Bonae litterae
Pour un nouvel humanisme. Textes des conférences et des entretiens organisés par les Rencontres Internationales de Genève 1949. Neuchâtel, Editions de la Baconnière, 1950.
Voor het jaar 1949 hadden de organisatoren van de elk jaar sedert 1946 gehouden Rencontres Internationales tot onderwerp van bespreking gekozen: een nieuw humanisme. Aan de gehouden referaten en de discussies lag de overtuiging ten grondslag dat het humanisme een der belangrijkste vormende krachten is geweest en nog is van de menselijke beschaving. Men heeft gesproken over zijn ontstaan en geschiedenis; hierover handelde vooral de eerste inleiding van R. Grousset, die uitging van de Antieke beschaving; als erfenis der Ouden werd het humanisme echter ook in relatie gebracht met de Oosterse wereld, in het bijzonder door P. Masson-Oursel. Men was echter bijeengekomen om te spreken over een nieuw humanisme en nu ging het voor velen om de vraag wat het humanisme te verwachten had van de nieuwe ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij. Deze vraag werd trouwens ook reeds door de genoemde inleiders gesteld. Een kenmerk immers van het humanisme is dat het, ofschoon nauw verbonden gebleven aan zijn oorsprong in de antieke wereld, er naar streeft zich telkens te vernieuwen in aansluiting aan nieuwe levens- en denkwijzen. Het zoekt zowel naar een fundering van de menselijke waardigheid als naar waarheid, gedreven door de zucht tot onderzoek en de vraag werd gesteld of dit laatste zou kunnen leiden tot een ‘onmenselijke’ conceptie van mens en wereld en tot tegenspraak met het humanisme als het geweten van het intellectuele en morele leven. In dit verband waren de referaten van K. Barth, de protestant, en van R.P. Maydieu, katholiek, het minst discutabel; de eerste sprak over het humanisme van God, de incarnatie, een standpunt à prendre ou à laisser. Meer stof tot debat gaf de Franse communist H. Lefebvre, die het door de jonge Marx ontwikkelde begrip ‘vervreemding’ uiteenzette en het communisme beschreef als de weg tot opheffing van de vervreemding van de mens van zich zelf, van zijn medemens, van de arbeid en
humanisme en communisme liet samenvallen. Dicht bij hem stond de bioloog J.B.S. Haldane, die op de grote betekenis van de moderne natuurwetenschap voor het humanisme de nadruk legde, maar bovendien het belang betoogde van de menselijke kwaliteiten, inzonderheid van aesthetische zin, bij natuuronderzoekers. Als laatste spreker ontvouwde K. Jaspers zijn opvatting van humanisme als een weg, niet als een doel: het scheppen van de geestelijke ruimte, waarin gestreden kan en moet worden voor menselijke onafhankelijkheid.
Hier kunnen slechts enkele punten gereleveerd worden uit een boeiend geheel; behalve de referaten zijn ook de uitvoerige discussies in dit boek opgenomen, welke laatste de helft beslaan van de 400 blz. Tal van aspecten die het menselijk leven in de 20ste eeuw bezighouden en benauwen, zijn in dikwijls scherpe debatten op hoog niveau ter sprake gekomen. Behalve de reeds genoemde sprekers hebben nog M. Leroy [over de mens in de technische in industriële revoluties] en J. Middleton Murry [over de mens in de wereld gezien door een schrijver] inleidingen gehouden.
O.N.