De Nieuwe Stem. Jaargang 7(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] M. Mok Slapen Haar hoofd slaapt aan mijn schouder. Het is nacht. Ik hoor het stuwen van haar ademhaling, een golfbeweging die de wereld draagt. Ik zie de vliezen van de vensterruiten, waartegen het gewicht der duisternis staat opgehoogd. Het is een angstig heil dat mij in deze kamer blijft gespaard. Zij heeft zich in haar slaap te loor begeven en komt eerst met de morgen aan het licht als een verwonderde, met nieuwe ogen. Dat ik haar nog hoor leven, is geluk. Wanneer ik opsta, volgt dit slapen mij als verre wind, totdat de avond daalt. Die angsten Die angsten van haar wezen, die rode golven pijn, waarin zij wentelt, niet te genezen. Ik voel het kreunen in mij dringen, dat aan haar lijf ontwelt, ik zie de wereld huiveren en wringen, waardoor haar adem snelt. Ik leef haar nachten na tot op de gronden, waar sterren zijn verteerd tot gloeiend puin. Ik houd mijn handen op haar wonden die nimmermeer te dichten zijn. Vorige Volgende