De Nieuwe Stem. Jaargang 6
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 471]
| |
J. Suys
| |
[pagina 472]
| |
geestelijke bronnen van het Communisme’, bieden over de Russische geschiedenis, vooral na 1917, en over het marxisme een oriëntatie als nodig-geachte grondslag voor de conclusies die in het laatste hoofdstuk: ‘Communisme en levend Christendom’ worden getrokken. Men zou wensen dat dit betoog, waarom het Schr. ten slotte te doen is, en dat één geheel vormt met zijn gedachten over het Godsrijk, niet door een veel groter deel werd onderbroken, waarin hij toch tezeer op refereren en populariseren is aangewezen en waarvan slechts weinig voor zijn eigenlijke betoog onmisbaar is. Op zichzelf is het overzicht van de Russische geschiedenis, aan de hand van ernstige wetenschappelijke litteratuur, zeker verdienstelijk, meer, dunkt ons, dan de behandeling van het marxisme, waarbij Schr. zich tezeer overtuigd toont, dat met de half-aanvaarding, half-verwerping ervan door enkele sociaal-progressieve Christelijke auteurs het belangrijkste reeds is gezegd. Een onbevangen benadering, waarin aanvaarding noch verwerping voorlopig een rol spelen, zou bijv. ten aanzien van Marx' ‘materialisme’ tot uitgangspunt moeten nemen de verwondering over het feit, dat iemand, die zo sterk als Marx het vermogen bezat tot abstractie en systematiek, nochtans dit voor hem ongetwijfeld centrale begrip nooit systematisch heeft uitgewerkt, en in het licht van deze verwondering de verhouding tussen Hegel en Marx opnieuw moeten beschouwen. Intussen: het probleem van de politieke houding van het Christendom tegenover het Communisme in deze tijd hangt niet van de resultaten van zo'n onderzoek af.
't Sterkst, zowel als persoonlijk getuigende, als door de kracht van zijn argumenten, is Strijd wanneer hij in naam van het Christendom de christelijke onderhorigheid aan aardse machten ontmaskert, en juist daarom zou men wensen dat hij aan dit gedeelte, waar hij zich geheel op eigen terrein bevindt, wat meer plaats had gegeven en aan het overige minder. Wanneer hij bijv. op p. 241-242 aan een voorbeeld demonstreert hoe de eschatologie een duivelse ethiek, die alle middelen heiligt, kan sanctionneren - nl. door de redenering: de oorlog is duivels, maar God gebruikt de strijders als instrument voor de komst van zijn Rijk - dan is dit zo treffend, dat men naar de meer uitgewerkte systematiek van pseudo-christelijke sanctionneringen gaat verlangen, die hij ongetwijfeld zou kunnen geven. Van meer gewicht dan dit desideratum lijkt ons echter een bedenking, die wij slechts vragenderwijs willen opperen. Wanneer Schr., aan de Kerk de eis der sociale gerechtigheid stellend deze nader bepaalt als ‘totale demokratie’ of socialisme, roept hij dan geen onnodige weerstanden op? Is het niet veeleer een verzwakking dan een versterking van zijn positie, wanneer hij, zij 't niet expressis verbis, niet-socialistische Christenen tot slechte Christenen stempelt? Enige malen | |
[pagina 473]
| |
heeft hij 't over détail-kwesties, die de kerk àls kèrk niet kan uitmaken. Wij zijn geneigd dit vrijblijvende gebied, niet slechts voor de kerk maar in 't algemeen voor elk leidinggevend geestelijk gezag, als veel groter te zien, en tevens als onmisbaar. De eis om tot de werkelijkheid afstand te bewaren, om in maar niet geheel vàn de wereld te zijn, schijnt, los van leerstellig supra-naturalisme, voor elk geestelijk gezag, dat wij ons slechts als universeel-gericht kunnen voorstellen, een voorwaarde te zijn voor zijn duurzaamheid. Waar en wanneer het universeel beginsel in de werkelijkheid teloor dreigt te gaan, zal dit gezag een ‘nee’ moeten laten horen, waarin het ‘ja’ van dit beginsel is geïmpliceerd. Dit is evengoed een waarheid voor de Humanisten als voor de Christenen. Ds. Strijd heeft de neiging zijn ‘ja’ tezeer expliciet te maken, en daardoor het geestelijk gezag, dat hij inroept, tezeer aan banden te leggen. Maar belangrijker is, dat hij tegen de demonie der materiële geweldmiddelen, waarin de wereld in versneld tempo verstrikt raakt, een ‘nee’ laat horen, dat niet in het vage en beschouwelijke blijft van wie met een lang gezicht toch maar meedoen, maar zich durft te concretiseren in de afwijzing van het Atlantisch Pact. - Een christelijke élite werpt haar vrijheid in de weegschaal van het lot. Moge een humanistische élite hierbij niet achter blijven. |
|