| |
| |
| |
Rico Bulthuis
Feest
II
De Nacht
De uitroep van de postbode deed Scharp omkijken. Hij wenste geen aanmerkingen. te maken en hij volstond, met een duidelijke wenk naar de villa. De jongen van het postkantoor keek nogmaals met open mond naar het verlichte venster, draaide daarna zijn hoofd in de richting van Pauline en zeker zou hij zijn uitroep herhaald hebben, als niet iemand hem het telegram uit de hand had genomen.
Het was de oude heer de Sontaine, die zich gaarne verdienstelijk wilde maken, nu zijn zoon Frits zonder bericht te sturen was weggebleven. Met het feesttelegram tussen duim en wijsvinger, begaf de Sontaine zich dus snel naar de hall en daar betrapte hij Hein bij het drinken van een glaasje.
- Ze vergeten de ouwe man en dus neem ik zelf maar, zei Hein verlegen, waarop de Sontaine hem prees met zijn werk en er aan toevoegde, dat zijn zoon hem als ceremoniemeester beslist niet vergeten zou hebben! Hein dronk tevreden verder en de Sontaine keek over de zilveren schaal heen naar het paradijs van licht, dat zichtbaar was door de opengeslagen tuindeuren. Fel regende het kleuren. De bomen leken op toneelcoulissen en de gasten waren requisieten met opgeheven hoofden. Alleen de witte beeldjes staarden zonder belangstelling in de verte.
De Sontaine zag Pauline staan met haar handje op haar hart. Hij zag dominee Bleeker in stille aandacht opwaarts kijken en dan zag hij dat Parijse pianojuffertje met haar rode krullen en haar rode mond. De enige die zich bewoog was de postbode. De man liep langzaam over het mos naar de groene lantaarns in de verte en hij keek telkens om naar de weelde die hem uitwierp. En ver van de gasten verwijderd zag de Sontaine Rappaport staan. Het leek wel, of deze toeschouwer zich van de anderen had losgemaakt.
In deze beschouwing verzonken had de Sontaine zonder nieuwsgierig te willen zijn, het zegel van het telegram verbroken. Een nieuwe vuurregen gunde hem een blik op de zoveelste felicitatie en terwijl hij amper op de inhoud lette, trof hem de ondertekening, die in paarse drukletters een onbegrijpelijke regel afsloot. Het was de naam van zijn zoon. Maar geen gelukwens en geen verontschuldiging kon zo vreemd gesteld zijn als dit korte bericht.
| |
| |
De Sontaine wachtte even op een nieuwe vuurpijl. Toen bracht hij het formulier tot vlak bij zijn ogen en hij las:
N.A.S.M. fictief. Stukken waardeloos. Frits de Sontaine.
Statig en geruisloos zonk een vierkleurige vonkenregen neer en loste zich op in de lucht. De paarse letters op het groene papier verzonken in duisternis.
De Sontaine legde het telegram in de schaal, nam het dan weer op en zonder te weten wat hij deed, liep hij langs Hein naar buiten. Hij passeerde Jans, die zich zwijgend de droppels van de spattende fontein uit de kleren veegde, tot vermaak van Beyerinck, die met zijn kin op de handen en met zijn handen op de knop van zijn haakstok, naar het vuurwerk keek, maar daarbij niemand uit het oog verloor.
De Sontaine liep op een drafje naar Scharp toe, wendde zich dan tot de glimlachende Pauline en bleef verwezen voor haar staan. Het meisje keek naar het telegram, knikte eens vriendelijk en wees naar de hall en met dit goedige gebaar gaf ze te kennen, dat ze later de felicitaties wel zou lezen. Ze was in het geheel niet verheugd over het grote aantal ivoren naamkaartjes, geparfumeerde enveloppen, prentkaarten en telegrammen, die stuk voor stuk beantwoord moesten worden. Ze fluisterde eens met Henri en ze lachte stilletjes tegen Ernst Remagen, die arm in arm met Gerarda, naast haar was komen staan.
Daar juist de predikant een kleine toespraak ging houden, bleef de Sontaine met het papier tussen zijn vingers voorlopig maar staan waar hij stond. De geaffecteerde, galmende beroepsstem van Bleeker ging langs hem heen. De man sprak over liefde en deugd, als wilde hij zijn weggeslopen dochtertje vermanen, die loomgekust en smoorverliefd ergens onder de struiken lag.
De postbode was al bij de klimop gekomen en praatte met de gegalonneerde portier en de Sontaine liep als een slaapwandelaar in de richting van de versierde hekken, als wilde hij het telegram terug gaan geven, maar hij herkreeg zijn bezinning bij het zien van de eenzame Rappaport. Juist was het vuurwerk besloten met een bloemenstuk in de vorm van de letter P.
Dat betekent ‘Pech’ dacht de Sontaine met een plotselinge opwelling van cynisme en hij dacht daarbij aan de roodleren zakagenda van zijn gastheer en ook dacht hij aan zijn zoon, die geen ceremoniemeester was geweest en morgen geen secretaris meer zou zijn. De Sontaine begreep zelf niet, waarom deze gedachte bij hem opkwam, want verstandelijk gesproken, ontging hem de betekenis van het telegram en misschien wenste hij het ook niet te begrijpen.
In de verte speelde het orkest een walsje en iemand zong een liedje van ‘twee violen en een bas-bas-bas en een strijkstok waar geen haar op was’.
| |
| |
De Sontaine floot tussen zijn tanden deze simpele melodie mee. Hij sloop met uitgestoken hand op Rappaport af.
Rappaport keek glimlachend naar Pauline. Hij vermoedde een afspraak tussen de jongeren en hij waardeerde zoiets wel. Dat Scharp het niet begreep, was hem eerlijk gezegd een raadsel. Maar Willem Scharp begreep niets. Hij begreep niet, wat de Sontaine te smoezen had met Rappaport. De vader van zijn secretaris diende zich buiten de zaken te houden, ook al, omdat Frits schandelijk in gebreke was gebleven. Scharp lette in zijn wrevel niet op het papier dat onder de lampions van eigenaar verwisselde, maar wel lette hij terdege op de kaashoed van die ellendige Ernst Remagen en op de dansende veer van die Franse meid. Nu begaf Gerarda zich ten tweede male naar de piano tot ergernis van de Remagens die met strakke gezichten naar Pauline keken en dan had je daar waarachtig ook nog mevrouw de Sontaine, die woedend constateerde, dat haar man zich bemoeide met die kerel met die ceremoniestaf.
Rappaport schoof de staf onder zijn arm, nam het telegram van de Sontaine aan en las en herlas halfluid de vreemde en onbegrijpelijke felicitatie. - Dat is toch voor den duivel geen gelukwens Rappaport?
De aangesprokene liet zijn hand met het opgevouwen papier zakken. De beiden mannen keken naar het feest en naar de rijkdom van Willem Scharp, de onkreukbare, ijverige, toegewijde en eerlijke bankier. Rappaport had niet alleen die klucht die hier werd opgevoerd doorzien, hij doorzag tevens het drama achter deze galante comedie. In de verte klonk applaus. Als een poppetje uit een marionettentheater stond Gerarda te buigen en naast haar glimlachte Ernst zijn stralende tandenlach. Rappaport werd afgeleid door de gebarende handen van de Sontaine en hij vreesde, dat de man zijn vingers weer zou gaan gebruiken, teneinde de eigenschappen van Scharp nogmaals op te sommen. Woorden van waardering zouden het dan niet meer zijn. Het gekras van de papegaai bracht Rappaport in een vreemde stemming en naar Pauline kijkend, meende hij het slachtoffer te zijn van een boze droom, die op onverklaarbare wijze in een bittere en onaanvaardbare werkelijkheid was overgegaan: een tableau vivant van de schijn. Zonder een woord te zeggen liet Rappaport de onthutste man naast zich, op het gras staan en liep langzaam naar de gasten toe.
Aan de andere kant van de vijver zat Beyerinck - God mocht weten waarop - te wachten en voor het eerst van zijn leven betreurde Rappaport het, dat hij die poen niet zetten kon. Vlak voor de vijver hief de ceremoniemeester zijn staf en iedereen meende, dat er weer een nieuwe dans aangekondigd zou worden.
Velen betraden dan ook de dansvloer en toen Rappaport om zich heen keek, zag hij zich ingesloten door tientallen wilde beesten, die niet wisten
| |
| |
dat ze wild waren. Hij voelde zich een dompteur in een circus en hij dacht: bestolen aandeelhouders zijn gevaarlijker dan tijgers! Hier zag hij duidelijk hoe arm de mensen waren in hun gewaande rijkdom. De vrolijke strijkers van het orkestje waren misschien de gelukkigsten, als ze tenminste hun gage en hun fooi nog zouden krijgen. Bliksemsnel overwoog Rappaport de mogelijkheden. Hij keek naar Beyerinck, naar Jans, naar Pauline, naar de oude Remagen met zijn deftige jas en toen dacht hij: nee, er zijn geen mogelijkheden. Het kwam er ook niet meer opaan, wie hem gesproken had over Noord Amerikaanse Spoorwegen. Was dat Remagen niet geweest? De notaris voelde zich nog altijd veilig op het feest van Willem Scharp, dat was ondanks de teleurstelling over Ernst, aan zijn gezicht te zien.
Rappaport liet de staf zachtjes zakken. Het was hem, of alle treinen ter wereld in deze zomernacht ontspoorden. Gerarda Blöte liep hier als de enige levende mens tussen een groot aantal doden. En bij het zien van dit Franse meisje, dacht Rappaport: Parijs! Ironisch overwoog hij, dat de West Europese treinen nog wel zouden lopen.
- Wat zullen we dansen mijnheer? vroeg Ernst Remagen, die met Gerarda aan de arm naderbij was gekomen. Het meisje stelde iets voor. Rappaport hoorde het niet, hij wist alleen dat ze zuiver hollands sprak en geen frans en dat verwonderde hem even. Hij had moeite om het woord ‘Parijs’ niet luidop te herhalen, want hij zag, dat de Sontaine zijn plaats onder de witte lampion verlaten had en zich nu tussen Jans Scharp en Leendert Beyerinck voorover boog.
Maar ook de Sontaine sprak nog steeds zuiver Nederlands en wel zo duidelijk, dat Beyerinck zijn knobbelige wandelstok met zijn witte, vlezige handen omklemde en dringend vroeg, of mijnheer de Sontaine het nóg eens wilde zeggen.
Met enige fouten herhaalde de man de inhoud van het telegram. Beyerinck keek onthutst in zijn glas rode wijn dat voor hem op het met bloemen versierde tafeltje stond. Aan de mooie hals van Pauline dacht hij niet meer. De lieve jarige kon hem gestolen worden. Jans vergat de fontein, de cake en de kast, ze opende haar mond en riep: - Dus die treinen door de nieuwe wereld zijn... Toen zweeg ze. In alle onduidelijkheid kon het niet duidelijker. Het verhaal van de Sontaine, die zich erover beklaagde, dat ‘die’ Rappaport hem het telegram uit de handen had gerukt, maakte niet de minste indruk. Jans schoof het schoteltje met de vette koek van zich af. Ze stond op, sloeg nijdig over haar kleren en ging naar binnen. Haar schoonzuster, argwanend wat Jans nu weer ging doen, maakte zich los van een groepje gasten en dribbelde haar zuchtend na. Het ontging haar niet, dat Jans met stekelige ogen door het médaillon in het grote venster naar buiten keek en ze kon wel huilen, toen ze het kleine zure schepsel spottend en snerend hoorde lachen.
| |
| |
Buiten was het stiller geworden. Er was geen dans meer bevolen en Gerarda walste met Ernst over de tegels. Ze trok zich niets van de verstrooide ceremoniemeester aan. Wel keek ze half lachend naar Henri IJssel de Schepper, die Paulina nog steeds het hof maakte en deze op haar beurt, gaf Ernst weer een oogje en ofschoon het spelletje ging vervelen, duurde het zolang, totdat Rappaport Ernst Remagen een beetje plechtig om een onderhoud verzocht.
Dat het pijnlijk en beledigend was voor Gerarda, merkte de anders zo hoffelijke man niet eens en Gerarda was wel erger gewend, sinds ze door de ouders van Henri als een slet bejegend was.
Zo kwam het, dat Gerarda alle grappen en afspraken vergat en met een slip van haar rok in haar slanke hand, zich bij Henri en Pauline voegde. Met hun drieën gniffelden ze om het standje dat Ernst nu zou krijgen en ze waren ervan overtuigd, dat papa Scharp en papa Remagen de arme Rappaport van ceremoniemeester tot zedenmeester hadden verheven.
Rappaport stak de potsierlijke staf achter zijn rug, zo in de knik van zijn ellebogen. Samen met Ernst schreed hij door het schaduwrijke park, bleef na een paar minuten voor een der witte boogpoortjes staan, keek aandachtig naar de rozen, die, - dat zag hij nu pas - op ijzerdraad bevestigd waren. Toen begon hij te spreken en zei, dat het feest niet naar wens verliep.
Ernst lachte zijn gave tanden bloot en zei met stijve spot, dat hij geheel volgens de verlangens van Pauline Scharp handelde. Hij besloot honend:
- Heeft u daar soms bezwaar tegen, mijnheer?
Rappaport moest even nadenken, voordat hij de woorden van Ernst begreep. - O juist... zei hij toen, vaag en onverschillig en hij keek nadenkend naar de donkere hemel en naar de zwarte nacht achter de sierlijke boogjes. Enkele lampions waren uitgedoofd en hingen als vreemde, grote bloemknoppen aan de takken van de bomen.
- De Sontaine is niet gekomen, zei Rappaport na enige tijd. Toen Ernst antwoordde, dat zijn vriend het druk zou hebben en dat mijnheer Rappaport de taak van ceremoniemeester prachtig vervuld had, gaf deze op zijn beurt weer te kennen, dat Frits een telegram had gezonden.
- En meneer Remagen, de juiste betekenis ontgaat mij waarschijnlijk, doch de raadselachtige woorden doen mij aarzelen, het bericht onder ogen te brengen van onze gastheer. Hij had een weinig deftig gesproken en toen hij zijn stok tegen de rozen zette en een in elkaar gefrommeld papier te voorschijn haalde, kon Ernst zijn lachen nauwelijks houden. Welke grap zou Frits nu weer bedacht hebben?
Rappaport keek eens om zich heen. Hij ergerde zich aan de gasten en hij ergerde zich nog meer aan de deftige portier met al zijn tressen en zijn
| |
| |
bespottelijke steek op het onnozele hoofd. Inmiddels las Ernst het telegram. Toen hij dat vier- of vijfmaal gedaan had, keek hij op en verwonderde er zich over, dat de villa nog overeind stond. Hij trok zich uit een moeras van vermoedens omhoog en vroeg, wat dit zonderlinge bericht betekenen moest.
- Voor mij betekent het niets meneer Remagen, zakelijk heb ik geen belangen in verband met de bank van de heer Scharp, doch misschien begrijpt u het wel, of uw papa. Na deze woorden trok hij Ernst het telegram weer uit de handen en stak het weer in zijn zak.
Zonder een woord te spreken liepen ze verder, draaiden zich aan de rand van de gazons om en naderden de villa met het verlichte venster, waarop de levensweg, het succes en de triomph van Willem Scharp stond afgebeeld. Toen Ernst naar de symbolische hoornen van overvloed keek, voelde hij zich onpasselijk worden als had hij al die peren en pruimen alleen moeten nuttigen. Bij het zien van Paulina's portret dacht hij aan de brieven en meer tegen zichzelf dan tegen zijn stilzwijgende metgezel zei hij: - Mijn vader heeft tweederde van het geld uit zijn practijk bij Scharp belegd en zijn eigen vermogen is een lening van oom Beyerinck.
- Praat u eens met uw oom.
- Over de terugbetaling zal hij wel met mij praten, daar kunt u zeker van zijn, bovendien zal hij zich geen relaties meer willen veroorloven met de Scharpen.
De situatie ontnam Rappaport zijn gebruikelijke tact. Hij zei, dat de verloving niet door was gegaan en...
- Nee, riep Ernst, - dat ontbreekt er nog maar aan, dan zou ook de erfenis... Hij zweeg, had in zijn verwarring te veel gezegd. Het werd hem duidelijk wat de gevolgen van deze avond zouden zijn en met schrik in zijn ogen keek hij naar het witte, ovale halssieraad in het kleurrijke raam.
Jans had zich alweer afgewend. Ze liep haastig naar boven, opende de deur en blikte in de kamers. Ze projecteerde in gedachte haar eigen vertrekjes door deze spookachtig verlichte zalen heen en zonder er verlof voor te vragen, trok ze aan een der lampenkettingen, waarop het gaskousje aangloeide. Vanuit de schemering doken de schommelstoelen en de canapé's op. Jans keek niet naar de kostbare schilderijen. Ze schoof haar houterige lijf onverschillig langs de glazen kasten met prullig en duur porselein en om zeep en handdoeken was ze ook niet verlegen, want ze vroeg haar schoonzuster, die vlak achter haar liep, om een centimeter. Sofie keek schaapachtig en herhaalde half lachend: - Een cèntimeter Jans? Alleen uit nieuwsgierigheid haalde ze haar naaimandje te voorschijn en tussen de knotjes breiwol, de kokertjes voor de stopnaalden en
| |
| |
de vele, zilveren vingerhoeden vond ze het groene rolletje van goedkoop linnen. Jans nam het haar af, trok haar neus op tegen de onkuise pendule en laveerde langs de doodstille meubels heen in de richting van het kabinet. Eerst hief ze de centimeter hoog op, schudde eens en liet het lint uitrollen. Vervolgens bukte ze zich naar de balpoten, legde het groene lint van poot tot poot om daarna met een nagel op het linnen naar de lamp te lopen. Het gas suisde zachtjes onder de melkwitte kap.
- Eén meter twee en dertig, zei Jans. - Dat valt me mee Fie, het ding lijkt zo breed. En nu even de diepte, dat zal ook wel gaan.
Ze liep terug, bukte zich nogmaals en knikte goedkeurend.
- Twee en negentig, riep ze tevreden en dan, alsof ze een raadselachtige maat in de vierde dimensie had opgenomen, vervolgde ze: - Zestig procent zei je toch? Dertig procent hield hij dus achter, ik had het wel gedacht Fie.
- Maar Jans, wat praat je toch, wat doe je?
- Dit kabinet is me wel wat waard en een opkoper krijgt het niet, daar zal ik voor zorgen. Het past bij mijn meubelen, want die komen nog uit ons huis. Hier is je centimeter terug Fie, help me eens onthouden, één twee en dertig.
Sofie Scharp verloor haar geduld. Met overslaande stem schreeuwde ze: - Maar je krijgt het kabinet niet, we denken er niet aan, later is het voor Paulientje en...
Ze hield plotseling haar mond, schokte zenuwachtig met haar hoofd en lachte boos en beledigd. Jans staarde koud en somber door de kamer, keek naar de schilderijen, waarop in het ongezellige licht weinig viel te zien en met haar grove stem zei ze: - Jullie steken mij met dat malle feest de ogen niet uit!
Ze nam de opalen karaf eens op, lichtte de tulp uit de opening en rook toen of er odeur in zat. In een vreemde stemming van woedende vreugde riep ze, even luid als haar arme schoonzuster: - Tonnen en tónnen zijn er doorgedraaid en je moet niet vragen van wie!
Mijn God! huilde Sofie ontdaan, maar niets begrijpend.
Jans sloeg met de platte hand op de mahoniehouten tafel. - Ik heb mijn geld bij Boaz en Kroner en daar staat het veilig bij eerlijke mensen. Maar waar maak ik me kwaad om... wat gaat het me verder ook aan?
En dan mompelde ze: - Eén twee en dertig... laat ik het opschrijven, ik heb een geheugen als een zeef.
Sofie nam haar rokken bij elkaar en struikelde het vertrek uit, smeet de deur achter zich dicht.
- Welja... zei Jans. - Wélja, zo'n keukemeid met haar vette koek...
Aandachtig beschouwde ze het kabinet en ze trok haar mond scheef bij het zien van de enorme vaas vol pluimen en topzwaar van de stenen rozen.
| |
| |
Ze stapte op de kast toe, naderde zichzelf in de beide spiegelpanelen en zij zag niet, hoe lelijk en hoe afstotelijk ze was.
Er gebeurden drie dingen tegelijk. Mevrouw Scharp werd opgevangen door de oude heer Remagen, die bij het zien van haar behuilde gezicht, haar verzekerde, dat haar man natuurlijk geen schuld droeg, maar dat er toch een oplossing gezocht moest worden, want hij zelf was er op een vreselijke wijze de dupe van. Toen Sofie stamelend verzekerde, dat ze hem niet begreep werd hij boos. - Mevrouw! we moesten ons laatste geld ook nog op tafel gooien om de zaak te dekken.
- Maar als Pauline nu niet wil en als uw zoon nu niets vraagt? jammerde Sofie radeloos. Remagen wendde zich af.
Op hetzelfde ogenblik verzocht notaris Bosdriesz aan Scharp, of hij de afspraak voor morgen maar wilde annuleren, hij had geen tijd, geen minuut en tevens moest hij nu naar huis, goedendag Scharp, goedendag! Scharp maakte een grapje; - Je verspeelt een mooie kans amice!
Bosdriesz keek op zijn horloge, schraapte zijn keel, maar gaf geen antwoord. Hij zei niets meer over de gelukkige mens, die Willem Scharp heette en woorden als ‘eerlijk en trouw’ bestierven hem op de lippen. Hij keek om zich heen, of hij spoken zag. Jans zag hem door de witte plek in het venster haastig weglopen. Ze zag ook, dat Pauline, die met Rappaport praatte, de hand naar het hoofd bracht en over de tegels struikelde. Ernst schoot haastig toe en ving haar op. Maar Pauline had zich al hersteld: - Merci Ernst, merci...
Ze duwde de jongen van zich af, verzocht Henri om heen te willen gaan en ze reageerde niet op een gevatte opmerking van Gerarda, die zei, dat Ernst Remagen voor de tweede maal een roos van de dansvloer plukte. Pauline wierp het hoofdje in de nek en holde weg, de donkere tuin in. Intussen was het Scharp niet ontgaan, dat er een vreemde stemming over het feest was gekomen en toen hij Pauline zag hollen, gevolgd door Ernst, glimlachte hij tevreden. Ziezo, de kinderen werden nog verstandig, dat zou je zien. Zijn vrouw hoefde geen traan te laten, maar verstandig ook van haar, dat ze op het juiste moment de waterlanders te voorschijn had gehaald. Zoiets kon je nu weer aan een vrouw overlaten, alleen moest ze het niet zo in het openbaar doen, dat was genant.
Hij zag niet, dat zijn dochter Ernst Remagen in een snelle vlucht ontweek. Hij zag niet, dat er niet meer gedanst werd en dat iedereen naar hem keek.
Tot Rappaport, die ten einde raad op hem toe kwam lopen, grinnikte hij, dat Beyerinck nog wel over de brug zou komen en daarmee bedoelde hij niet het brugje over de sloot.
Beyerinck luisterde met een vriendelijke lach naar het vinnige gemompel van Jans Scharp. Haar dorre lippen bewogen zich als verdroogde klepjes
| |
| |
uit een oud kerkorgel. Maar tegen Scharp zei Rappaport, dat hij tot zijn grote spijt tóch over zaken moest praten. Het kon niet anders, het moest, er was haast bij!
Scharp forceerde een glimlach, dat hoorde zo bij zijn positie. Hij vond het armzalig van zijn hulpvaardige ceremoniemeester, dat deze zich zo in zijn kaart liet kijken, maar omdat Ernst de Parijse pluimen in de steek gelaten had, was hij milder dan eerst. Een kleine toezegging had Rappaport dan ook wel verdiend. Joviaal gaf hij dus toe: - Vooruit maar Rappaport, om hoeveel gaat het, zeg het maar!
- Om alles, zei Rappaport, - zelfs om je vrijheid arme Scharp...
Aan de overzijde van de vijver, waarin het water nog steeds klaterde, begreep Beyerinck best, wat dat slimme Joodje te zeggen had. Maar Leendert Beyerinck bukte zich, nam zijn hoed onder de stoel vandaan en streek de glimmende zijde eens glad langs de mouw van zijn lange jas. Hij hoorde, dat Jans de bestolen kunsthandelaar toesprak en deze riep: - Wel verdomme, mijn doeken en mijn geld voor dat raam!
Tot Beyerinck zei de Sontaine: - Wacht nog een ogenblik Leendert, we moeten je spreken.
Maar Leendert knoopte zijn ulster dicht en sloot daarmee zijn hart af voor heel zijn familie en voor zijn kennissen. Of men hem nu Leendert of meneer of desnoods lieve vriend noemde, hij bedankte voor de eer en hij ging, na beleefd bedankt te hebben voor het glas saguweer, dat de meid hem onder de neus hield. De minachtende grijns viel niet van het pafferige gezicht. Tegen de Sontaines zei hij nog: - Die zoon van jullie is zo dom nog niet, maar het is spijtig voor zijn carrière. Steunend op zijn wandelstok bracht hij een groet en hinkte weg. Hij fladderde met zijn dikke vingers tegen Pauline, die hijgend van het harde lopen, ongeveer tegen hem op liep en hij groette in de verte zijn aartsvijand Rappaport door met zijn hoed te zwaaien en tegelijk dankte hij de hemel, dat hij zo goed wachten en zo uitstekend zwijgen kon.
Duidelijk hoorbaar floot hij het walsje, dat hem een welkomstlied was geweest en toen hij even later uit de lichtkring verdwenen was, leek hij op te lossen in de onheilspellende duisternis van de nacht. Hij had alle dames nog wel in de wangen willen knijpen en alle heren broederlijk op de schouders willen slaan en hen dan toeroepen, dat ze ezels en stommelingen waren, behalve dan die Frits de Sontaine, die was slimmer dan zijn slaperige neef Ernst.
Zo vertrok Beyerinck. De hoed scheef op het hondenhaar, de ulster veilig toegeknoopt. Hij schuurde met de rand van zijn jas langs de verwelkende bloemen en onder de verre lampions kreeg zijn hoed een streep glans en dat was het laatste wat men van hem zag op dit feest.
De teunisbloemen, het schoonste onkruid van de zomer, stonden met
| |
| |
botergele kelken op hun hoge stelen. Ze staken hel af tegen de sombere heggen en tegen de diepblauwe heliotroop. Een enkele blauwe spar stond als een natuurlijke grenspaal tussen de verzorgde tuin en het ruige park en in dat park was het bladstil. Alleen Ernst Remagen stond daar tegen een boom, maar hij bewoog zich niet.
In de tuin en op het terras bleek men echter minder in zichzelf verzonken. Zakenrelaties, studiegenoten, schoolvrienden en alles wat daar nog meer bijeen was gekomen, staken hun gevoelens niet meer weg achter een hoffelijk masker. Van Willem Scharp vertelde men, dat hij immers nooit gedeugd had. Als men hem te pakken kreeg, zou men hem in zijn vijver gooien. Ze moesten hem stenigen met de keien van zijn dansvloer, riep er een. Ontzet van schrik stonden daar beide oude meiden met hun lekkers en hun flessen. Jans was de enige, die nog een glaasje lustte. Weloverwogen maakte ze een keuze tussen een zoet likeurtje en een glaasje jenever. Ze koos het laatste.
- Jaja Mie, riep ze, met het kristal in haar hand, - Wat zeg je ervan meid, zestig procent en alles op de fles. Jij zal wel naar een legaat kunnen fluiten. Heerlijk als je van geen mens afhangt als je niet meer voort kan, kijk naar mij Mietje, kijk naar mij. Hier heb je een gulden, zet die maar bij Boaz en Kroner!
Allen hoorden haar woorden, want geen mens luisterde meer naar de muziek.
Het dansen werd een rommeltje. De meisjes hieven hun hoofdjes niet meer smachtend op naar de knevels boven hun naakte schoudertjes. Een mannenlaars scheurde een tule baljurk, door een zoom aan flarden te trappen en toen er een woedende stem iets zei over gevangenis en politie, was er niemand meer die danste.
De levenloze, onartistieke poppetjes van gips stonden beschaamd en naakt in de tuin. Het licht in de lampions werd triest en vaal en er was geen ceremoniemeester meer om het feest te redden.
De ceremoniemeester liep met de gastheer over het droge gras en zei, dat het hem zwaar viel te zeggen, wat hij zeggen moest. Het ging niet over Ernst of Pauline en ook ging het niet over dat dokterszoontje, wiens vader geen eigen rijtuig hield. Toen had hij geen woorden meer en toonde slechts het telegram. Zoals hij reeds gezegd had, het ging om alles wat Scharp bezat. Rappaport, ontroerd doch zakelijk, stelde zijn vriend een rijtuig ter beschikking. Hij vermeed het, om over treinen of stations te praten, maar toch waren zijn woorden overduidelijk. - Je moet niet met de grote lijn gaan, je laveert in enkele uren over kleine wegen, je neemt trammetjes tot over de grens en in Parijs verdwijn je voorlopig bij mijn broer. Spreek nergens over, wacht de storm af en dan zien we verder. Bespreek passage naar Engeland, maar je laat de biljetten verlopen. Doe
| |
| |
dat in Brussel, liefst morgenochtend. Neem geen afscheid. Je kunt voorlopig gaan werken onder een aangenomen naam, mijn broer zal je helpen, ik schrijf hem vannacht nog. Je kunt behangen en boekbinden en... Scharp liet het hoofd zakken, hij begon zachtjes te huilen en hij zei:
- Mijn kind is vandaag jarig en dit is nu mijn cadeau.
Rappaport wierp de versierde staf tussen de struiken. Nu was er geen ceremoniemeester meer. Het was ergerlijk, dat Willem Scharp niet aan de mensen dacht, die door zijn toedoen geruïneerd waren, maar treurig was het, dat de verjaardag van Pauline, nu pas betekenis voor hem kreeg. Een gevoelige toespraak zou misplaatst zijn. Beter vond Rappaport het, zijn vriend ronduit te vertellen, dat binnen vier en twintig uur de justitie het huis wel zou sluiten, de inboedel in beslag nemen, de bankier failliet verklaren en de man zelf...
- Ik heb geen jas bij me, zei Scharp op triestige toon. Vijf minuten lang moest hij wachten en als een dief verschool hij zich in de schaduw van een donkere eik. Toen, met zijn jas over zijn arm, verliet hij door een achterpoortje de tuin.
Omdat Rappaport met een jas losjes over de schouders geslagen, het terras en daarna de tuin had betreden, om daarna in het park te verdwijnen, dacht menigeen, dat hij er stil vandoor ging. Henri IJssel de Schepper, alleen gelaten en vergeten, eiste van de dienstboden, dat zij hem de mantel van juffrouw Blöte zouden geven en toen zij aarzelden, aarzelde hij niet, het bontmanteltje naar zich toe te trekken. Dit was het begin van een reeks onaangename handelingen, die in de loop van een paar uur tijd tot plundering zou ontaarden. Toen Henri ten slotte Gerarda terugvond tussen een stul ruziemakers, die al luider en luider elkaar beschuldigden van medeplichtigheid aan Scharps duistere zaken, nam hij het meisje bij de hand en trok haar met zich mee. Alle gasten keken. De pianist gaf het op. Midden in het liefelijke bloemenlied stond hij van zijn kruk op, keek Pauline na, wendde zich dan tot de bezoekers en vroeg met wie hij af kon rekenen.
- Wat een volk! riep mevrouw Scharp. Ze zat verwezen op een stoel en haar uitroep gold zowel de pianist als Henri en Gerarda. Waarschijnlijk bedoelde ze ook de anderen en in elk geval Jans, die haar uitlegde, dat fatsoenlijke mensen hier natuurlijk wegliepen en dat dat Franse canaille ook Jans tot de familie rekende, maar zulk soort meiden scheerden alles over één kam!
De grijze veer van Gerarda's hoed deinde in de snelle golfslag van een haastige aftocht. Sofie Scharp moest ervaren, dat ook de meest kale dokterszoon zonder te groeten en zonder te bedanken haar huis en hof verliet, alsof er pest heerste. En dat, terwijl zijn ouders niet eens bij de gedupeerden hoorden. Sofie besefte in haar hulpeloze eenzaamheid, dat niemand
| |
| |
haar genegen was. De hele stad zou kwaad over haar spreken. De mensen zouden zich vrolijk maken of ze zouden schelden, maar de vernederingen zouden haar niet bespaard worden en nu begreep Sofie ook, waarom Rappaport de jas van Willem had gehaald.
Er gebeurde iets merkwaardigs met Sofie Scharp. Zij was een vrouw, die huilde als er een glas brak, ze zuchtte als de klok van slag was en ze jammerde, als de pudding in de vorm kleefde. Deze zelfde vrouw werd in het ellendigste uur van haar emotieloze leven bevangen door een heimelijk genoegen, van op zichzelf te zijn aangewezen. Bakken, koken en stofafnemen was het enige dat ze kon. Ze was meer huishoudster dan huisvrouw geweest. In haar maatschappelijke ondergang werd ze gelijk aan het dienstpersoneel en als zodanig was ze een dame. - Ik dank u allen voor uw komst, zei ze, - doch het is beter dat u nu maar heengaat. Ze wist niet eens, wat er gebeurd was, want verstand van zaken bezat ze niet. Alleen wist ze, dat haar dochter zich niet had laten verkopen en ze droogde haar tranen, omdat Pauline niet meer om het geld gevraagd zou worden. En nu speet het haar, dat ze Gerarda Blöte niet wat vriendelijker ontvangen had.
Ernst Remagen maakte zich los van de boom, waartegen hij geleund stond. Hij deed twee stappen naar voren. Gerarda en Henri liepen bijna tegen hem op.
- Dit is afschuwelijk, riep Gerarda. Ze vertelde, dat ze Pauline gezocht had, doch haar niet had kunnen vinden. - En, besloot ze half spottend, half uit een gevoel van medeleven: - En dan jongens, er is niemand om het arme kind uit de sloot te halen, maar misschien trouwt Beyerinck haar nog wel.
Te laat bedacht ze zich, dat Beyerinck een oom van Ernst was, maar te eerlijk om zich te verontschuldigen, spoedde ze zich naar de uitgang. Henri had het rijtuig reeds gehaald en Gerarda stapte op de bok. Ze liet zich niet helpen. Haar witte bont lag losjes over haar schouders. Het rode haar droeg de uitdagende hoed. Toen Gerarda zich bukte en Ernst nogmaals de hand toestak, keek hij niet naar het slanke, weinig verborgen figuur. Hij zag alleen haar ogen en hij bewonderde haar moed.
Vinnig trappelde het paard op de keien. De grijze veer gaf het rythme aan van een snel galop en de kunsthandelaar Mol kwam te laat, om nog van het rijtuig gebruik te kunnen maken. Hij had wel degelijk een wagen nodig, want hij was letterlijk beladen met schilderijen. - Als ik tot morgen wacht, beet hij Ernst toe, - dan kan ik op de plateelfabriek blauwe krullen gaan draaien om aan de kost te komen, ik zou je danken! Alleen hangt er nog een kleurets in de kamer van die dochter, maar de deur was dicht. Als ik de tapijten kom halen, zal ik het nog eens proberen...
| |
| |
Pauline had horen kloppen en bonzen, doch ze had haar deur gesloten en wilde niemand meer zien. Ze haatte dit huis en ze haatte de bewoners, die ze moest liefhebben. In tegenstelling met haar moeder, begreep zij maar al te goed wat er gaande was. Nu stond ze dus in een vreemde kamer tussen de eigendommen van anderen. Ze rukte de camee van haar hals en wierp het kostbare geschenk op haar kaptafel. De kunstbloem trok ze met gesp en al van haar japon en smeet het lor op de grond, op het niet betaalde tapijt. Buiten waren de meeste lampions uitgegaan, binnen pruttelde een lage gasvlam. Het licht sliep en snurkte. Het was zo donker, dat Pauline haar eigen tranen niet in de spiegel kon zien. Toen trok ze een lade open, nam de brieven van Ernst en scheurde deze in kleine stukjes.
Ernst had Scharp zien verdwijnen. Hij had de mensen zien veranderen. Het vriendschappelijk stokgezwaai was voorgoed ten einde. Hartelijke woorden zouden hier niet meer gesproken worden. De heren zouden hun knevelwas in de potjes kunnen laten, hun aanzien was toch verloren. Zouden zij, dacht Ernst, ook zo woedend zijn geworden, als Scharp met deze speculatie het driedubbele van zijn inzet had teruggewonnen? Dan zou hij een knap man zijn genoemd. Nu noemt men hem een schooier. Ernst keek naar de villa en naar het venster, dat zo groot was als een kerkdeur. De kunstenaar had nergens een fles in de tekening verwerkt en dat symbool zou zeker op zijn plaats zijn geweest; meneer de bankier was immers op de flacon?
De blozende lampions zonken bij het licht van het belachelijke raam in het niet. De levensweg was zeker te optimistisch. De zon was te groot, de stralen te nadrukkelijk. Grappenmakers zonder humor hadden van deze ernstige ironie een bedrijf gemaakt en schaamden zich niet om de levensweg van Scharp te voorzien van figuren, die zich aanpasten bij elke situatie. Vrouwenfiguren aan de voet van het venster droegen hoornen van overvloed. Niemand had Willem Scharp aan het verstand gebracht, dat honderden kleine mensen hun laatste, veilige geld op deze overvloed hadden gestapeld. Architecten en glazeniers, tuinmannen en vuurwerkmakers hadden van horizon tot horizon een schijnwereld opgebouwd en één telegram was voldoende, om van dit alles een moeras te maken. De firma was fictief. Het geluk was waardeloos. Frits de Sontaine was geen vergeetachtige medewerker geweest, doch een rechter uit de onderwereld. Het telegram had moeten luiden: De wereld is uw spiegelbeeld. Het geluk bestaat niet. Maar,... dacht Ernst, wat is er wáár van de woorden, dat hij dit alles voor zijn dochter heeft gedaan? Hij stapte over een half vertrapte guirlande van late veldviooltjes heen en keek in de verte, naar het middenstuk van het verlichte venster, dat geen symbool, doch werkelijkheid was.
| |
| |
Pauline scheurde de snippers zo klein, dat geen mens de brieven ooit meer zou kunnen lezen. Ze liep over het kostbare tapijt en over de kleurige bloemenrand naar haar kleine kapspiegel en staarde naar haar werkelijke gelaat. Het feest had haar zo bleek en zo eenzaam gemaakt en de voorbereidingen hadden geen weken maar jaren lang geduurd. En daar komt nog bij, dacht Pauline, terwijl ze zich naar de spiegel boog... dat Ernst meer van rose hield dan van rood. Ze bedekte het gezicht met haar handen. Het suizende gaslicht gleed met een groene, onzuivere gloed tot aan de randen van de schaduwen. De strepen van het behang geleken tralies van een kooi. De beestenbende in huis brak pas goed los, toen Mol zonder veel schroom zijn eigendommen van de muren had gehaald. Remagen trachtte de man aan het verstand te brengen, dat zoiets streng verboden was, maar Mol bracht daar terecht tegenin, dat hier niets verzegeld was en dat hij nog geen geld had ontvangen. Hij zei: - Ik mag mijn hoedje toch ook nog wel opzetten en meenemen? Ik kan niet in mijn hemd naar huis!
Softe Scharp hoorde niets en zag niets. Ze verzocht de meiden om weg te gaan. Ze verzette zich niet, toen een der aanwezigen, die naar zijn zeggen voor drieduizend gulden aan Scharp verloren was, de handen uitstak naar het tafelzilver. De meeste gasten waren lichtelijk aangeschoten. Morgen zouden ze tot bezinning komen, doch nu waren ze zichzelf in brute ongeremdheid. Het is niet nodig om in de onderwereld af te dalen teneinde duivels te kunnen ontmoeten. Er werd gescholden en gevloekt. Er vielen harde woorden en twee keurige heren sloegen elkaar op het gezicht. De oude heer Remagen kreunde van ontzetting. Langzaam werd hij zich bewust dat hij door Scharp volledig geruïneerd was. Als een slaapwandelaar liep hij door de tuin, ontweek de mensen die zakelijk met hem te maken hadden en tevergeefs zocht hij zijn zoon. Hij vluchtte weg voor de diep verontwaardigde predikant, die luidkeels de naam van zijn dochter riep. Toen Nellie Bleeker eindelijk aan kwam snellen, verhit en schaamteloos opgewonden, sloeg hij het meisje met de vlakke hand om de oren en stootte haar driftig voor zich uit. Teun Monteban balde machteloos de vuisten en vloekte zo hard, dat de Sontaines hem met een boog ontweken. De Sontaines ontweken iedereen. Als twee bange vogels gingen ze er vandoor. Ze hadden hier niets te maken, maar hun zoon had deze zaak uitgebracht en de Sontaine zelf had het telegram geopend. Nu waren ze gehaat. Ze vreesden Ernst of Pauline te zullen ontmoeten. Ze durfden Sofie Scharp niet in de ogen te zien. Ze wensten, dat ze hier nooit gekomen waren. Misschien hadden ze diep in hun hart toch wel een beetje plezier. Terwille van Frits waren ze hier getolereerd, want zij waren net zo kaal als het zoontje van de dokter en plotseling waren ze rijkaards geworden, omdat ze geen cent verloren hadden.
| |
| |
Openlijk en boosaardig was het genoegen van Jans. Het glaasje jenever en jarenlang opgekropte jalousie deed haar nogmaals naar boven gaan. Met een plumeau sloeg ze de porseleinen vaas van haar vader zaligers kabinet af. De stenen rozen rolden over het karpet. Heel die pastelkleurige smakeloosheid viel in diggels. Maar Jans nam niets mee. De kast met de balpoten zou ongetwijfeld in haar bezit komen. Eén meter en twee en dertig centimeter bij... hoeveel was het ook weer? Maar nee, dacht Jans en ze trapte met haar platte hak een stenen uiltje tot gruis, ze kon Sofie nu toch niet wéér om de centimeter vragen.
Beneden draaide de tuinman de kraan dicht, die de fontein van water voorzag. Het werd er niet stiller door, integendeel; de stemmen werden niet meer met een parelend ruisen verzacht. De ruzie tierde overal. Hysterische vrouwenstemmen gilden tegen de sonore mannenvloeken in. Er waren beheerste en wereldwijze mannen, die kort geleden nog met overtuiging de betrekkelijkheid van alles wat hen omgaf, hadden ingezien. Nu draafden ze rond als bezetenen. Hun baarden waren in de war, hun wijze monden onwijs opengesperd. Anderen, die alleen maar een afspraak hadden gemaakt met de bankier en nog geen geld gestort hadden, zonderden zich af en keken op veilige afstand naar het schouwspel van angst en ondergang. Alle schoonheid verwelkte. Het was opmerkelijk, hoe snel de mensen van elkaar vervreemdden. Sofie Scharp, de onnozele vrouw, die uit pure overdaad te veel vet in de cake had gebakken en die twintig jaar lang ‘ja’ en ‘amen’ had gezegd, keek naar al haar vrienden, die nimmer haar vrienden waren geweest. Ze staarde ook naar de tientallen olielampen achter het grote raam in de hall en ze vreesde, dat alle sterren van de hemel op haar zouden neerkomen. De villa was een toneeldecor en Sofie was een slechte actrice, waarvoor men vergeten heeft, een rol te schrijven. Nu was de comedie dan eindelijk uit en de dames en heren comedianten namen mee wat ze grijpen konden. Er werd geroofd en gestolen. Laden werden uitgetrokken, kasten leeggehaald. De kunsthandelaar Mol, die weer terug was gekomen, rolde zijn tapijten op. Stoelen en tafeltjes wierp hij kwaadaardig op een hoop, die waren niet van hem, die konden hem letterlijk gestolen worden. Ze werden gestolen.
De terugkeer van Rappaport deed velen de vlucht nemen, maar Rappaport kwam niet om te spionneren, hij zocht de gastvrouw en vond haar naast de schaal met telegrammen en geparfumeerde gelukwensen. Ze zei: - Ziet u mijnheer, aan alles komt een eind, maar hoe jammer voor de kinderen, ze zijn nog zo jong. Maar misschien heeft Paulientje...
Ze zweeg. Waarschijnlijk kon ze haar gevoelens niet goed onder woorden brengen, want toen Rappaport vroeg, of Pauline met haar mee ging, naar een hotel of naar vrienden, haalde ze de schouders op. - Och mijn- | |
| |
heer, vrienden zegt u... nee, Paulientje komt wel, we kunnen zolang bij Mietje slapen en dat begrijpt Paulientje wel.
Waarom, dacht Rappaport, waarom wil ze haar kind hier laten? Hij vertelde haar, dat hij zou waarschuwen, als ze bij haar man kon komen, ergens ver weg.
Zwijgend liep Sofie Scharp met Rappaport naar het rijtuig, dat deze bij de voordeur had laten komen. Ze groette met een loom en vermoeid gebaar de man, wiens raadselachtige leeftijd de enige bijzonderheid voor haar was geweest. Nu wist ze, dat Rappaport een bijzonder mens was en ze dankte de man, die hier nimmer van harte welkom was geweest, voor zijn moeite. Ze stapte in het rijtuig en groette nogmaals en Rappaport, die deze groet beantwoordde, zag plotseling, dat zij niet hem, maar Ernst Remagen een vaarwel had toegewenst.
Ernst was teruggekeerd, nadat hij zijn ouders had thuis gebracht. Dan was er nog een derde, die als een nachtvogel uit de schaduwen oprees en dat was Jans.
- Daar gaat het lieve geld, jonge man, zei Jans zo luid, dat Pauline, die naar beneden was gekomen, zich haastig terugtrok. Ze holde de tuin in, liep voorbij de rommelige tafeltjes, begaf zich via de gele tegels naar de mosbanken en keek vandaar naar de kleine figuurtjes in de verte. Haar hart bonsde. Ze struikelde en sprong van de verhoging af om niet te vallen.
In haar onbeheerste sprong wierp ze een bekken rozen over de mollige grond. De rozen leken vuil in het paarse licht, dat scheen uit het rampzalige venster. De villa had iets van een kermistent, die elk ogenblik om kon vallen. De naalddunne spijlen zouden geruisloos knappen. Verder zag Pauline niets dan de nacht. De lampions waren allen gedoofd, één was er in brand gevlogen, die smeulde nog wat na tussen de struiken.
- Kijk, dacht Pauline, ...nu nemen de poppetjes afscheid van elkaar. In het gesluierde maanlicht zag ze Rappaport stijfjes buigen en Ernst Remagen zegende de tact van deze man. Met hun drieën schoven ze voorzichtig over het smalle brugje, boven de inktzwarte sloot en Jans vergat haar angst, zo verdiept was ze in het uitdenken van onaangename woorden. Ze zei, dat papa Remagen nu ook wel lelijk in de knoei zou zitten en ze vroeg of Ernst niet blij was, dat hij de dans op tijd ontsprongen was? Haar potsierlijke, voorzichtige loopje had veel van een groteske dans in een schimmenspel. Bij elke schrede die ze deed, werden er twee spijlen van het witte hek onzichtbaar. Sputterend en roddelend beklom ze de glooiende grasvelden, stapte met angst en beven van de mostrappen en verwenste haar waanzinnige broer en zijn ellendig zomerfeest.
- Ik kan hier makkelijk mijn nek breken, zei ze. Ernst beaamde het gaarne.
- Kijk jongmens, zei Jans en ze wees op de cupidootjes, - die poppetjes zonder kleren zijn niet eens betaald en ze hebben er gelukkig al twee
| |
| |
kapotgegooid. Ik schaam me gewoon om er naar te kijken. Haar hand vlerkte als een eikenblad in de storm. Ze wees onbewust in de richting van Pauline, doch zag het meisje niet staan, het was te ver en te donker. Wel zag ze bij het licht van de lantaarns op de stenen tuiningang, waarvan de hekken nog altijd wijd openstonden, dat de portier was weggelopen. Kaplaarzen, livrei en steek had hij meegenomen, als loon voor de nutteloze arbeid. Jans zwaaide met haar karbies en wees met de punt van haar paraplu, zomaar, in de ruimte. Het leek een gebaar van ergernis, het kon ook een groet zijn en misschien, dacht Ernst gaat ze toveren, deze heks. Haar mantel zwabberde om haar heen, als had ze haar vleugels dichtgevouwen en het zou niemand verbaasd hebben, als er na dat plotselinge parasolgezwaai, hagedissen en muizen met een pompoen achter hen aan, te voorschijn waren gekomen, inplaats van een saaie vigilante met een half slapend paard en een brommende koetsier.
Zo ging Jans weg. Ze zou nooit meer terugkomen en de knechten van de kruier zouden de kast komen halen. Ook Rappaport ging heen. Hij wilde nog iets vragen, doch hij bepaalde zich tot een korte groet en een begrijpende glimlach.
Toen Ernst zich omwendde, zag hij, dat het licht achter het glas in lood venster begon te verflauwen. Hein, de tuinknecht, takelde het feest af met haastige onverschilligheid. De vijver werd een zwart gat zonder bodem. De grijze beeldjes verloren hun schaduwen en hun kleur.
Ernst Remagen liep zonder omwegen en zonder te letten op de bloemen, recht door perken en struiken naar de kleine, tengere gestalte in de verte. Hij zag geen priëlen meer en geen grasvelden en geen witte poortjes. Hij zag alleen Pauline en zij zag hem aankomen door een wereld van eenzaamheid.
Toen ze zijn gezicht kon onderscheiden, was hij al vlak bij haar. Ze week niet terug, toen ze zijn adem over haar wang voelde strijken. Zijn glimlach was verdwenen. Zijn snor viel samen met de schaduw van zijn bovenlip.
Zo had ze hem gekend, reeds jaren lang. Ze hadden gespeeld als kinderen en er was geen ander geheim tussen hen, dan het geheim van hun genegenheid. Nu lag de waarheid voor hen open; glansloos en somber.
- Moesten we daarvoor alles verliezen? vroeg Pauline met tranen in haar stem.
- ... of winnen, antwoordde hij met nadruk.
Haar hand in de zijne nemend, trok hij haar met zich mee. Zonder zijn steunende arm zou ze gevallen zijn. Nog nooit had iemand haar zo omvat. Zij sloot de ogen om niets meer te zien van het huis en de tuin. Zij gaf zich over aan dezelfde handen, die haar de reeds verscheurde brieven hadden geschreven. Zij voelde zijn hart bonzen tegen haar borst en de
| |
| |
ogen openend, zag ze als voor de eerste maal in haar leven, zijn gezicht.
- Nu zijn we arm... fluisterde Pauline, zich ten volle bewust van het ontzettende débacle, waarin ook Ernst was meegesleept.
- Of rijk, zei hij jongensachtig. Het was niet om deze woorden, dat ze huilde, maar het was, omdat ze ook zijn tranen voelde op hetzelfde ogenblik, dat hij haar wild en driftig kuste. Hij kuste haar in diepe en mannelijke ontroering en toen was zij de enige roos die werkelijk bloeide in die verlaten tuin.
Al haar terughoudendheid gaf ze prijs in een gevoel van diepe wanhoop en aan deze smart dankte zij haar liefde, die zonder de pijn van het verdriet nimmer wordt verstaan. Nu werd deze liefde haar enige werkelijkheid en zijn omhelzing maakte haar week en loom. Toen hij haar opnam, in zijn armen, tilde hij haar uit een wereld van leugen en schijn. Toen hij haar neerlegde tussen de bloemen, legde hij haar neer in hun beider wereld, die met hun namen begon en waarin verder alles zou moeten worden gewonnen. In elkanders armen vonden zij hun eerste rijkdom. Zij vond er nog meer, want zij ontdekte zichzelf en haar tederheid genas hem van zijn twijfel.
Een rinkelend lawaai in de verte kon hen nauwelijks meer verschrikken en pas later begrepen zij, dat op dat ogenblik de kunsthandelaar Mol in woede en vernielzucht het grote glas in lood venster met een tegel van de vijverzoom had ingeworpen. Maar Ernst kuste Pauline zacht in haar hals, als wilde hij haar een médaillon geven, dat bestendiger zou zijn dan goud en ivoor.
Het zou misschien heel normaal geweest zijn, als er nu vrienden of gasten of zelfs feeën met sterren in het haar op hen toegetreden waren. Daarom schrokken zij niet van de haastige voetstappen over het marmerkiezel die naderbij kwamen. Het was geen fabelwezen. Het was Hein, de tuinknecht. Haastig en slordig, binnensmonds vloekend trok Hein de withouten poortjes uit het gras. Hij sloopte de afrastering en rukte de guirlandes met de lampions van de bomen. Zo redde hij zijn povere bezittingen, voor deze met al het andere onder de hamer zouden komen. De volgeladen kruiwagen knerpte over het pad, de schoenen van Hein schuifelden weg en de vernielende schim loste zich op.
Toen had Ernst Remagen zijn besluit genomen. Hij ontdekte terwijl hij op stond en Pauline overeind hielp, dat het een besluit was, van jaren her. Zij hadden weinig gesproken. Hij vroeg haar niet ten huwelijk en zij stamelde geen jawoord. Er werden geen glazen geheven of toespraken gehouden.
Met zijn arm om Pauline heengeslagen, verlieten zij de tuin. Niemand zag hen gaan en niemand deed hen uitgeleide. In de stilte van de nacht noemden zij elkanders naam, als spraken zij deze voor de eerste maal uit.
| |
| |
Zij gingen over de gazons en over het water. Zij liepen langs de bomen en hun schaduwen speelden dartel over de klimop. Ernst begreep nu, waarom Pauline's moeder alleen vertrokken was. Zij had hem haar enige, waardevolle bezit gelaten, dat haar mislukte leven had voortgebracht: haar dochter, haar spiegelbeeld en haar toekomst. Eerder dan een groet, was haar handwenk een bede geweest.
Pauline Scharp en Ernst Remagen waren de laatsten, die de groene lantaarns passeerden. De gasvlammen waren gedoofd. Als een silhouette van zwart papier stond daar de eenzame landauer. Een voertuig als alle andere, maar nu een trouwkoets. Toen het rijtuigje wegreed, gloorde de blauwe morgen een kille waas van schemerlicht over de velden en misschien waren het de innige woorden die Ernst en Pauline elkaar in hun geluk hadden toegefluisterd bij het stamelen van elkanders namen, die achterbleven in de onttakelde tuin en die de wind met zich meevoerde om het verlaten huis.
Misschien ook wiste dit fluisteren het leed uit van dit trieste feest.
Juni 1949
's-Gravenhage
|
|