De Nieuwe Stem. Jaargang 6
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| |
H.J. Van Tienhoven
| |
NovemberStille november, eenzaamste der maanden,
weer zijt ge moeder van het stervend jaar.
Gij kent de liefde, en de liefde taande.
Eens was het zomer en uw schoot werd zwaar.
Ik zoog uw zog aan. Is de greep der handen
te groot geworden voor uw kleine borst?
Ik ben uw minnaar, moedertje-van-schande.
Ik bleef geen kind meer. Anders werd mijn dorst.
Gij werd zeer eenzaam en ik drink uw tranen.
Als ik uw ogen kus verlept de lust.
Novembermond, weemoeder aller wanen,
gij kust het kind als gij de vader kust.
| |
Drinkend de miswijn...Drinkend de miswijn de moeder ontwaakt.
Springt er een bloedfontein binnen mijn lenden.
Wachtende wachtende, midwinterwende,
heeft reeds uw handje mijn tepel geraakt.
| |
[pagina 519]
| |
Siert reeds mijn borsten de bruine rozet.
Was het uw mondje niet dat ik mij droomde,
dat van mijn lichaam zijn levenskracht roomde
nog voor de kiem er zijn vrucht had gezet?
Spelen de stemmen het voorjaar, verdriet
drukt mij het lijf aan het kruishout der ramen.
Ken ik de kinderen alle bij name,
ken ik ze alle bij naam. Maar u niet... -
| |
OutsiderOntoereikend leven zonder haar.
Ingekeerd en tot mezelf veranderd,
ruik ik altijd weer die geur van brandend
bonenstro: Het uitgedorste jaar.
En ik voel de leegte, als het vuur
ook in mij nog maar gedempt kan smeulen.
En gewillig zoekt de geest zijn heul in
ijdel dwalen zonder rust of duur.
Want mijn einders blijven onvervuld,
nu ook zij niet langer mij zal wachten,
die mijn zwervend lijf liet overnachten
in de vruchtbaarheid van haar geduld.
| |
Die JahreszeitenJe luistert en je hand ligt om m'n zij.
Geduldig en beschroomd zoek je weer binding
te vinden met die innigste bevinding
van wat muziek was tussen jou en mij.
Nooit was je zo verlaten als vandaag.
Sinds we seizoenloos naast elkander leven
heeft voor ons Haydn tevergeefs geschreven
De geest was willig maar het hart was traag.
| |
[pagina 520]
| |
Nooit had ik je zo lief als nu: Een vrouw
die weer ontwaakt, verwachten wil en luistert.
Hoe zul je weten wat mijn mond niet fluistert,
de jaargetijden tussen mij en jou?
| |
Moeder de vrouwIk kwam tot stilstand in jouw wachtend bloed.
Mijn vlucht had uit. Eenzelvig maar tesamen
waren wij later. Kinderen kregen namen.
Ik was je nader dan je hebt vermoed.
Weer slaap je naast me. Had je meer verwacht?
De jaren maakten onze liefde blinder,
de nachten stiller en de woorden minder,
zeldener uitgesproken dan gedacht.
Vermoeider maar geadeld werd je vlees.
Het zog trok door je borsten scherpe voren.
Je slaapt. Ik mag je diepe adem horen,
mijn handen leggen om je zware leest.
Jou alleen kan ik waarlijk toebehoren,
zoals je werd en altijd bent geweest.
|