| |
| |
| |
Charles B. Timmer
De mens in de Sovjetrussische literatuur
(Slot)
Het spreekt nu vanzelf, dat de Russische literatuur, trouwens, de Russische cultuur in zijn geheel zich in de na-oorlogse jaren in steeds sterkere mate van het westen isoleren moest. Er was geen enkele inspiratie of stimulans te verwachten van een literatuur, waar het er in hoofdzaak om te doen was, de mens uiteen te rafelen. Dit kon slechts leiden tot versnippering van de wil en tot vertraging van het productieproces. Hierbij speelden natuurlijk ook nationalistische motieven een belangrijke rol. Geen betere methode de vijand in eigen boezem te verslaan, dan hem buiten de grenzen te bannen, naar West-Europa, en door de individualistische avonturen, waar men zelf zeker heimelijk naar hunkerde, voor te stellen als uitingen van een Westerse, decadente kunst. Zodoende werd het gevaar wederom geobjectiveerd en gemakkelijker bestrijdbaar. Het werd de Russische schrijvers duidelijk gemaakt, dat hem ieder zgn. cosmopolitisme zwaar zou worden aangerekend en het cosmopolitisme in de vorm van aanbidding van het vreemde, is een oude Russische zonde, waar reeds Poesjkin, en Gogol de spot mee dreven. De Russische literatuur heeft eigen doelstellingen en een eigen taak en moet dus ook eigen wegen kiezen. De Westerse romankunst heeft de Russen niets te bieden: een roman van Sartre spoort niet aan om harder in de fabriek te gaan werken; een toneelstuk van Eliot verleidt niet tot het besluit: ‘Ik moet morgen meer verrichten dan vandaag.’ En op deze en dergelijke stellingen steunt de Russische aesthetica van heden. De romanschrijver, dichter en essayist Konstantin Simonow schreef enige tijd geleden: ‘Voor niets ter wereld zullen wij ons ideële standpunt opgeven over wat voor boeken wij niet moeten en niet willen laten verschijnen. Want wij zijn een socialistische samenleving aan het bouwen en wij voeden de mens op tot deze samenleving, bij welke opvoedende taak wij volkomen bewust en weloverwogen de funeste invloed van de boulevard-literatuur op de ziel
van de mens zullen uitschakelen.’ Onder boulevard-literatuur verstaat Simonow de romankunst van het Westen en verder alles, wat afleidt van de werkbank of van het bouwland.
Zo ontstond de Positieve Held, die geen vorm van het leven is, zoals dit wordt geleefd, maar een vorm van de toekomst, zoals deze wordt verwacht. Ik wil hem een schijnvorm noemen en wel een zich projecterende schijnvorm, omdat hij duidelijk is bedoeld als een patroon, dat langzaam door de tijd wordt ingevuld.
| |
| |
Na 1945 is een stroom romans en epische gedichten verschenen, die stuk voor stuk als meesterwerken werden uitgekreten. En ik geloof wel, dat de geestdrift voor deze boeken eerlijk en authentiek was. Dit enthousiasme duurt evenwel precies even lang als deze boeken kunnen stichten, m.a.w. reeds een paar jaar later, wanneer de maatschappelijke situatie anders is geworden, als de alarmtoestand over is gegaan in een toestand van grotere economische veiligheid, zal heel veel van deze literatuur van meesterwerken veranderd zijn in een stapel onleesbaar geworden verouderde rommel. Wanneer de kunst uitsluitend functionalistisch wordt opgevat en de taak van het kunstwerk voor iedereen van te voren is vastgesteld, kan het niet uitblijven, of de resultaten vertonen een grote gelijkenis en eenvormigheid. Reeds uit de gelijkluidende titels valt op te maken, dat steeds dezelfde tonen worden aangeslagen, dat steeds dezelfde gestalte door de boeken wandelt. Ik noem een voorbeeld. In 1948 verscheen een bundel essays van Wladimir Fomenko, getiteld: Gewone mensen. In hetzelfde jaar zag een roman het licht van A. Soebotin, geheten: Eenvoudige mensen, dan een lang episch gedicht van Njedogonow, getiteld: Eenvoudige mensen. In 1949 verscheen een dergelijk gedicht van A. Koeljesjow, geheten: Eenvoudige mensen, even later een roman van Iwan Aramilow met de titel Het verhaal van een eenvoudig mens en een roman van Ignatow, geheten: Het leven van een eenvoudig mens. Het is duidelijk, dat, als men het zesde of zevende verhaal over eenvoudige mensen heeft gelezen, men gaat snakken naar iets gecompliceerders.
Over het onderwerp van de Positieve Held zal dan ook op een gegeven ogenblik in de roman weinig nieuws meer te vertellen zijn, indien men er niet toe overgaat hem psychologisch te verdiepen, hetgeen onvermijdelijk met zich meebrengt, dat men het aureool van volmaaktheid van hem afneemt, dat men de held kan laten falen van binnen uit, kortom, dat de positieve held overgaat in de tragische held.
Wanneer in de kunst niet het spelelement bewaard blijft, wanneer niet aan de vrije improvisatie de nodige actieradius wordt gegeven, als de kunst niet het leven in zijn grilligheid en zijn verrassingen uit kan beelden dan houdt men niets anders over dan eindeloze stromen bewijsmateriaal, rechtlijnige betogen en onwerkelijke, vaak clichéachtige demonstraties van een hypocritische braafheid. Een groot deel van de zgn. Christelijke literatuur is op de klippen der stichtelijkheid gestrand, zo ook een aanzienlijk deel der Sovjet-literatuur. Maar zijn er dan geen symptomen te ontdekken, die zouden kunnen wijzen op een zekere kentering?
Natuurlijk, indien wij morgen in de Prawda een annonce zouden lezen, waarin de geboorte van de Tragische Held werd aangekondigd, zou dit met niet minder gelijk staan dan dat er een revolutie had plaatsgehad. Immers, het zou betekenen, voor wat de binnenlandse politiek betreft,
| |
| |
dat men de held als voorbeeld tot navolging niet meer nodig had, dus dat men de zware druk, die nu op de Russische cultuur wordt uitgeoefend, zou hebben opgeheven. En voor de buitenlandse politiek zou het er op duiden, dat de antithese tot het Westen zou zijn verdwenen. Ik wil hiermede zeggen, dat iedere verandering in de gestalte van de mens, die door de Russische literatuur wordt uitgebeeld, bepaald wordt door de maatschappelijke omstandigheden. En de maatschappelijke omstandigheden veranderen door toedoen van het dialectische levensproces, waar zij de manifestatie van zijn. En dit proces is per slot van rekening machtiger dan iedere dictatuur. Men kan allerlei theorieën over het leven ad absurdum voeren, maar niet het leven zelf. Zodra zich in het leven bepaalde hypertrophieën voordoen, ziet men de krachten ontstaan, die correctief zullen optreden. Ik wil een voorbeeld noemen. De bezitloze proletariër wil de dictatuur, omdat hij alleen daarbij wel kan varen. Maar zodra is hij er wel bij gevaren, of hij verandert van status, hij wordt gezeten burger of intellectueel, zijn geestesleven differentieert zich en hij gaat de behoefte voelen naar schakering, naar bontheid, naar het spel, kortom, naar liberalisme. De enige werkelijke dictatuur is de oude slaven-maatschappij. Maar als men bezig is, deze slaven welgesteld te maken, komt onherroepelijk het moment, dat de dictatuur uiteen valt. Wanneer men dit toepast op de huidige Russische verhoudingen, kan men zeggen, dat de dictatuur zich zal opheffen, zodra een algemene hoge levensstandaard zal zijn bereikt. Daar in Rusland nu alle krachten gericht zijn op verhoging van het materiële levenspeil, houdt dit in, dat ook alle krachten gericht zijn op de uiteindelijke desintegratie van de dictatuur, waaruit volgt, dat deze geen doel kan zijn, maar een middel is. De uitspraak van Zjdanow, dat wij ‘morgen niet meer dezelfden zullen zijn als vandaag’, doelt hierop en moet
tevens betekenen, dat men morgen aan een andere cultuur behoefte zal hebben dan vandaag. Inderdaad is de materiële basis van het leven voortdurend aan het veranderen. Na de alarmtoestand der eerste na-oorlogse jaren is de economische situatie zich langzamerhand aan het consolideren. Er bestaat geen twijfel aan, dat zich wederom een welgestelde elite aan het ontwikkelen is, een elite, - en daar gaat het om, - die meer en meer zijn stempel zal gaan drukken op de culturele ontwikkeling, dikwijls in oppositie tot de door de Partij bepaalde cultuurpolitiek. Het is opmerkelijk, hoe dikwijls in de romans der laatste jaren de partij-functionaris op de korrel genomen wordt. De schrijfster Antonina Koptjajewa noemt in haar roman Iwán Iwánowitsj de secretaris van het districtscomité van de Partij een bevroren stier; in Fadejew's De Jonge Garde demonstreren de partijmensen een onbeholpen domheid; Valentin Katajew beschrijft in zijn nieuwe roman Alle macht aan de Sowjets de partij-waardigheidsbekleders als primitieve wezens, enz. Het heeft er soms de schijn van, alsof de in vorming zijnde elite-groepen
| |
| |
van nieuwe intellectuelen, ingenieurs, bedrijfsleiders, wetenschappelijke onderzoekers, met dezelfde geringschatting neerkijken op de Partij-functionaris als de vroegere intellectuelen dit deden op de dorpspriester, voor wie ook het dogma de camouflage van zijn onwetendheid was. De Partij weet, dat, indien Sowjet-Rusland de kans krijgt zijn binnenlandse welvaartspolitiek ongestoord door buitenlandse interventies voort te zetten, het emancipatieproces van grote groepen van de bevolking ononderbroken verder zal gaan. De Partij zal dus òf mee moeten evolueren, òf wel zij zal in steeds grotere botsingen komen met deze groepen, die over de middelen gaan beschikken om van het leven zulke zaken te verlangen, die wij luxe noemen. Het doet er in dit verband niet toe, of deze elite uit enkele duizenden, of uit millioenen bestaat, het gaat er slechts om, of zij, en in welke mate zij de cultuur zal kunnen beïnvloeden. Allen, die uit hoofde van hun beroep meer scholing hebben gekregen in het zelfstandig denken, zullen, om een woord van Sigmund Freud om te keren, ‘behagen in de cultuur’ gaan scheppen. De eisen, die zij aan de cultuur zullen stellen, kunnen bijvoorbeeld zijn: differentiatie in het mensenbeeld, ontspanning door fantasie, uitbeelding van het persoonlijke conflict. Kortom, zij zoeken in de cultuur, wat de mens daar altijd in heeft gezocht: het beeld van zichzelf. Er komt een tijd, dat zij belangstelling zullen eisen voor hun psychische noden, het komt er maar op aan, hoe lang de partij de uitspraak daarvan zal weten te bedwingen. Maar op een bepaald niveau van welgesteldheid objectiveert de mens zijn leed; psychische conflicten doen zich voor, zodra de mens over de luciditeit beschikt, die op te tekenen; eerst hij, die zijn materiële leven beveiligd heeft, begint smaak te krijgen in de tragedie, in de van het sociale thema losgemaakte psychologische roman, in de bekentenislyriek.
De schrijver Alexander Fadejew, wiens woord nog steeds veel gezag heeft, uitte in een critiek op een toneelstuk de volgende klacht: ‘Het sociale conflict is reeds in de derde acte opgelost, maar het persoonlijke conflict tussen de held en zijn vrouw wordt nog in de vierde acte voortgezet.’
Fadejew heeft het zo niet bedoeld, maar deze uitspraak is de bondigste formulering van de huidige stand van zaken in de Sovjet-literatuur, die ik ken. Inderdaad, het persoonlijke conflict wordt voortgezet. Het probleem van de liefde, niet de abstracte liefde tot het vaderland, of voor een bepaalde idee, maar de concrete liefde tussen mens en mens, tussen man en vrouw, tussen ouders en kinderen, begint meer en meer in het centrum van de roman te treden. Dit blijkt uit de reeds genoemde roman Iwán Iwánowitsj van Koptjajewa met het thema, waar de critiek haar op aanviel, van een jonge vrouw, die van haar man wegloopt; of uit de nieuwe roman van de populaire schrijver W. Kawérin, geheten: Een open boek, een verhaal, dat meteen inzet met een duel tussen twee scho- | |
| |
lieren om een meisje en dat overloopt van intriges, driehoeksverhoudingen en, zoals de critiek zei, verhoudingen van nog veel ingewikkelder geometrische samenstelling. Wie dit boek leest - het verscheen verleden jaar in het leidende Moskouse maandblad Novyj Mir - zal misschien enige malen op de titelpagina controleren, of hij wel een Sovjetroman onder handen heeft, zozeer is dit boek geschreven voor een ander publiek dan dat van de mensen, die ‘morgen meer moeten verrichten dan vandaag’. Natuurlijk werd het door de critiek zeer ongunstig ontvangen, maar was het reeds in het meest prominente literaire maandblad verschenen. Ook de romans van de belangrijkste Sovjetrussische schrijfster na de oorlog, Vera Panowa, behandelen het persoonlijk conflict en zij beeldt de mens uit, niet als een afgewerkt product uit een geweldige fabriek van mensen, maar als een levend wezen, waarin trouw, verering, jaloezie, haat, passie, medelijden en al dergelijke krachten de ziel tot een drama vol spanningen maken, een drama, dat zich op een geheel ander niveau voltrekt dan dat der physieke en morele inspanningen terwille van nieuwe landbouwondernemingen,
geestdriftwekkende oogsten, industriële recordprestaties enz. Vera Panowa's drie laatste romans ontvingen in drie opeenvolgende jaren de hoogste literaire onderscheiding, de zgn. Stalinprijs. Maar het zijn typische boeken voor een nieuwe klasse van welgestelden, van gevestigde lieden, van intellectuelen en specialisten, van fabrieksdirecteurs en bedrijfsingenieurs, omdat deze werken zich bezighouden met hun problemen. Zij gaan niet over dagloners in de havens, niet over de loonarbeiders in de fabrieken, niet over de ‘eenvoudige mensen’, maar over de bedrijfsleiders met hun zakelijke problemen, over hun vrouwen en vriendinnen, over hun kinderen, hun liefhebberijen, hun privé-kantoren, hun auto's, hun machtsposities, kortom, over de in vaste posities bevestigde economische bewindvoerders en hun persoonlijke problemen. Dat deze romans door prijzen werden onderscheiden, de toekenning waarvan immers altijd door de Partij moet worden gesanctionneerd, - is dat misschien een aanwijzing, dat de Partij deze nieuwe elite als groep erkent en het zijne geven wil? Ik geloof het wel, omdat het juist de ‘managers’ zijn, die zo vaak als de ideale Sovjetburgers worden voorgesteld, veel vaker dan de bescheiden fabrieksarbeiders. De held is evenwel niet meer de massa, maar de zich onderscheidende enkeling.
De Sovjetliteratuur ontwikkelt zich dus hoogstwaarschijnlijk meer en meer in die richting, waarin de gevestigde intellectuele middenstand de toon aan zal geven, waarin het credo van de burger, - in de betekenis, die Thomas Mann aan dit woord heeft gegeven, - zijn stempel zal drukken op de cultuur. De moderne Russische fabrieksdirecteur, de ingenieur, de diplomaat, de rijkgeworden schrijver of kunstenaar, de dokter of advocaat, de officier van het Rode Leger, al deze mensen, die in eigen
| |
| |
auto's rondrijden, die eigen huizen bezitten, over huispersoneel beschikken, wier vrouwen hun kleren volgens modeplaten laten maken, wier kinderen eigen studeervertrekken hebben, al deze mensen, die zich aan een persoonlijk leven kunnen vergasten, vormen een grote groep, die door andere geestelijke factoren zal worden geboeid dan de arbeider, die zijn acht uren aan de machine moet staan, de boer, die het zware werk op het veld verricht, of de chauffeur, die 's ochtends zijn directeur naar de fabriek rijdt. Maar in het proces van differentiatie tussen beter en minder geslaagden en daardoor tussen hoger en lager gesitueerden met de daaraan overeenkomende diversiteit van culturele manifestaties zullen in Sovjet-Rusland ook de hoogst gesitueerden en de best geslaagden altijd de volle last van de hun opgelegde maatschappelijke verantwoordelijkheid blijven dragen. De rentenier blijft een maatschappelijk onmogelijk type en even onmogelijk blijft de kunst, die bij uitstek de kunst des renteniers is: de kunst terwille van de kunst, het l'art pour l'art principe.
Liberalisme, verdraagzaamheid, humanisme zijn kwaliteiten van verfijning, die organisch moeten groeien en die dikwijls uit donkere tijden van Sturm und Drang opkomen. De vrijheid is niet iets, waar men recht op heeft, maar een goed, dat veroverd moet worden, en dat nimmer bestaan kan zonder innerlijke discipline. Dit betekent, dat de vrijheid tot iets voorafgegaan moet worden door de vrijheid van iets, d.w.z. door het zich bevrijd hebben van egoïsme, kleinburgerlijke bekrompenheid en zelftevredenheid. In het Rusland van heden bevindt men zich nog steeds in het tweede stadium, in dat van de discipline, in het zich bevrijden van de mens uit het slakkenhuis van zijn benepen zelfzucht. Hier in het Westen bevindt men zich over het algemeen het liefst in het eerste stadium, dat als een recht wordt opgeëist, zonder ooit veel aandacht aan het tweede te hebben besteed. Vandaar het beeld van de huidige Westerse cultuur van vrijheid zonder ruggegraat, van vrijheid, die afgronden tussen de mensen en groepen schept inplaats van banden. De Russische mens, gestaald door de discipline der vrijheid-van-iets, zal eens de vrijheid-tot-iets, tot het zelfstandig denken en tot het oorspronkelijk, creatief handelen hebben veroverd en als enkeling in harmonie zijn met de gemeenschap. Dit althans is het geloof, dat millioenen mensen bezielt, het geloof in het leven, dat ondanks al zijn bittere tegenstrijdigheden, goed gevonden wordt.
Men heeft in Sovjet-Rusland in de jaren na de grote oorlog veel gesproken over het geluk. En dat niet alleen om de klacht van wanhoop te overstemmen over het in de oorlog teloor gegane, maar eenvoudig, omdat men zich jong voelt en vitaal, omdat men zich meester voelt van de toekomst. Aldus is voor de jonge mens de hoofdfiguur, die hem uit de huidige literatuur tegemoet treedt, d.w.z. de mens zoals hij is en tegelijk, zoals hij moet zijn, feitelijk geen probleem. Want hij herkent hierin zichzelf.
|
|