De Nieuwe Stem. Jaargang 6(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] Victor E. van Vriesland Ouderdom Kon ik mij eens nog tot het leven keeren Zooals het was toen ik ben jong geweest: Volheid en felheid, droefenis en feest, En in zichzelf het andere begeeren. Dat keert niet meer terug. Want het vermeeren Der jaren vindt mij eender onbevreesd, Maar koud van hart, maar vreugdeloos van geest, Maar slechts door de eigen leegte nog te deren. Ik heb geleefd - het is overgegaan. Ik heb geleden - het is afgedaan. Alles gaat door maar ik alleen blijf achter, Eenzamer dan de ster die men ziet staan Nog uren na het dalen van de maan Als laatste onwezenlijke bleeke wachter. [pagina 546] [p. 546] Depersonalisatie Wat is het lot van dat, wat in mij denkt En als een vreemde, maar toch met mijn oogen, Mijn wereld ziet en meeleeft onbewogen Alles wat mij beweegt, verrukt of krenkt? De ander in mij is niet door mij te kennen Maar kent mij goed, en van kind af het langst, Toen zijn bestendigheid een zeekren angst Mij gaf, totdat ik me aan hem ben gaan wennen. Nog, nu ik, oud en bitter, mij bezin, Moe en wanhopig, met het eind voor oogen, Rust hij in mij steeds even onbewogen, Doodstil en helderziend, als in 't begin. Maar iets als leedvermaak komt nu terecht Van hem naar mij, en in mijn zwaarste nachten Hoor ik zijn stem, zwijgend dwars door mijn klachten: Dit had ik je toch altijd wel gezegd! Vorige Volgende