Ex libris
Dr G.J. Held, De Papoea, cultuurimprovisator, N.V. Uitgeverij W. van Hoeve, 's Gravenhage/Bandung, 1951.
Dr H.Th. Chabot, Verwantschap, stand en sexe in Zuid-Celebes, dissertatie Djakarta, J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij N.V., Groningen/Djakarta, 1950.
Prof. Dr J.J. Fahrenfort, India. Land van Hindoes en Mohammedanen, Terra bibliotheek, J.A. Boom en Zoon, Uitgevers, Meppel, 1950.
Men kan zich moeilijk een groter verschil in karakter voorstellen dan dat tussen de studies van de beide docenten der Universiteit van Djakarta enerzijds en het boek van de Amsterdamse hoogleraar anderzijds. En toch handelen zij alle over een ‘oosters’ volk. En toch zijn de schrijvers alle drie ethnologen. Het is de moeite waard, ons op dit verschil nader te bezinnen.
Professor Held tracht, aan de hand van deels door hemzelf deels door anderen verricht terreinonderzoek een karakteristiek te geven van de Papoease beschaving. De nadruk valt, in de door hem gegeven beschrijving en analyse, op de verwantschapsordening en op de godsdienstige factoren. Begrijpelijk voor een territoir, waar de genealogische groepen nog een overheersende plaats innemen en waar godsdienst en levenspractijk nog nauw met elkaar verweven zijn. De schrijver gaat met grote omzichtigheid te werk, kiest zorgvuldig de betrouwbaarste gegevens als basis voor zijn beschouwingen, en waakt er voor dat zijn commentaar op de sociale instellingen bij de Papoeas niet kan worden opgevat als zedelijke afkeuring of goedkeuring. De meest kenmerkende gemeenschappelijke trek van de Papoease cultuur, aldus dr Held, is... haar variabiliteit! De maatschappij wordt gekenmerkt door het ontbreken van een strakke structuur, van een geprononceerde levensstijl en een uitgewerkte cultuurvorm. Nieuwe cultuurelementen worden gemakkelijk geadapteerd; maar de Papoea voegt de elementen al improviserend samen tot onderling variërende cultuurcomplexen. Vandaar de ondertitel van het boek: De Papoea, cultuurimprovisator.
Men mist in het boek een goede, duidelijke kaart, en een litteratuurlijst. En verder mist men er... de Indonesiër, die, naast de westerse vreemdeling, toch heus ook in het verleden tal van nieuwe cultuurelementen aan de Papoease beschaving heeft toegevoegd.
Nog meer dan het werk van Professor Held berust het proefschrift van dr Chabot op eigen terreinonderzoek. Als zodanig is het, in de uiterst moeilijke naoorlogse jaren, een prestatie die er wezen mag. Terwijl het vóóroorlogse onderzoek van dr Friedericy naar de standen onder de Buginezen en Makassaren vooral betrekking had op de hoofdenstand, hebben dr Chabot en zijn vrouw zich gemengd onder de gewone landbouwersbevolking. Aldus is hij erin geslaagd een genuanceerd beeld te schets sen van de samenleving van Zuid-Celebe- - een beeld dat getuigt van een scherp waarnemingsvermogen en dat dikwijls afwijkt van hetgeen men uit de mond van de adathoofden pleegt te horen. Evenals Held heeft Chabot, in het voetspoor van Margaret Mead, getracht de culturele ‘persoonlijkheidsnormen’ voor beide sexen vast te stellen; dat wil dus zeggen, na te gaan welk mannelijk en vrouwelijk ideaal in de desbetreffende samenleving heerst, en welke aanpassingsmiddelen er zijn voor de individuen, die er niet in slagen zich aan dit cultuurideaal te conformeren. Evenals Held heeft voorts Chabot er in de eerste plaats naar gestreefd, de structuur van de samenleving van Zuid-Celebes via verwantschapsverhoudingen te benaderen - een methode, ‘sinds Rivers door de ethnologen reeds algemeen als juist aanvaard’ (Chabot, blz. 4).
Is het billijk, naast deze producten van terreinonderzoek een in de studeerkamer totstandgekomen geschrift als India, land