De Nieuwe Stem. Jaargang 7
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Jac. de Graaf
| |
[pagina 53]
| |
bevrijden uit hun ban wordt het critisch onderzoek ingezet tegen de geest, die hen gevangen houdt. Met de in 1897 verschenen Nourritures terrestres [1897] heeft Gide de eerste triomf bevochten op overgeleverde waarheden en zich bevrijd van de oud-testamentische discipline. Voor het eerst bij zijn vertrek naar Afrika, laat Gide de bijbel thuis; de strenge en onverzoenlijke God heeft zijn bezwerende macht over Gide verloren; in deze tijd van convalescentie smaakt Gide, met enige ‘morele’ steun van Oscar Wilde, de aardse spijzen zonder gedachte aan zonde en berouw. Maar meer dan een glorificatie van de ‘désir’ en de instincten, zoals ze aanvankelijk vrijwel algemeen zijn opgevat, zijn de Nourritures terrestres een apologie van de bevrijding, van de ‘dénuement’ zoals Gide het in zijn voorrede van 1927 heeft verklaard, een volkomen losmaking dus van iedere geestelijke en morele gebondenheid, waardoor een directe gemeenschap mogelijk werd met de fundamentele krachten van het leven. In L'Immoraliste [1901] maakte de hoofdpersoon, de archeoloog Michel zich langzamerhand los van de overgeleverde historische denkmethoden ‘...tous les faits de l'histoire m'apparaissaient comme les pièces d'un musée, ou mieux les plantes d'un herbier, dont la sécheresse définitive m'aidât à oublier qu'un jour, riches de sèves, elles avaient vécu sous le soleil. A présent, si je pouvais me plaire encore dans l'histoire, c'était en l'imaginant au présent... Mon érudition qui s'éveillait à chaque pas, m'encombrait, empêchant ma joie. Je ne pouvais voir un théâtre grec, un temple, sans aussitôt le reconstruire abstraitement.’ In deze roman, die vier jaar later verschijnt dan de Nourritures terrestres en die dikwijls geïnterpreteerd is als de glorificatie van de ongebondenheid, heeft Gide evenwel, blijkbaar geremd door menselijke motieven, dit tot het uiterst doorgevoerde egoïsme niet in zijn allerlaatste consequenties durven aanvaarden. ‘Je me suis délivré,’ zegt Michel, ‘c'est possible; mais qu'importe? je souffre de cette liberté sans emploi.’ En gelijk voor Michel de verworven vrijheid een dubieuse kwestie is geworden, daar ze de dood betekende van de opofferende zachtmoedige Marceline, zo geraakt in La Porte Etroite [1909] Alisse in angstige twijfel over de doelmatigheid van haar offer, wanneer zij ter wille van haar geloof afziet van aards geluk. Ondanks de heilzaamheid en de virtuele kracht der instincten, waarin Gide gelooft, aarzelt hij ze uit humanitaire en sociale overwegingen te proclameren tot de enige directieven van de menselijke daad. Is ook niet Saul, de door zijn demon gekwelde mens, ten ondergang gedoemd door zijn fatale zinnelijkheid, zijn liefde voor de jonge knapen, die hem maakte tot een paria? Gide voelt zich vol twijfel en onzekerheid; onrust en onvrede vertroebelen zijn geest; hij zoekt naar een oplossing, een harmonie. In deze jaren ontdekt hij Dostoievski en ongeveer gelijktijdig Nietzsche, Blake en Browning. Blake spreekt van een huwelijk tussen hemel en hel; | |
[pagina 54]
| |
Dostoievski, in tegenstelling met Nietzsche, leert hem de abdicatie, het afstand doen van zichzelf in een sfeer van Pascaliaanse gelukzaligheid, de toestand, die Gide aanduidt als een ‘résignation totale et douce’, die welke vorst Mysjkin in De Idioot beleeft in de ogenblikken, dat hij door zijn aanvallen van epilepsie wordt bedreigd. Het beleven van een soort wederopstanding, dat wat Christus noemde de ‘seconde naissance’ beantwoordde geheel en al aan Gide's mystieke aanleg; voor hem betekent deze vlucht uit het tijdelijke de opheffing van de menselijke begrenzing, een religieus avontuur, dat hem in onmiddellijk contact brengt met de cosmische werkelijkheid. Gide herkent zijn eigen geval in Dostoievski's strijd tegen de abstracte waarheden van het intellectualistisch denken; de pretentie de cosmos te kunnen ordenen naar stelsels en wetmatigheden maakt de mens tot een arrogant en eigendunkelijk individu. In de losmaking uit deze begrenzing vindt de mens de gelukzaligheid, niet in een tot in het hiernamaals verschoven toekomst, maar, in het heden. ‘Want,’ zegt het bijbels woord, ‘degene die zijn leven wil behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven geeft, hij zal het waarlijk levend maken.’ [Luc. 17, 33]. Deze gedachte van een daadwerkelijk, onmiddellijk beleven van het ondoorgrondelijk levensmysterie vindt naderhand bij Gide een nadrukkelijke, meer lyrische bevestiging in zijn merkwaardig geschrift Numquid et tu? [1926]Ga naar voetnoot1 een geloofsbelijdenis van het moment, waar, gelijk voorheen de zinnelijke mens in de Nourritures terrestres zich bevrijdde van de moraal om het sexuele avontuur te beleven in zijn directheid en in de hoogste intensiteit, de religieus-gestemde mens zich losmaakt van de traditionele dogmatiek en aldus verlost en geheel onbevangen, communiceert met het goddelijke. Deze ‘nieuwe geboorte’, waarbij wij onwillekeurig worden herinnerd aan termen als fideisme en quietisme, is een belevenis in een extatische vreugde. ‘Oh! naître de nouveau. Oublier ce que les autres hommes ont écrit, ont peint, ont pensé - et ce que l'on a pensé soi-même. Naître à neuf.’ In dit verband citeert Gide de woorden van Paulus: ‘étant autrefois sans lois, je vivais’ [Rom. 7, 9] om te duiden op de staat van ‘onschuld’, die de wet voorafgaat. ‘Oh! parvenir à cet état de seconde innocence, à ce ravissement pur et riant.’ Men kan zich voorstellen, welk een belangstelling Gide toonde voor de ‘acte gratuit’, de daad, die, zoals hij ze definieerde in Prométhée mal enchaîné [1899] door niets is gemotiveerd, ‘l'acte désintéressé, né de soi; l'acte aussi sans but, donc sans maître; l'acte libre; l'acte autochtone’. Het is mogelijk, dat Gide, indachtig het voorbeeld van Kirilov uit de Daemonen, voor de consequenties van een ‘Alles is geoorloofd’ is teruggedeinsd, want hij heeft het thema nooit anders dan humoristisch of ironisch behandeld, zoals in het langzamerhand klassiek geworden voorbeeld van | |
[pagina 55]
| |
Lafcadio uit de Caves du Vatican [1914], die de oude Amédée Fleurissoire uit de rijdende trein werpt. Maar een dergelijke gedachtedaad, afgezien van het feit, dat er steeds wel, zoals ook in het geval van Lafcadio, enige gedetermineerdheid valt te ontdekken, had voor Gide dezelfde magische aantrekkingskracht als de religieuse ferveur en de artistieke schepping. In Numquid et tu? had hij in casu de beide laatste reeds op een dieper verband gewezen. ‘L'artiste chrétien n'est pas celui qui peint des saints et des anges, non plus que des sujets édifiants; mais qui met en pratique les paroles du Christ - et je m'étonne qu'on n'ait jamais cherché à dégager la vérité esthétique de l'Evangile.’ Gide's verlangen naar elementair leven, zijn hang naar mystiek, zijn verklaarbaar uit eenzelfde dorst naar het kennen, niet het begrijpen, van de diepste levensbron, naar een werkelijkheid achter de verschijnselen, die buiten de algemeen schetsmatige formules en begrippen ligt en welke hij in zijn jeugd reeds aanvoelde als ‘une seconde réalité’. Gehoorzamen aan de zuivere instinctieve drang van de menselijke natuur, aan dat ‘wat ons verteert’ geeft aan het leven de uitgebreidste en diepste betekenis. ‘Vreugde’, dit woord van bijbelse origine, is het gevoel, dat het zinnelijk, artistiek en religieus avontuur begeleidt. De mens houdt op de cosmos naar zijn ideeën richting en zin te geven; hij voelt zich één met haar, zonder een poging te doen haar bedoelingen te ontraadselen. Het beleven van die realiteit, die bij Gide ongeveer de betekenis had van een religieuse ervaring, gaat gepaard met de strijd tegen het traditionele rationalisme, teneinde de mens in een toestand van altijd voorhanden zijnde disponibiliteit te houden. Deze passieve bereidheid sluit in de weigering van de keus, die bindend is en de mens in zijn mogelijkheden beperkt. Het is de typerende houding van de non-conformist, die geen conclusies aanvaardt, die de begeerte verkiest boven het bezit, de honger boven de bevrediging. De overgeleverde gedachte, historie en traditie, domineerden het instinct; het critisch en opstandig denken was nodig om het instinct vrij te maken en te bevestigen. Zolang de rede tracht het irrationele te rechtvaardigen, is er sprake van een geweten, een moraal. Men streeft naar een zedelijke verantwoording en maakt van zijn probleem een publieke zaak. Zo is Corydon [1924], dat door Gide zelf in zijn Journal als één van zijn belangrijkste werken wordt beschouwd, de rechtvaardiging van de homosexualiteit. Op historische, biologische en sociologische gronden verdedigt Gide deze reeds door de Grieken getolereerde zinnelijkheid, die door de bekrompenheid van de heersende moraal tot een ziekelijke en aanstootwekkende neiging is gedegradeerd. Op dit pleidooi, waarvan men althans de openhartige bezieling kan waarderen, volgde nauwelijks enige behoorlijke critiek; het werd doodgezwegen en Gide heeft, mede door zijn bekentenissen, in Si le grain ne meurt [1926] lange tijd zijn maatschappe- | |
[pagina 56]
| |
lijke en morele eenzaamheid op pijnlijke wijze moeten ervaren. In zijn posthume bekentenis Et hunc manet in te, gevolgd door zijn Journal intime [geschr. in 1947, gepubliceerd in 1951] heeft Gide met een hier en daar schrijnende oprechtheid openbaar gemaakt, hoe door zijn homosexuele aanleg het huwelijk voor hem en zijn vrouw, Madeleine Rondeaux, een aaneenschakeling van morele martelingen is geweest, vooral sinds zij in een vlaag van moedeloosheid en vertwijfeling zijn persoonlijke correspondentie aan haar, waar hij ten zeerste aan hechtte, had verbrand. Na al deze jaren van experimentaties en bespiegelingen maakt Gide zich tot de apostel van de regenererende krachten, die de nieuwe mens dienen te vormen. Zij liggen in de menselijke natuur en niet daarbuiten in de vorm van transcenderende waarheden, deze kwekers van onnatuurlijke, kunstmatige wezens, die onbewust van hun waarden, in zichzelf besloten blijven; minder uit bescheidenheid, dan wel uit angst, lafheid of zwakheid onderwerpt het individu zich aan de regel. In een serie satirische werken, ‘soties’ geheten, in La Symphonie pastorale [1919], in de trilogie L'Ecole des femmes [1929], Robert [1929], Geneviève [1936] en in Les Faux-monnayeurs [1926] hekelt Gide de hypocrisie, die de oorspronkelijke drang verstikt en het leven doet eindigen in een echec. De ‘pauvre pasteur’ uit de Symphonie pastorale camoufleert zijn ‘ferveur’, de liefde voor de blinde Gertrude, door onbewust zijn verboden gevoelens te rechtvaardigen door het citeren van bijbeltexten. Zelfs de puber en de adolescens zijn valse munters, dragers van maskers en onecht in hun bewegingen. Alleen de bastaard, hij ‘wiens wezen het product is van een onbezonnen daad’, een ‘crochet dans la droite ligne’, zoals Bernard Profitendieu uit de Faux-Monnayeurs of Lafcadio uit de Caves du Vatican, durft te gehoorzamen aan zijn demon en te breken met zijn omgeving; dan wordt hij de ontdekker van het meest waardevolle in zichzelf, van de hoogste ‘deugd’. In zijn laatste werk Thésée [1946] schijnt Gide, na veel strijd en onzekerheid, gekomen te zijn tot een meer bezonken en standvastig levensinzicht, door aan Theseus de voorkeur te geven boven Oedipus, de tot het kwade en de ondergang gedoemde mens, die gelooft in Gods hulp om verlost te worden van zijn oorspronkelijke bezoedeling [souillure première]. Theseus is de aardse mens, ‘l'enfant de cette terre’, die zonder geloof in de goddelijke genade eigen leven in eigen handen neemt, die langzamerhand zich zijn persoonlijke waarde bewust wordend, de voldoening des levens vindt in het volbrengen van de op zich genomen taak, n.l. de stichting van Athene, zonder zich door allerlei bijkomstigheden als het erotisch avontuur met Ariadne te laten afbrengen van het eens gestelde doel. Hij heeft vertrouwen in de boodschap, welke hij zijn nakomelingen nalaat bij zijn dood, deze laatste wens, waarin men een mild en wijs geworden Gide herkent. ‘Si je compare à celui d'Oedipe mon destin, je suis | |
[pagina 57]
| |
content: je l'ai rempli. Derrière moi, je laisse la cité d'Athènes. Plus encore que ma femme et mon fils, je l'ai chérie. J'ai fait ma ville. Après moi, saura l'habiter immortellement ma pensée. C'est consentant que j'approche la mort solitaire. J'ai goûté des biens de la terre. Il m'est doux de penser qu'après moi, grâce à moi, les hommes se reconnaîtront plus heureux, meilleurs et plus libres. Pour le bien de l'humanité future, j'ai fait mon oeuvre. J'ai vécu.’ Gide voelde zich te zeer geïnteresseerd bij de geestelijke vernieuwing van een jeugdige elite om niet te trachten haar ontvankelijk te maken voor zijn ethiek. Om door haar verstaan te worden verkoos hij boven de klare luide volzin het fluisterend omzichtig uitgesproken woord, begrijpelijk en veelbetekenend voor de goede verstaander. Met een verbijsterend raffinement dient deze ‘empoisonneur public’ zijn giftige artsenijen toe, met een diabolisch genoegen ziet hij toe welke effecten zijn injecties sorteren. Men kent de suggestieve, pathetische toon van Le Retour de l'Enfant prodigue [1912], deze curieuze parodie op de welbekende parabel, waar de toon de grens nadert van de insinuatie, die onrust en spanning wekt in het jeugdig ontvankelijk gemoed. Welk een stil-honende spot met deze zwakke, onzelfstandige jongeling, die zich weer onderwerpt aan de regels van het ouderlijk huis. ‘Rien n'est plus fatiguant que de réaliser sa dissemblance. Ce voyage à la fin m'a lassé.’ Gide als verkondiger der nieuwe gevaarlijke leuzen verbergt zich achter het masker zoals Descartes, die als devies had gekozen ‘Larvatus prodeo, C'est sous un masque que j'avance.’ Als Nietzsche werpt Gide zich op tot een ‘Verderber der Jugend’. ‘Inquiéter c'est mon rôle’, twijfel wekken in de mens omtrent zichzelf en zijn verworven zekerheden met als positieve zijde het meest eigene en waardevolle in hem bewust te maken. Strijden tegen de verstarring, tegen het overgeleverde systematisch denken betekent wording, groei, evolutie. Nooit heeft Gide zich aangetrokken gevoeld tot het philosophisch denken, tot wat hij noemde de ‘systèmes clos’, de gesloten systemen, die de mens afsluiten van het werkelijke leven. Want leven is ervaren, dat zich niet laat vangen in rationalistisch gedachte constructies. Bovendien elke oplossing werpt weer een vraag op, suggereert tot tegenspraak en twijfel. Groei bij Gide betekent een nimmer eindigende dialectiek: ‘supprimer le dialogue en soi, c'est arrêter sa vie.’ In dit verband is het merkwaardig te wijzen op de waarde, die Gide hecht aan de beïnvloeding, niet in de zin van imitatie en epigonisme, maar in die van snellere bewustwording, van geestelijke verrijking, op de wijze, waarop Goethe in Rome uitriep: ‘Nun bin ich endlich geboren’. Als door een openbaring krijgt het woord dan zijn suggestieve en doeltreffende betekenis. ‘Elle [cette parole] est descendue en moi si avant que je ne la distingue plus de moi-même. Désormais je ne suis plus comme si je | |
[pagina 58]
| |
ne l'avais pas connue - sa puissance vient de ceci qu'elle n'a fait que me révéler quelque partie de moi encore inconnue à moi-même; elle n'a été pour moi qu' une explication - oui, qu'une explication de moi-même.’ De waarde van de beïnvloeding ligt ook hier in haar bevrijdende werking, in de gedachte van de losmaking uit het traditionele denken, uit de gebondenheid van het milieu en het gezin, waarbij niet zozeer, zoals men kon verwachten Stendhal's ‘Je hais la familie’ hem voor de geest heeft gestaan als wel het bijbelse voorbeeld van de totaal van wereldse banden verloste godsdienstige mens. ‘J'ai beau lire et relire l'Evangile,’ schrijft Gide in zijn Journal, ‘je ne vois pas une seule parole du Christ dont se puisse fortifier, et même autoriser la famille, le mariage. J'en trouve au contraire qui le nient. Oh avènement de cet ‘état nomade’, toute mon âme te souhaite! Enfin le Christ n'a-t-il pas affirmé plusieurs fois que quiconque n'abandonnerait pas tout pour le suivre, n'entrerait pas dans le royaume de Dieu; et précisément il faut comprendre qu'on ne peut suivre le Christ qu'en abandonnant tout ce qu'on a.’ Voor sommige naturen zijn die invloeden het sterkst en het vruchtbaarst, welke hen wekken tot reactie en protest. Onvrede en opstandigheid zetten aan tot de vlucht en het veelbelovende avontuur. In tegenstelling tot Barrès proclameert Gide de ‘dépaysement’, de ‘déracinement’, het overbrengen van de menselijke plant in een voor hem vruchtbaarder bodem dan waarin hij is ontkiemd. De reis b.v. verschaft de mens de vreugde geen bindingen meer te voelen met zijn milieu; in de eigen vertrouwde omgeving luistert men naar banale, aangeleerde vormen, in de vreemde tegenover nieuwe onverwachte situaties worden sluimerende kwaliteiten tot leven gewekt. Maar niet de zwakken, alleen de sterken vertrekken en werpen zich in het avontuur. ‘Peut-être pourrait-on mesurer la valeur d'un homme au degré de dépaysement [physique ou intellectuel] qu'il est capable de maîtriser. - Oui, dépaysement; ce qui exige de l'homme une gymnastique d'adaptation, un rétablissement sur du neuf: voilà l'éducation que réclame l'homme fort, - dangereuse il est vrai, éprouvante; c'est une lutte contre l'étranger; mais il n'y a d'éducation que dès que l'instruction modifie - Quant aux faibles: enracinez! enracinez!’ Evenmin als het te beoordelen valt in welke mate Gide bepaalde invloeden heeft ondergaan, is het mogelijk na te gaan, welke werking hij op vele van zijn tijdgenoten heeft uitgeoefend. Men kan in deze gevoeglijk spreken van een ondefinieerbare en gestadige wisselwerking tussen de geesten, die na Nietzsche en Bergson in de eerste helft van deze eeuw op de een of andere wijze hun protest tegen de rede hebben uitgesproken. In het bijzonder door zijn mondeling contact schijnt Gide, vooral in de voormalige kringen der ‘Nouvelle Revue française’ zijn vrienden te hebben aangezet tot moeizame en constante arbeid om zichzelf te ontdekken en | |
[pagina 59]
| |
te vormen. ‘L'attraction qu'il exerce,’ zegt zijn discipel Roger Martin du Gard in de Hommage à Gide, ‘c'est ce persuasif, ce capiteux encouragement qu'il nous donne à persévérer résolument, gaîment, dans notre être, et à exiger de nous le plus particulier, le plus authentique, le meilleur.’ Nog moeilijker intussen zal het zijn te voorspellen of en in welke mate Gide's oeuvre de volgende generatie zal beïnvloeden, een invloed, waarvan hij zelf blijkbaar de grootste verwachtingen koesterde. Maar bij Gide vindt men niet onmiddellijke zekerheden; daarvoor biedt zijn persoon bij eerste kennismaking een te vaag en verwarrend beeld, waaruit pas na een langduriger contact, de trekken zich scherper en omlijnder beginnen af te tekenen, ‘j'écris pour être relu’, heeft hij eens gezegd. Met moeite onderscheidt men aanvankelijk ironie en ernst, terughoudendheid en morele moed; men vraagt zich af of deze opstandige met zijn pathetische taal vroom is of ongelovig, een spotter, een scepticus of een poseur. Van ‘weldenkende’ zijde heeft men met klem op zijn gevaarlijke tendentie gewezen, waarschuwingen, die Gide trouwens zeer welgevallig waren, omdat ze hem overtuigden van de juistheid zijner bedoelingen, maar het staat te bezien of momenteel, nu men minder ontsteld staat tegenover een op drift geraakte en zelfbewuste jeugd, zijn revolutionnaire ethiek niet haar scherpe kanten grotendeels zal hebben verloren. Bovendien valt er na de laatste wereldoorlog een kentering te onderscheiden tegen zijn gezag, niet alleen bij de communisten, die zich ergerden aan zijn critiek op de U.S.S.R., maar in vooruitstrevende literaire kringen, waar de levenservaringen van de welgestelde, materieel-onafhankelijke Gide in een periode van vrede en maatschappelijke welvaart, teveel als egoïstische divertissementen worden uitgelegd. De mens, die op tragische wijze door de historische ontwikkeling van zijn zekerheden wordt losgeslagen, is van andere zorgen vervuld dan een Gide, die op eigen initiatief en met vreugde zijn verleden heeft vaarwel gezegd. Zo liet zich onlangs Sartre in de Nouvelles littéraires enigszins schamper uit over Gide: ‘Il n'a eu sur moi aucune influence. Les Nourritures terrestres m'agacèrent. Nous étions de jeunes universitaires, préoccupés d'une vie à construire, et nous la voulions aventureuse. La morale de Nathanaël, morale de grand bourgeois, ayant mis de côté les problèmes politiques et sociaux, les problèmes vitaux qui nous absorbaient, ne pouvait nous suffire...’ Het verwijt is feitelijk alleen toepasselijk op de jonge Gide. Vóór en na de laatste wereldoorlog had hij althans politieke en sociale belangstelling genoeg om zich ongerust te maken over de toekomst van deze wereld. Zijn reizen naar Rusland en de Congo en de reacties daarop zijn er de welsprekende bewijzen van. Maar toch moet men Gide voornamelijk zien als degene, die sinds zijn eerste contact met het symbolisme, de mens heeft trachten te bevrijden uit de ban van abstracte waarheden en traditionele denk- | |
[pagina 60]
| |
vormen, die hem van de diepste levenswaarheden verwijderd houden; daardoor kon hij een ogenblik door de surrealisten geestdriftig als een der hunnen begroet worden en zou men hem in zekere zin als een voorbereider van het existentialisme kunnen beschouwen. Minder begrensd en daardoor waarschijnlijk ook minder effectief en blijvend ligt zijn geestelijke activiteit in de verkondiging van zedelijke moed en eerlijkheid tegenover zichzelf, van strijd tegen de verstarring, de vervalsing en de leugen. In zijn rede, Souvenirs littéraires et problèmes actuels, die hij in 1946 te Beyroeth en Brussel uitsprak, legt de dan 77-jarige Gide namens de mensheid getuigenis af van de les, die wij ons na het recente wereldgebeuren ter harte behoorden te nemen: ‘Parmi les jeunes gens, il en est quelques-uns qui maintiennent intacte leur intégrité morale et intellectuelle et protestent contre tout mot d'ordre totalitaire et toute entreprise qui prétende incliner, subordonner, assujettir la pensée, réduire l'âme’, woorden van protest en oproep tot geestelijke waakzaamheid, welke hij herhaalde naar aanleiding van de Nobelprijs, die hem het volgende jaar ten deel viel. ‘Ik was nog erg jong, toen ik schreef: “Wij leven om te vertegenwoordigen”. Als ik werkelijk iets heb vertegenwoordigd, dan geloof ik, dat het de geest van het vrije onderzoek is, van onafhankelijkheid en zelfs van insubordinatie, van protest uit naam van wat het hart en de rede zich weigeren te bekennen. Ik geloof onvoorwaardelijk, dat deze geest van vrij onderzoek de oorsprong van onze cultuur is.’ Het vrije onderzoek had deze ‘justificateur’ nodig om de instinctieve impulsen in zich te rechtvaardigen tegenover hen die de ‘vertu’ ervan wensten te ontkennen. Hij hoefde niet zichzelf te verantwoorden en critisch te staan tegenover de bestaande cultuur, als hij zich daarvan volkomen had losgemaakt. Schrijft hij niet in zijn voorwoord van Corydon, als om al te scherpe critiek te ontgaan: ‘je ne crois nullement que le dernier mot de la sagesse soit de s'abandonner à la nature et de laisser libre cours aux instincts. Mais je crois qu'avant de chercher à les réduire et domestiquer, il importe les bien comprendre - car nombre des disharmonies dont nous avons à souffrir ne sont qu'apparentes et dues uniquement à des erreurs d'interprétation.’ In Gide is het dualisme van de instinctieve levenswil en rationele bezinning, als in ieder mens, steeds voelbaar geweest en hebben ze strijd gevoerd om tot harmonie te geraken. Gide heeft, geleid door zijn menselijkheid en sociaal verantwoordelijkheidsgevoel, de cosmische krachten in de mens tot op zekere hoogte vrij willen laten, maar niet geheel, om niet door hen overwonnen te worden. Dank zij de lucide artisticiteit hebben we aan het ongewoon sterke conflict van deze innerlijke tegenstrijdigheid een onvergelijkelijk en klassiek oeuvre te danken, beheerst en sober in zijn vorm en bewogen door zijn superieure intelligentie en gevoeligheid. |
|