| |
| |
| |
A.L. Constandse
De Perzische Golf
I
In 1892 klonk de stem van Curzon dreigend, toen hij zeide: ‘Ik zou elke concessie, door welk land ook, dat een haven aan Rusland zou afstaan aan de Perzische Golf, beschouwen als een weloverwogen belediging van Engeland, als een moedwillige breuk van de status quo en als een internationale uitdaging tot oorlog; en ik zou de Britse minister, die zich schuldig zou maken aan zulk een capitulatie, aanklagen als een verrader van zijn land’. Het was nog in de hoogtijdagen van het britse imperialisme, toen overal in Azië russische en britse belangen op elkaar botsten. Het duitse rijk was nog niet als mededinger van betekenis buiten Europa naar voren getreden, het had zich nog niet duidelijk als toekomstige zeemogendheid aangemeld. Maar russische oorlogsschepen, vergezeld van rijk met steenkool geladen vrachtvaarders, voeren op de wereldzeeën en zouden in 1900 verschijnen in de Perzische Golf. In 1813 had Rusland reeds Trans-Kaukasië aan het toenmalige Perzië ontnomen, in 1828 scheen dit land een russisch protectoraat te zijn geworden. In het laatste kwart van de vorige eeuw drongen de Britten dan ook door in Afghanistan om dáár de Russen vóór te zijn. Wel was in 1873 een overeenkomst gesloten tussen Moskou en Londen omtrent de afbakening van invloedssferen, doch zij had een kortstondig leven. Russische agenten drongen verder naar het Zuiden. In 1899 verkregen zij van de Sjah een spoorwegconcessie naar de Perzische Golf. Het was toen, dat kruisers van de tsaar verschenen. Curzon had gewaarschuwd. Een conflict tussen Russen en Britten scheen onvermijdelijk.
De Engelsen beschouwden reeds lang de Perzische Golf als hun invloedssfeer. Nadat zij hun macht in Voor-Indië stevig hadden gevestigd namen zij - in 1763 - de kust en de eilanden van de Golf onder hun contrôle. Sinds 1765 was de perzische kuststad Boesjir hun hoofdkwartier, en pas in 1946 werd dit naar de Bahrein-eilanden overgebracht. Tot 1921 ressorteerden alle zaken betreffende dit gebied onder de regering van Brits-Indië, en nog steeds bestaat de britse staf voor een niet gering deel uit voor-indische intellectuelen, wier vaderland thans India of Pakistan is, terwijl voor-indische arbeiders en handelaren zich in grote getale in dit gebied hebben gevestigd. In 1824 is het onder het directe toezicht gekomen van een ‘politieke resident’, die zijn orders ontving uit Delhi. Later werd hij tevens consul-generaal in Perzië, en ressorteerde als zodanig onder het Foreign Office. Sinds 1947 zijn de diensten verspreid
| |
| |
over het Foreign Office, het Commonwealth Relations Office en enkele andere departementen. Maar nog steeds zijn Moeskat, de kleine vorstendommen van de Troecial-kust, Bahrein en Koeweit britse protectoraten. Waarschijnlijk zouden zij reeds grotendeels zijn ingelijfd - Perzen en Arabieren maken er aanspraak op - indien Groot-Brittannië deze gebieden niet als zelfstandige vorstendommen wilde doen voortbestaan.
In het begin van deze eeuw leek dus een botsing tussen Russen en Britten onvermijdelijk. Toen echter verloren de Russen hun vastheid van greep. Zij keerden zich naar het Verre Oosten, naar Sinkiang en Tibet, Mongolië en Mantsjoerije en botsten in 1904 tegen het omhoogrijzende Japan, waarvan de vloot een feitelijk britse schepping was. De russische nederlaag gaf de Engelsen gelegenheid door te dringen tot Lhasa en in Tibet de russische invloed uit te schakelen (1906) waarna in 1907 een veelomvattend accoord werd gesloten. 1. Perzië werd verdeeld in drie sferen. Een noordelijke met Teheran werd russisch protectoraat, een smalle strook langs de kust van Kirman tot de Indische grens brits invloedsgebied, en het gedeelte ten Zuiden van Isfahan tot de Golf zou als neutraal gebied worden gerespecteerd: het was daar dat een jaar later olie zou worden gevonden. 2. Afghanistan zou liggen binnen britse invloedssfeer. 3. de bijzondere belangen van Engeland in de Golf werden door Moskou erkend.
Een andere gebeurtenis had bijgedragen tot deze regeling: in 1898 had de duitse keizer een bezoek gebracht aan Turkije, in 1899 hadden Duitsers een spoorwegconcessie verkregen van Constantinopel naar Koeweit, in de Boerenoorlog bleek dat Berlijn de britse wereldmacht zou betwisten. Het scheen ook niet van plan om - zoals Bismarck nog had aanbevolen - de Russen te ontzien. Zo groeide de frans-brits-russische entente. In de Perzische Golf schenen de machtsverhoudingen zich te hebben geconsolideerd.
| |
II
Intussen was - in 1908 - door een onderneming waarvan G.B. Reynolds de technische leider was [Reynolds stierf in 1925 in Venezuela, maar hij is de pionier geweest in Perzië] olie gevonden in Zuid-West-Perzië. De groep van Reynolds maakte gebruik van een concessie, welke Knox d'Arcy in 1901 had verworven. Nu werd echter de Anglo-Persian gevormd [die later haar naam zou wijzigen in Anglo-Iranian Oil Company, AIOC] waarvan op aandringen van Churchill kort voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog de britse admiraliteit 51% [later 56%] der aandelen zou kopen, teneinde de olievoorziening van de britse vloot in het Nabije en Verre Oosten te verzekeren. De AIOC heeft zich ont- | |
| |
wikkeld tot een wereldonderneming van eerste grootte. Haar aandelen zijn voor 56% in handen van de britse regering, voor 17% bezit van particulieren en voor 27% in handen van de britse Burma Oil Company. De maatschappij bezit 23¾% van de aandelen van de Iraq Petroleum Cy, die de velden van Kirkoek exploiteert en waarvan de Mosoel - en Basra - maatschappijen [alle in Irak] dochterondernemingen zijn. Zij heeft de helft van de belangen in Koeweit, waar zij met de amerikaanse Gulf Exploration Cy de Kuwait Oil Cy vormt. Zij bezit een grote tankvloot en verkoopsorganisaties over de gehele wereld, ook in West-Europa. Haar perzische productie is gestegen van 248.000 ton in 1909 tot 32 millioen ton in 1950. Haar raffinaderij van Abadan, met een zuiverings-capaciteit van 25 millioen ton, is de grootste ter wereld.
De AIOC was in Perzië ongetwijfeld een ‘staat in de staat’, een ‘provincie’. Zij verstrekte tot dit jaar toe zelf visa voor haar invloedsgebied. Zij onderhield nauwe betrekkingen met de feodale politici in Teheran. Zij bouwde niet slechts eigen installaties, maar eigen steden, scholen, hospitalen, bioscopen. Zij verhief het levenspeil van haar employés [op 1 Januari 1949 69.000 man in totaal] tot ver boven dat van de textielarbeiders in Isfahan. Een commissie van de International Labour Organisation zeide verleden jaar in haar rapport [waarin zij zowel de perzische heersende kringen als de AIOC waarschuwde, dat hervormingen noodzakelijk waren] dat alle ongeschoolde arbeiders [in 1949 waren dat er 55.970] Perzen waren, evenals 12.200 van de 13.373 voormannen en 4343 van de 7638 leden van de administratieve staf. De scholing was goed. De perzische regering had een minimum-loon vastgesteld voor ongeschoolden, gelijk aan 1.2 dollar per dag, maar de overgrote meerderheid ontving meer, terwijl kleren en voedsel goedkoper werden verkocht in de bedrijfswinkels dan elders in Perzië. Huizenbouw, watervoorziening, electriciteits-levering, hospitalen enz. behoorden tot de modernste van Perzië. Abadan was in feite een stad van de AIOC. In het gehele gebied - 15,9% van het perzische territorium - waren slechts 43 lagere scholen, doch 29 daarvan betaalde de maatschappij, evenals de avondscholen, die in 1949 door 6000 arbeiders werden bezocht, en de ambachtsscholen. Maar het paternale systeem, hoewel beter dan dat van de perzische regering, werd gevoeld als een vorm van kolonisatie. De directie stond wantrouwend tegenover de - nog onervaren - vakorganisaties en poogde door middel van bedrijfscommissies met de arbeiders te onderhandelen. Onder dezen ontstond verzet tegen de eenzijdig buitenlandse leiding. De stroom van nieuwe arbeiders kon niet worden opgevangen door huizenbouw, zodat zij in tenten en barakken moesten
worden ondergebracht. De bezetting van Perzië gedurende 1941-1946 verzwakte in hoge mate het gezag van de perzische regering, maar het groeiende
| |
| |
nationalisme in de arabische en oost-aziatische landen, en vooral het onafhankelijk worden van India, Pakistan en Ceylon in 1947, ontnamen aan de AIOC haar politieke basis. Het exploitatie-systeem, dat zelf ‘westerse’ begeerten had gekweekt en europese normen had ingevoerd, had zich overleefd. De leiding van AIOC toonde evenwel weinig begrip voor de veranderde omstandigheden. Zij heeft zich tot het laatst toe met illusies gevleid en zeker niet beseft, hoezeer de positie van Engeland was verzwakt na het terugtrekken uit Voor-Indië.
| |
III
Terwijl in het begin van deze eeuw de russische invloed die der Britten bedreigde, stortte hij - na de tegenslagen van 1904-1905 - in 1917 in. Sindsdien hebben de Russen zich in Perzië niet hersteld. In 1921 hebben zij afstand gedaan van alle rechten, voortvloeiende uit hun overeenkomst met Engeland van 1907. Maar wel behielden zij zich het recht voor in te grijpen [art. 6] ‘indien een derde partij zou pogen een politiek te verwezenlijken van usurpatie door middel van gewapende interventie in Perzië, of indien zulk een mogendheid perzisch grondgebied zou wensen te gebruiken als een basis van operaties tegen de Sowjet-Unie’. In dat geval, ‘indien de perzische regering niet in staat zou zijn zulk een bedreiging af te wenden nadat zij daartoe door Rusland zou zijn aangemaand, zal de Sowjet-Unie het recht hebben troepen naar perzisch gebied te zenden met het doel de militaire maatregelen uit te voeren, noodzakelijk voor haar verdediging’. Er zijn dus twee gevallen, waarin de Russen tussen beide kunnen komen: indien Perzië zelf wordt bedreigd met ‘usurpatie’, en indien een vreemde mogendheid Perzië als basis zou gebruiken voor een aanval op de Sowjet-Unie. Natuurlijk poogden de Russen wel druk uit te oefenen als tegenwicht tegen de britse invloed. In 1932 verleenden zij steun aan Sjah Rasjid Ali. Doch toen deze in 1941 - na de duitse aanval op de Sowjet-Unie - pro-duits bleek te blijven, en toen de geallieerden de Russen van uitrustingen en grondstoffen wilden voorzien langs de veilige weg van de Perzische Golf, beriepen de Russen zich op de overeenkomst van 1921 om het Noorden te bezetten, terwijl de Britten het overige gebied onder hun hoede namen. De Sjah trad af en Mohammed Reza Pahlevi, thans 31 jaar oud, volgde hem op.
Natuurlijk was de russische druk nu zeer voelbaar. De Toedeh-volksbeweging werd door Moskou geïnspireerd, in 1944 drong dit aan op het verlenen van olie-concessies in het Noorden. Het parlement weigerde, tijdens de bezetting enige concessie te verlenen. In 1945 werd in perzisch Azerbeidsjan een volksregering gevormd onder Pisjavari, maar toen de vreemde troepen in 1946 perzische bodem moesten verlaten en Teheran -
| |
| |
meer op aandringen van de Sjah dan van de premier, Ghawam Es Soel taneh - troepen zond naar Azerbeidsjan, was het spoedig met dit overigens sociaal vooruitstrevende bestuur gedaan. Vóór de Russen hun troepen terugtrokken zegde de premier toe, een wet te zullen indienen voor de vorming van een gemengd russisch-perzische maatschappij tot exploitatie van de olievelden in Noord-Perzië. Maar zowel de hofkringen als de nationalisten onder leiding van Mossadeg wisten de meerderheid te bewegen, geen olie-concessies meer te verlenen aan buitenlandse ondernemingen. In feite was toen reeds het lot van de Anglo-Iranian beslist. Want de nationalisten hebben steeds volgehouden, dat zij de onafhankelijkheid van het land slechts konden bewaren, door naar beide zijden elke voogdij af te wijzen. Zij zijn slechts zeer gedeeltelijk proletarisch van afkomst. Een groot deel van de nationalisten wordt gevormd door boeren en handelaren, door intellectuelen en groot-grondbezitters, al zijn de laatsten ietwat huiverig van de beweging. Het aziatische nationalisme immers gaat steeds met sociale eisen gepaard, vooral betreffende grondverdeling. Sommige feodale politici echter meenden dat nationalisatie van de olie-onderneming zoveel geld in de staatskas zou brengen, dat daarmee de hervormingen van het zevenjarenplan konden worden gefinancierd.
Een plan, dat overigens sterk is beïnvloed door de groot-grondbezitters. Het eerste ontwerp van de amerikaanse Morrison-Knudsen-commissie wilde de nadruk leggen op grondverdeling, verkaveling, irrigatie, bescherming der pachters, kortom op agrarische hervormingen. Het vond weinig genade in de ogen van de politici te Teheran. Het tweede, afkomstig van een andere amerikaanse commissie van deskundigen, wilde van de beschikbaar komende fondsen 23,8% voor agrarische veranderingen, een gelijk bedrag voor wegen en spoorwegen, 12,8% voor winning van electriciteit enz. en 14,3% voor industrialisatie bestemmen. Maar de begroting van het eerste jaar wees slechts 11% toe voor verbeteringen op het platteland - niets voor irrigaties! - en 50% voor industrialisatie. Het schijnt duidelijk, dat de heersende kasten in Perzië zo weinig mogelijk willen wijzigen in de agrarische verhoudingen en het bevolkingsoverschot van het land willen opvangen in onder haar contrôle staande industrieën. Het is echter niet waarschijnlijk, dat deze opzet slaagt. Hoezeer ook industrialisatie in geheel Azië een ideaal is, de hervormingen op het platteland [waartoe in Perzië de Sjah zelf heeft bijgedragen] zullen niet te vermijden zijn.
Intussen is de invloed der Russen - hoewel zijdelings natuurlijk de russische revolutie ook hier doorwerkte en de nabijheid van de zich sterk ontwikkelende russische provincies zich deed gelden - niet versterkt. Het nationalisme met zijn sociale en economische eisen is een algemeen azia- | |
| |
tisch verschijnsel en waarschijnlijk heeft de arabische liga en het voorindisch streven, meer dan het communisme uit de Sowjet-Unie, de geesten in Perzië rijp gemaakt voor een politiek, die natuurlijk niet is ontsproten aan het brein van een ziekelijk en ietwat huilerig fanaticus als Mossadeg. Dat deze de meerderheid van het volk achter zich heeft erkende zelfs de britse Times.
| |
IV
In werkelijkheid is de britse macht ook ondermijnd door de Amerikanen. De amerikaanse belangstelling voor het Nabije Oosten dateert vooral van de jaren na de eerste wereldoorlog. Het oude Turkije, bondgenoot van Duitsland, was verslagen en uiteengevallen. De [duitse] olie-concessionaris in het turkse rijk verloor zijn rechten. De arabische wereld scheen britse invloedssfeer te worden. Maar in Syrië en de Libanon zagen de Fransen hun aanspraken erkend [hoewel tegen hun zin de olievelden van Mosoel bij Irak kwamen] en het pro-britse Huis der Hasjemieten, dat in Irak, Jordanië en Arabië heerste en dat reeds zijn aanspraken had moeten opgeven op Syrië, zag zich ook Arabië ontvallen, toen Ibn Saoed er Hoessein wist te verjagen. Hier, in Saoedisch Arabië, zouden de Amerikanen vaste voet krijgen. De ‘olie-conferenties’ na de eerste wereldoorlog en tal van gecompliceerde machtsverhoudingen leidden in 1928 tot een overeenkomst, waarbij britse, nederlandse, franse en amerikaanse maatschappijen waren betrokken en volgens welke deze - behoudens een aandeel van 5% voor de olie-magnaat Gulbelkian - vier gelijke aandelen verwierven van de olie in Irak, [het deel van de Koninklijke Shell is natuurlijk ook gedeeltelijk brits]. Tevens werd overeengekomen, dat bij verdeling van verdere concessies in landen die vroeger tot het turkse rijk hadden behoord, de vier machten in dezelfde verhouding zouden samenwerken. Dat is niet geschied. Saoedisch Arabië werd uitsluitend amerikaans wingebied van olie, de Bahrein-eilanden evenzo, Koeweit werd brits-amerikaans, en alleen in Katar, Jordanië, Syrië, Libanon en Palestina zijn de concessies in handen van dezelfde belangen als in Irak. Men vergete niet, dat intussen de oliewinning enorm is toegenomen: de cijfers voor 1950 zijn voor Perzië 32 millioen ton, Saoedisch Arabië 27 millioen ton, Koeweit 17 millioen ton, Irak 6 millioen ton, terwijl de getallen
dit jaar reeds weer zeer veel hoger zullen zijn.
De Amerikanen nu voerden - zoals zij in Venezuela en Mexico reeds gewend waren - nieuwe methoden in. Zij zagen af van de politieke aspiraties welke voorheen met de oliewinning samenhingen, van de feitelijke ‘kolonisatie’, en garandeerden 50% van de winst aan de vorsten, veel meer dan de Anglo-Iranian in Perzië had willen geven. De Ameri- | |
| |
kanen konden dit zonder bezwaar doen, want ook aldus was het product toch nog belangrijk goedkoper dan de olie die in de V.S. zelf werd gewonnen. In 1950 bestond 12% van de olie, die in de V.S. werd verbruikt [en de V.S. behoeven 58% van alle olie ter wereld] uit import, die goedkoper was dan het eigen product. De amerikaanse bronnen zijn niet uitgeput [er moet nog een reserve zijn van 5000 millioen ton, iets méér dan die in alle arabische landen, maar minder dan in het gehele Nabije Oosten] doch de oliewinning is sinds 1859, toen de petroleum omhoog spoot, veel kostbaarder geworden. De jonge bronnen in het Nabije Oosten gaven in 1949 gemiddeld 540 ton per dag, die in de V.S.... 1½ ton per dag. In één jaar gaven in Arabië 24 bronnen 9 millioen ton, in Texas... 24.000 bronnen 17 millioen. In Koeweit waren 12 putten. In de V.S.... een half millioen.
De V.S. hebben - behalve dat het product van het Nabije Oosten goedkoper is door gemakkelijker winning - bovendien nog belang bij aanboring van nieuwe velden [ook in Venezuela en Canada bijvoorbeeld] omdat zij uit eigen bodem reeds 52% van alle olie op aarde verkrijgen, en hun reserves gaarne zouden sparen. Zij bezitten 75% van alle auto's ter wereld, 3.700.000 tractoren voor hun landbouw, en voeren olie in. De west-europese markt [die verleden jaar 50 millioen ton verbruikte en er 2 millioen zelf produceerde!] wordt voor 80% voorzien uit het Nabije Oosten.
In 1944-'45 werden twee olie-afspraken gemaakt door de regeringen van de V.S. en Engeland, teneinde samenwerking in het Nabije Oosten te verzekeren, maar het amerikaanse Congres ratificeerde het verdrag van 24 September 1945 [ondertekend door Shinwell en Ickes] nimmer. Wel echter kwam in 1946 een accoord tot stand tussen de Anglo-Iranian en amerikaanse maatschappijen, die olie kopen van de AIOC, en samenwerken met de britse maatschappij bij het leggen van olie-leidingen van de Perzische Golf naar de Middellandse Zee, waarvan er één reeds gereed kwam. Een belangrijk deel van de britse macht ging over op de Amerikanen.
| |
V
De perzische nationalisatie-wetten zijn in de V.S. op weinig critiek gestuit. Het gaat de Amerikanen om het kopen van de olie [evenals in Mexico] en niet zozeer om de winning. Duidelijk blijkt uit artikelen van Marguerite Higgins in de N.Y. Herald Tribune van September, kennelijk geïnspireerd door de Amerikanen in Teheran, o.a. door de aftredende amerikaanse ambassadeur Grady, dat deze vertegenwoordigers van de V.S. zeer ongaarne de zijde hebben gekozen van Engeland. Men weet dat
| |
| |
de Britten in elk geval de leiding wilden behouden over de raffinaderij en over de verkoop van de olie, hoewel ook zij nu de helft van de winst aan Perzië wilden laten. De Amerikanen hebben om redenen van internationale politiek de zijde gekozen van de Britten, al heeft hun bemiddelaar Harriman die niet zo kunnen matigen als hij had gewild. De V.S. kunnen zich niet veroorloven, Engeland of het Gemenebest van zich te vervreemden. De gemeenschap van belangen der olie-ondernemingen speelt mede een rol. Toch moet men veronderstellen, dat Washington zware druk op Londen blijft uitoefenen. Niet slechts de perzische olie is kostbaar. Indien de Perzen geen inkomsten meer krijgen uit de winning, indien er werkloosheid ontstaat en crisis, kan Iran voor het Westen verloren gaan, hoewel de Russen de olie niet naar hun land kunnen vervoeren, bij gebrek aan tankschepen en leidingen. Maar in de chaos zou er veel onverwachts kunnen geschieden. Militaire interventie van de Britten zou de Russen misschien opnieuw in Noord-Perzië brengen. Tenslotte zal het Westen toch in de nationalisatie moeten berusten en zal Perzië het olie leveren, en aldus de schadevergoeding betalen, indien beide partijen een compromis aanvaarden tussen het bereikbare en het gewenste. Dan zal Engeland een verlies aan prestige hebben geleden, dat het had kunnen voorkomen, indien het zich had gerealiseerd, dat na de onafhankelijkheid van Voor-Indië ook in Perzië de bakens tijdig verzet hadden moeten worden. De interventie van Harriman is voor de Amerikanen niet zo gelukkig geweest, dat dezen op grond daarvan kunnen hopen, het atlantisch prestige te herstellen. Materiële baten voor de Perzen, belangrijker dan zij van de AIOC hadden kunnen verkrijgen, zullen voorlopig niet te verwachten zijn: omschakeling en schadevergoeding kosten geld. Maar het gaat hier ook niet zo zeer om het gewin. Het nationalisme in Azië is een principe, zo men wil een voor de
massa's zinrijke mythe. De leidende positie van Europa is - althans economisch en politiek - bezig legende te worden. Tegen de loop der historie kan ook een olie-maatschappij zich niet succesrijk verzetten.
|
|