingen wel haast misverstaan moesten. De theoretici, juist hierin zo typisch theoretisch denkend, meenden dat hun wetenschappelijk inzicht als toetssteen voor het practisch optreden der partij-politici aanvaard kon worden, en deze politici zelf, op hun beurt typisch in politieke termen denkend, verstonden de op hen geoefende critiek als een onkundige bemoeiing van enige neus-wijze intellectuelen. Op algemeen en principieel terrein komt de zaak, wanneer het partijbestuur een commissie tot herziening van het beginselprogram benoemt, | |
[pagina 285]
| |
waaraan de marxisten na korte tijd van ‘collectieve dienstweigering’ hun medewerking zelfs zo vérgaand hebben verleend, dat er door Troelstra een voorstel gedaan kon worden, dat hij gezamenlijk met Wiedijk het nieuwe program zou opstellen! En inderdaad, al kwam er van deze verhoopte samenwerking niets, het beginselprogramma van de S.D.A.P., dat van 1912 tot 1937 dienst gedaan heeft, draagt de sporen van het werk van Wiedijk, hoezeer het ook de arbeid van de ‘revisionistische’ R. Kuyper geweest moge zijn. Kuyper voltooide zo, in samenwerking en overeenstemming met Troelstra, wat Wiedijk en de zijnen - voor een groot deel trouwens in 1909 uit de partij gegaan - begonnen waren. Tussen ‘mijn vriend Kuyper’, zoals Troelstra in de Gedenkschriften schrijft, en Wiedijk was het overigens al geruime tijd geen vrede meer: het verwijt, dat alleen ‘orthodoxe marxisten’ in het blad waar Saks de scepter zwaaide konden publiceren is vooral van Kuyper afkomstig. Zeker heeft deze er de hand in gehad, dat door Troelstra een soort enquête onder de socialistische publicisten werd gehouden om naar eventuele tegenwerking van de kant van de Nieuwe Tijd-secretaris te informeren. Daaraan voorafgaande, om precies te zijn op 26 Januari 1907 was er van Kuyper een dertig pagina's tellende brief aan het partijbestuur uitgegaanGa naar voetnoot1, die één grote aanklacht tegen het beleid van Saks inhield. Drievuldig zijn de beschuldigingen aan het adres der redactie. Daar is het verwijt, dat stukken van revisionistische aard bewust geweigerd werden - vooral natuurlijk de artikelen van Kuyper - daar is de klacht over gebrek aan theoretische kennis, en daar is het bezwaar, dat de voorlichtende arbeid van de redactie-staf helderheid ontbeert. Het eerste deel van deze brief is helaas verloren gegaan; een enkel citaat uit het tweede moge volstaan ter kenschetsing van toon en inhoud: ‘Saks maakt zich in zijn ijver om de marxistische waardeleer te redden ook aan allerlei fouten schuldig.... Van een zorgvuldig bestuderen van de theorieën der burgerlijke economen is bij de redactie der N.T. nooit iets gebleken. Bij v.d. Goes en Saks ziet men een vereering van den vorm, die dikwijls ten koste van de inhoud en altijd ten koste van de duidelijkheid gaat. Met uitzondering van Mevr. R. Holst is er van de redactie van de N.T. nooit veel leering uitgegaan. Saks kan alleen begrepen worden door hen die de theorie al kennen, maar die leeren er meestal ook niets nieuws door.... Mij dunkt uit het voorgaande blijkt wel hoe wenschelijk het is dat er aan het persoonlijk régime van de N.T.-redactie een eind wordt | |
[pagina 286]
| |
gemaakt. Ik vraag: zijn zij de aangewezen personen om over anderer werk te richten en is er waarborg dat aan partijgenooten met hier en daar van het marxisme afwijkende meeningen recht zal wedervaren? Ik herhaal: de in geen enkel opzicht te rechtvaardigen bemoeilijking die ik bij de N.T. heb ondervonden wijt ik niet aan de redactie als geheel, maar uitsluitend aan Wiedijk.’ In het geding gebracht werd dus de positie die het blad binnen de partij innam, en de in die tijd levende vraag werd opnieuw aan de orde gesteld, of een door de partijleiding beheerd blad niet beter de rol van wetenschappelijk orgaan der beweging vervullen kon, dan een particulier blad als de Nieuwe Tijd was. Er hadden daaromtrent reeds eerder onderhandelingen plaats gevonden, en de door Kuyper geuite klachten waren geenszins nieuw. Deze onderhandelingen vonden hun einde met een kennelijk door Saks geschreven brief aan het partijbestuur, waarin te lezen staat: ‘Wij gronden de wenschelijkheid voor de partij, dat de bestaande toestand [de onafhankelijkheid der N.T., dus. d. J.] niet worde gewijzigd, niet hierop, dat de redaktie van de N.T. marxistisch is - wij gronden haar hierop dat deze marxisten als redaktieleden zelfs volgens de vertegenwoordigers van de anti-N.T.-groep, hebben bewezen niet partijdig te zijn.’ Dit antwoord is van October 1906. De brief, waarin Kuyper op nieuwe, tegen Saks gerichte, activiteit aandrong, getuigt ervan dat de strijd kort daarna weer oplaaide. Meer en meer ging hij het karakter van een machtsstrijd dragen, die als inzet de vrijheid van spreken binnen de partij had. En inderdaad, op dit punt trekt het gewoel der strijdenden samen, wanneer de roerigsten der marxisten met een nieuw blad, De Tribune, naar voren komen, en wanneer het verbod van dit blad de directe aanleiding wordt tot de oprichting der S.D.P. in 1909. De Nieuwe Tijd blijft ook daarna vooreerst nog een soort van intermédiair tussen de oude en de nieuwe partij. Deze laatste beschikte over slechts weinig aantrekkingskracht, ook voor velen der marxistische intellectuelen, die ten dele in de S.D.A.P. blijvend er hun verzamelpunt in het officiële partij-orgaan ‘Het Weekblad’ vonden, ten anderen dele er vroeger of later in terugkeerden. Wiedijk behoorde niet tot dezen, al moest ook hij, toen hem op zijn beurt de plaatsing van een artikel in De Tribune geweigerd werdGa naar voetnoot1, breken met Gorter en Pannekoek, die de voorloopster der communistische partij trouw bleven. Zo bleef de man, die het centrum was geweest der Nieuwe Tijd-groep, ook | |
[pagina 287]
| |
na de hergroepering van zijn vroegere bentgenoten nog min of meer een tussen-positie innemen, een partijloos criticus, die - verlangend wel naar een hem passend politiek verblijf - beide partijen zijn critiek niet spaarde. Het meest blijft deze echter Troelstra gelden, en díe marxisten die het in ‘de groote partij’ wél konden uithouden. Verschijnt zijn scherp-geestige open brief aan Wibaut direct na de ‘verhuizing’ van Saks naar de S.D.P., het meesterwerk van zijn gehele oeuvre, de aan H.P.G. Quack gewijde studie publiceerde hij in... het officiële maandblad der S.D.A.P., De Socialistische Gids. Een andere open brief, twaalf jaren na de eerste geschreven aan degeen die hem in het marxisme had ingeleid, aan Frank van der Goes, werd echter weer geplaatst in de Nieuwe Tijd, die toen, 1921, openlijk communistisch was geworden. De toenadering tot de S.D.A.P. in 1916 is afgesprongen op een de partijleiding onwelgevallige critiek, die de schrijver van het gevierde stuk over Quack in deze kringen weer in waardering deed dalen. Deze critiek was als van ouds gericht op het beleid van Troelstra, die op het eind der wereldoorlog de partij trachtte rijp te maken voor het aanvaarden van ministerzetels. Saks' afkeuring uitte zich fel in een aantal zeer knap geschreven artikelen, die geplaatst werden in Wiessings merkwaardige, rood-aangelopen ‘mosgroene’ afwijking van De Groene Amsterdammer. Wij horen weer het oude verwijt, dat Troelstra, hoezeer ook oproepend tot jeugdige kracht het zelf is geweest, die aan een krachtig leven binnen zijn partij een einde heeft gemaakt door er de linkse groepen het zwijgen op te leggen. ‘Zoozeer blijkt een krachtiger oppositie hem wenschelijk, dat hij zelf oppositie gaat voeren tegen de geest van zijn eigen stelsel: zoozeer blijkt zij tevens onmogelijk, dat hij haar aanstonds met eigen woorden weer vernietigt. Dit is het noodlot van zijn in de rechter wal gestuurde partij, dat zij in zich zelven geen oppositie meer kan maken en evenmin een oppositie meer kan missen.’ De opmerkingen van de schrijver waren toen, anders dan tien jaren eerder, die van een buitenstaander, van één, die uit een mengeling van teleurstelling en agressiviteit buitenstaander was geworden. Teleurstelling, misschien omdat hij zelf niet aan bod was gekomen, en zo vele anderen, die hij in talent verre zijn minderen achtte, door Troelstra's opportunisme in staat gesteld werden leiding aan de beweging te geven? Het is mogelijk, maar deze teleurstelling werd als het ware geobjectiveerd omdat zij niet de leiders, maar de mentaliteit der partij betrof, in welker activiteit hij de klare lijn miste, die hij zozeer behoefde, en welker aanvalskracht hij meende te zien verminderen, terwijl juist zijn eigen neiging tot verweer tegen ‘het bestaande’ eer toegenomen schijnt te zijn. Het lot der betrekkelijke vereenzaming, dat in zonderheid de marxis- | |
[pagina 288]
| |
tische theoretici, die zich niet bij een bepaalde partij wisten aan te sluiten, bedreigde, werd ook meer en meer het deel van zijn tot eenzaamheid neigende geest. Niet meer op het gebied der politieke publicaties lag in de jaren twintig Wiedijks activiteit. Hij voelde zich aangetrokken tot ‘partijgenoten’ in een wel sterk van het politieke afwijkende zin, tot tegen hun omgeving rebellerende literatoren als Multatuli en Busken Huet. Hun wijdde hij in solidaire sympathie zijn voornaamste studies, hen trachtte hij, immer polemisch van aard, te verdedigen tegen een verguizend burgerdom. Totdat... de Gedenkschriften van Troelstra beginnen te verschijnen. Wiedijk schrijft dan voor ‘Nu’, het kortstondige blad van Is. Querido, zijn eigen herinneringen. Zij zijn met het blad opgehouden te verschijnen, maar de zes artikelen die het licht gezien hebben, geven duidelijk aan, hoe zij, parallel lopend aan Troelstra's boeken, daarop aanvulling en correctie willen zijn. ‘Kritische Herinneringen’ heten zij, en zoals Troelstra het vroege socialisme van het Friese platteland schildert, zo tekent Wiedijk het ontbreken ervan op dat van West-Friesland, en - sterker overeenkomst nog in de tegenstelling - hij vergelijkt de oppositie die Troelstra in zijn weekblad De Nieuwe Tijd tegen Domela voerde, met zijn eigene latere tegen Troelstra, die steunde op het maandblad van deze naam. In opzet en in inhoud van deze artikelen blijkt duidelijker dan ooit de tegenstelling tussen beide mensen. Troelstra, voor Wiedijk de rhetor, de partijleider, die voortdurend zijn aanhang weet te betoveren door een merkwaardige combinatie van strijdvaardigheid en al te licht kwetsbare eerzucht, gaat in zijn gedenkschriften uit van een te gemakkelijk vooronderstelde eigen roem. De omstandigheden, waaronder hij in het gerevolteerde Friesland had te werken, waren verhoudingsgewijs licht, de oppositie die hij in Amsterdam voerde tegen de Sociaal Democratische Bond vereiste heel wat minder heldenmoed dan hij suggereert. Niet echter plaatst Wiedijk zijn eigen mogelijke heldenfeiten tegenover die van Troelstra, maar objectiverend en gebruik makend van een historisch materialisme, dat een simpel uitvloeisel van gezond verstand lijkt te zijnGa naar voetnoot1, schetst hij de maatschappelijke omstandigheden in het Noordholland der jaren tachtig, en op ironiserende afstand beziet hij zijn eigen jeugd en zijn eigen eerste politieke activiteit. Feller wordt de toon soms in een later geschreven artikelenreeks, die min of meer als een voortzetting van deze herinneringen te beschouwen isGa naar voetnoot2, en die voornamelijk | |
[pagina 289]
| |
de tijd der partijtwisten behandelt. Is de stof reeds begrijpelijkerwijs tot een meer defensieve behandeling nopend, verhoogd nog werd de prikkel tot strijdlust doordat R. Kuyper zich niet onbetuigd liet, en de beide tegenstanders elkaar na ruim twintig jaren opnieuw in de haren zaten. Er zit iets onverkwikkelijks in dit soms pietepeuterig nakaarten; voor de partijhistorie hebben de hier te berde gebrachte feiten en beschouwingen echter hun waarde. Ook in ons verband is deze artikelenreeks trouwens van betekenis, omdat er uit te leren valt hoezeer Saks zich op latere leeftijd en in toenemende eenzaamheid vastbijten kon in de fel-levende polemieken zijner jonge jaren: hoezeer met andere woorden de tegenstelling van die rumoerige tijd op zijn verder leven een merkteken heeft gezet. Troelstra fungeerde, toen Wiedijk zijn bescheiden contra-herinneringen schreef, zogoed als toen hij redactie-secretaris van De Nieuwe Tijd was, als de persoon, in de verhouding tot wie hij zich deze tegenstelling bewust werd. Zou het niet juist de betrekkelijke waardering zijn geweest die Wiedijk - en dit in tegenstelling tot vele zijner engere geestverwanten - voor Troelstra gevoelde, die hem de afstand tussen hen beiden te sterker deed beseffen?
Is het nu de moeite waard, belangrijker nog: is het historisch gerechtvaardigd op grond van deze subjectieve en bovendien door ons geïnterpreteerde anti-Troelstra houding van Saks hem te heffen uit de vergetelheid, waartoe wij, het nageslacht, hem veroordeeld hadden? Menen wij al, en door dit artikel blijkt dat wij dat doen, dat het beeld van Saks, één der meest vervallene in de historische galerij van het Nederlandse socialisme, en in de schemering van welks nis nog slechts een enkeling de kaars zijner bewondering waagt te ontsteken, restauratie behoeft, het behoeft dit herstel om zich zelfs wille, en niet omdat er een ander tegenover staat, waarmee het zich op grond van de stijl alleen laat vergelijken, niet meten. De waardering voor Wiedijk behoeft die voor Troelstra niet, evenmin als omgekeerd, en bovendien, er zijn nog andere aspecten aan de figuur van Saks dan het hier behandelde. En er zijn ook anderen die tegen Troelstra geschreven hebben en wier memorie onzes inziens niet verdient opgehaald te worden. Juist echter omdat Saks eer tegenspeler dan tegenstander van de politieke leider der Nederlandse sociaaldemocratie genoemd kan worden, juist omdat beider karakters zo ver uiteen liepen, dat Wiedijk niet de felste doch de meest anders-geaarde uit de Nieuwe Tijdgroep was, maakt, dat een geschiedschrijving van het Nederlandse socialisme ook de herinnering aan hem heeft hoog te houden, wiens verfijnde en scherpe figuren naast de omvangrijke colorietvlakken van anderen toch mede het patroon bepalen. | |
[pagina 290]
| |
Zoals het leven van Troelstra en dat van Wiedijk verschillend waren geweest, zo was het de getuigenis der levenden bij hun dood. Hier een massale manifestatie van een krachtig georganiseerde arbeiderspartij, daar een uiterst kleine groep van vrienden. Het was in de dagen van ‘München’, dat Wiedijk stierf, en minder dan ooit was in die dreigende dagen de aandacht van velen bij hem. Nu dat alles echter voorbij is, en de historie ons langzamerhand beide figuren op een afstand laat zien, menen wij gerechtigd te zijn te wijzen op deze zo verscheiden facetten, die de Nederlandse socialistische arbeidersbeweging in haar opgang hebben gekenmerkt.Ga naar voetnoot1 |
|