H.J. Pos
Bij de dood van Kohnstamm
Met het onverwacht heengaan van Ph.A. Kohnstamm op 31 December jl. is aan ons land een man ontvallen, die door zijn grote veelzijdigheid, zijn onvermoeibare energie en een door grote geestelijke veranderingen gekenmerkte levensgang een geheel aparte plaats heeft ingenomen. Wat hij als paedagoog, als politicus en op velerlei ander gebied heeft tot stand gebracht, zal te gelegener tijd door daartoe bevoegden worden beschreven. Hier moge hij in het kort herdacht worden als schepper van het ‘bijbels personalisme’ dat in zijn driedelig werk Schepper en Schepping [1926-1931] is neergelegd.
Kohnstamm's personalisme kan in de eerste plaats worden belicht vanuit zijn levensgang. In zijn jeugd was hij multatuliaan en geloofde, dat de natuurwetenschap de religie voorgoed had vervangen. Later heeft hij deze metafysica van het naturalisme afgeschud. Kant en het neokantianisme van Rickert kwamen hem daarbij te hulp en ook het feit, dat de fysica zelf minder metafysisch over de geldigheid der natuurwetten ging denken. Een personalistische werkelijkheidsleer gaf William Stern in zijn werk Person und Sache [1906; 1917; 1924]. Kohnstamm knoopte hierbij aan, maar beperkte het persoonsbegrip - dat bij Stern ook de lagere zijnsorden en het groepsleven omvat - tot de mens. Bovendien gaf hij er een religieus fundament aan: Christus als de Persoon, die de waarheid niet als een leer verkondigt, maar is.
In algemeen verband gezien is deze filosofie één van de vormen, waarin de twintigste eeuw zich ontworsteld heeft aan de beknelling van de negentiende. Deze bevrijding van de geest manifesteert zich in het expressionisme, in de neokantiaanse vrijheidsfilosofie, in de fenomenologie, in de existentialistische stromingen, die elk de geestelijke werkzaamheid van binnen uit en vrijgemaakt van ontmoedigende determinaties herstellen. Evenwel mag de kenschetsing van een denker, die geleerd heeft dat het algemene minder wezenlijk is dan het eigene en concrete, die de aanschouwing hoger stelde dan het begrip, bij dit algemene niet blijven staan. Het is immers niet meer dan het overeenkomstige in een aantal scheppingen, die elk voor zich een persoon tot ondergrond hebben. Deze is er de onvergelijkbare en onuitsprekelijke bron van.
Kohnstamm heeft zijn personalisme uitgedragen met alle intellectuele middelen waartoe zijn grote kennis en zijn steeds vaardig begrijpend verstand hem in staat stelden. Na geleden te hebben onder de geestelijke leegte van het 19de eeuwse naturalisme speurde hij overal naar zwakke plekken en verlegenheden, die zich voordoen in de wetenschappen der