| |
| |
| |
G.M.S. Kranenburg Haan-Schmidt
Lou Salomé
Fragment
Bevriend te zijn geweest met Nietzsche, al was het dan maar korten tijd, is op zichzelf wel voldoende om belangstelling te wekken. Maar Lou Salomé heeft in haar lange leven nog meer rijkdommen gekend: andere vriendschappen, een huwelijk, een liefde en een productieve geest.
Ze werd den 13den Februari 1861 te St. Petersburg geboren als jongste kind en enige dochter van een Russischen generaal en een Noordduitse moeder. Volkomen ten onrechte hebben zowel C.A. Bernoulli in zijn boek ‘Franz Overbeck und Friedrich Nietzsche, Eine Freundschaft’ pagina 145 en Charles Andler in zijn voortreffelijk werk: ‘Nietzsche. Sa vie et sa pensée’ deel IV pagina 281 haar een Finse genoemd. Waarschijnlijk is deze vergissing ontstaan doordat haar oudste broer - wat meer bij Petersburgse families voorkwam - een buitenverblijf in Finland bezat, waar het klimaat zoveel beter was.
Generaal Gustav de Salomé was van Baltische oorsprong en stamde uit een Hugenotengeslacht. Hij had voor militaire verdiensten van den Czaar de erfelijke adel verkregen. De moeder heette Wilm en woonde reeds voor haar huwelijk in St. Petersburg. Dat huwelijk was zeer gelukkig en er heerste een uitstekende verhouding tussen de broers en de zuster: ‘die Ritterlichkeit der Brüder bestimmte die Anschauung der Schwester vom Mann, von den Männern überhaupt’, schreef mij iemand, die Lou in haar laatste jaren goed gekend had.
Reeds vroeg gaf Lou blijken van veel belangstelling en een levendige phantasie. Als jong meisje onderging ze sterk den invloed van den toenmaligen predikant bij het Hollandse gezantschap. Hendrik Gillot's preken in de Hollandse gereformeerde kerk waren beroemd en wekten opzien. Hij was namelijk gewoon na het gebed een philosophische voordracht te houden over een bijbelse tekst, of, vaker nog, over uitspraken van grote denkers, zoals Goethe, Kant e.a. Het was vooral de jeugd, die zich van de orthodoxie van de Duitse diaspora in Petersburg losmaakte en hem aanhing. Lou zag hem het eerst in de kerk bij een van zijn preken, die diepen indruk op haar maakte. Ook hem boeide het intelligente meisje en samen lazen ze o.a. een stuk van Kant in een Hollandse vertaling. Maar terwijl Lou alleen in grote verering tot hem opzag, kreeg hij haar lief en verlangde van haar wederliefde. Die ze hem niet kon geven. Maar het nog zeer jonge meisje - ze leerde hem in 1877 kennen - was diep geschokt en reageerde daarop door ziek te worden. Voor volledig herstel ging ze toen
| |
| |
met haar moeder in de vroege lente van 1880 naar Zwitserland. [Haar vader, die 20 jaar ouder was dan zijn vrouw, was in 1879 gestorven, 75 jaar is hij geworden.] Eerst naar Zürich, waar ze colleges volgde, o.a. bij de theoloog Biederman.
Lou heeft de episode met Gillot vastgelegd in een kleine roman ‘Ruth’, die in 1895 verscheen, maar zeker eerder geschreven is.
In Januari 1882 gingen Lou en haar moeder naar Rome, waar ze Malwida von Meysenbug leerde kennen en, door haar, Rée en Nietzsche.
Malwida von Meysenbug - de bekende schrijfster o.a. van ‘Memoiren einer Idealistin’ - had om haar democratische neigingen in 1848 Duitsland moeten verlaten en was naar Londen uitgeweken. Ze leefde daar in het huis van Alexander Herzen als opvoedster van zijn beide dochtertjes. Later ging ze om haar zwakke gezondheid naar Italië. Ze was bevriend met Liszt en de Wagner's en leerde door hen ook Nietzsche kennen en zijn vriend, Paul Rée, arts en positivistisch philosoof. In '76 heeft ze met Nietzsche, Rée en een jonge Brenner in Sorrento gewoond. Er werd veel gelezen en gepraat en er werden tochten gemaakt in de prachtige omgeving. In 't voorjaar van '77 vertrokken Rée en Brenner, Malwida en Nietzsche bleven samen achter. Maar naarmate het warmer werd verergerde Nietzsche's lijden - hevige hoofdpijnen - en diep teleurgesteld verliet hij het Zuiden om in de bergen, in de kou, genezing te zoeken. Malwida vergat Nietzsche niet, zijn lijden en zijn eenzaamheid en toen ze Lou leerde kennen leek het intelligente jonge meisje haar juist geschikt om voor Nietzsche de zo vurig verlangde ‘Jünger’ te worden. Lou was toen 21, Nietzsche 38 jaar oud. [Lou was niet 24, zoals Bernoulli, pag. 145 schrijft.]
Voor wat nu volgt heb ik - behalve hier en daar Bernoulli - voornamelijk Podach gevolgd [E.F. Podach, Friedrich Nietzsche und Lou Salomé, Ihre Begegnung 1882]. Hij heeft in de jaren '31-'33 met haar gecorrespondeerd en haar ook een paar keer opgezocht. Daardoor kreeg hij 23 brieven van Nietzsche aan Lou, 10 van Nietzsche aan Rée, 15 van Malwida aan Lou en Rée, alsmede aantekeningen van Lou uit het jaar '82, ter inzage.
Eerst leerde Lou Salomé Rée kennen. Op een avond, dat ze bij Malwida was [Podach pag. 18] kwam Rée daar platzak aanzetten. Hij had ‘auf der Reise von Genua nach Rom die reichlich indirekte Route über Monte Carlo eingeschlagen’, daar al zijn geld verloren, in het hotel zijn koffertje als onderpand achter moeten laten en kwam nu, enigszins verlegen, bij Malwida hulp vragen. Er ontstond al heel gauw warme vriendschap tussen hen. Rée was 12 jaar ouder dan Lou. Hij was van Joodse afkomst. [Lou niet, hoewel Andler spreekt over ‘sa vivacité juive’ pag. 284 misschien op een dwaalspoor gebracht door den naam ‘Salomé’?] Een halve eeuw
| |
| |
later [Podach pag. 18] verklaarde Lou: ‘sie kenne in ihren Beziehungen zu Rée keine Begebenheit, bei der jemand den Anstand und die Güte dieses Freundes hätte überbieten können’.
Al spoedig kwam Lou nu met het, vooral voor dien tijd, ongehoorde voorstel: samen in een universiteitsstad te gaan studeren in hetzelfde huis, met gemeenschappelijke zit-werkkamer. Volgens Podach [pag. 19] heeft Rée toen Lou ten huwelijk gevraagd. Lou echter wees hem af ‘da ihr das Unglück einer aussichtlosen Liebe zu einem verheirateten Manne, ihrem früheren Lehrer, widerfahren war’. Dit laatste is in ieder geval volkomen onjuist. Er werd ook over gesproken een derde in den bond op te nemen en daarbij dacht Rée aan Nietzsche. Zo werd deze van twee kanten op Lou opmerkzaam gemaakt en aangespoord om te komen. Hij zag haar 't eerst in de Sint-Pieter. Rée kon namelijk de felle zon van het Zuiden niet aan zijn ogen verdragen en vond in een biechtstoel in een zijkapel de goede belichting ‘und schrieb alltäglich mit frommen Eifer an seinem Buch, dessen Schutzheiliger Darwin war’. Lou was bij hem en Nietzsche's eerste woorden tot haar waren: ‘Von welchen Sternen wurden wir einander zugeführt?. Van het begin af aan was hij zeer ingenomen met het plan, zelfs had hij aan Rée geschreven, dat hij er een huwelijk van twee jaar voor over had. Ook aan zijn vriend, Franz Overbeck, schreef hij in dien trant. Maar wie het plan zeer afkeurde, was Malwida van Meysenbug. Reeds in het begin had ze bezwaar gemaakt tegen de lange wandelingen van Lou en Rée bij maneschijn in het dicht bij haar huis gelegen Kolosseum [brief van 25 Mei uit Rome aan Lou, die toen weer in Zürich was]. En het plan, gedrieën in Wenen te gaan wonen, droeg evenmin haar goedkeuring. Den 6den Juni schrijft ze uit Rome aan Lou: ‘Ein wichtiger Umstand scheint mir von vornherein der, dass es wieder ein verfehltes Unternehmen für Niet. ist. Wie kann er Vorlesungen hören? So wenig wie sie halten. Und das sehr schlechte Clima von Wien -’ En verder: ‘dass es nicht gehen wird,
ohne dass ein Herz grausam dabei leidet.’
Ondertussen had Nietzsche Rée verzocht Lou uit zijn naam ten huwelijk te vragen. Hoe moeilijk dit ook voor Rée was, toch bracht hij natuurlijk het verzoek over en natuurlijk dacht Lou er niet over hierop in te gaan. De moeilijkheid echter was de inkleding van de weigering. Want men wilde in geen geval Nietzsche krenken. Er werd bedacht, dat Lou onbemiddeld was, ze kreeg een uitkering, die bij een eventueel huwelijk ophield. En mevrouw Salomé kon ook niet helpen. Toen werd, kort voor het vertrek van Lou en haar moeder, Nietzsche ziek en moest achterblijven. Rée bleef bij hem en besprak meteen Lou's bezwaren. Alles leek in orde en gevieren ging men naar Orta. En daar was het, dat Lou Nietzsche pas in zijn volle kracht en charme leerde kennen. Hij had het manuscript van de ‘Fröhliche Wissenschaft’ bij zich en op zijn verzoek las
| |
| |
Rée daar uit voor. Hij voelde zich uitstekend en maakte grote tochten met Lou langs de prachtige oevers van het meer. Een van die tochten bleef voor haar onvergetelijk. Ze hadden de Monte Sacro willen beklimmen om daarboven van het prachtige uitzicht op de Alpen en het ondergaan van de zon achter de Monte Rosa te genieten. Maar ze hebben de top nooit bereikt. Nietzsche had in de hem eigen schone taal tot haar gesproken van de smart der mensen over het verlies van God. En hij sprak, zoals hij dat placht te doen, met een zeer zachte stem en met nauwelijks een geste en achter die beheerstheid voelde men te sterker de gloeiende hartstocht. Lou was geheel onder zijn bekoring geraakt en Nietzsche was verrukt over de weerklank, die hij bij haar vond en zijn wens tot een huwelijk kwam weer boven. 8 Mei reisde hij naar Bazel om met Overbeck de financiële mogelijkheden te bespreken. Nietzsche had dit plan aan Rée meegedeeld en Lou en Rée besloten open met Nietzsche te spreken. Ze reisden met zijn drieën naar Zwitserland en vonden in Locarno [ik volg Podach op den voet] een briefkaart van Nietzsche, waarin hij Lou om een onderhoud in Luzern vroeg. 13 Mei kwam Nietzsche in Luzern aan. Volgens afspraak vertelde Rée hem nu zijn eigen ervaring en de reden, waarom Lou hem afgewezen had. Den volgenden dag, voor den Leeuw van Luzern spraken Nietzsche en Lou samen. Nietzsche was zeer onder den indruk van haar verdrietige ervaring. Over zijn eigen teleurstelling sprak hij niet. Hij bleef nog twee dagen in Luzern, was opgeruimd en vol zorg voor Lou en zij meende, dat hij eigenlijk opgelucht was, dat het huwelijk niet plaats kon vinden.
In deze Luzerner dagen is ook een foto gemaakt van het drietal, die heel wat stof opgewaaid heeft [bij Podach afgebeeld tegenover pag. 140]. Men ziet een kruiwagen, waarin Lou knielt, een klein zweepje in de hand. Voor de wagen staan Nietzsche en Rée broederlijk naast elkaar, ieder een touw om den arm. Volgens Podach is dit hele arrangement door Nietzsche in elkaar gezet in het atelier van den photograaf Jules Bonnet. Nietzsche had er zelfs op gestaan, dat het zweepje met bloemen getooid werd, die hij zelf ging kopen. Rée, die een vreemde tegenzin had in zijn eigen uiterlijk, vond het geheel alles behalve aangenaam. Dus: een foto tot standgekomen op aandrang van Nietzsche. Maar Elisabeth Förster [want ik moet eindelijk wel Nietzsche's zuster noemen, die ook een rol en een niet zeer fraaie in het nu volgende drama speelde] vertelt heel iets anders. In de ‘Nietzschelegenden’, Zukunft 1905 [Podach pag. 33] zegt ze, dat de foto in Orta gemaakt werd. Eerst zou Nietzsche in het wagentje gaan zitten, maar hij bood Lou zijn plaats aan, die deze ‘zum Amüsement meines Bruders als selbstverständlich annahm’. Ook zou Lou ‘dieses reichlich taktlose Bild anderen Leuten’ getoond hebben ‘um zu beweisen, dasz Nietzsche sowohl als Rée von ihrem Geiste geleitet und inspiriert
| |
| |
worden seien’. En: ‘mir zeigte mein Bruder das Bild mit herzlichem Lachen: ‘Sieh einmal,’ sagte er, ‘diese junge Dame bildet sich ein, klüger zu sein als ich und Rée zusammengenommen’. En, zegt Podach, misschien heeft hij dit inderdaad tegen zijn zuster gezegd...
Het drietal maakte nu plannen voor de toekomst, men wilde naar Wenen [waar een broer van Lou in de kliniek van Professor Nothnagel werkte], of München. Daarop ging Nietzsche eerst naar de Overbeck's in Bazel en daarna naar zijn moeder en zuster in Naumburg. Nietzsche had van Rome uit naar zijn zuster over Lou geschreven en wel zeer speciaal alleen aan haar. In dien brief stelt hij de zaak anders voor, dan hij aan Overbeck deed en aan Rée zelf. Hij schrijft, dat hij teleurgesteld is: ‘ich sehe bis jetzt nur, dass das junge Mädschen einen guten Kopf besitzt.’ Maar: ‘Er [Rée] soufflierte beständig, sodass ich noch keinen eignen Gedanken entdecken konnte.’ - ‘am liebsten reiste ich nach Messina zurück’. Onderaan den brief staat echter: ‘Mir scheint es zunächst, als hätte es keinen rechten Grund gehabt, mich nach Rom zo locken. Jetzt denke ich anders!’ [Zie Podach pag. 56. De brief is ongedateerd]. Voorzag hij de moeilijkheden met de zuster, die den broeder voor zich wilde behouden? Moeilijkheden, die inderdaad niet uitgebleven zijn.
Lou en haar moeder gingen naar het landgoed van Rée's moeder in Stibbe, Oost-Pruisen. Eerst toen Mevrouw Rée beloofde ook verder een wakend oog op Lou te zullen houden, keurde Mevrouw Salomé het plan, waartegen ze zich van het begin af hevig verzet had, goed.
Nietzsche was naar het Grunewald gegaan, aangetrokken door den naam - hij had zich Lou dan in Berlijn gedacht - het werd echter een grote teleurstelling en begin Juni vertrok hij haar Tautenburg [Thüringer Woud], waar hij eerst een tijd met zijn zuster doorbracht en waar Lou in Augustus bij hen kwam. En, zegt Podach, tijdens dit samenzijn hebben ze zich volkomen in elkaar vergist, zagen ze in elkaar juist datgene, wat de een niet voor de ander zijn kon. Nietzsche is gedurende deze maanden niet zeker van zichzelf. Hij is weliswaar voortdurend verrukt over Lou's helder verstand en vlug begrip, maar nu eens komt de gedachte aan een huwelijk weer boven, dan weer is het, of hij toch voor zo'n band terugschrikt. Lou genoot van hun geestelijk contact en jong als zij was, dacht ze er niet aan, dat Nietzsche een zeer gevoelig mens en eigenlijk een halve zieke was.
Begin October kwamen ook Lou en Rée naar Leipzig. Men had nu het plan gemaakt in Parijs te gaan wonen, waar ook Tourgenjew, een vriend van de Salomé's was en Malwida bij Olga Manod, haar pleegdochter, logeerde. Maar daar is niets van gekomen. Nietzsche vond het moeilijk telkens als hij Lou voor zich wilde hebben, haar met Rée te moeten delen. En Lou voelde zich vertrouwd met Rée, maar niet met Nietzsche. Nietz- | |
| |
sche, vervuld van zijn nieuwe prophetische ‘phase’, sprak haar over het geheim van de eeuwige wederkeer, een mysterie, dat hem diep ontroerde en dat hij slechts fluisterend durfde te uiten. En Lou zocht zeker geen mystiek, het lag haar zelfs zo ver, dat ze aan de echtheid van zijn gevoel ging twijfelen. Podach [pag. 154] drukt het volgende af uit Lou's aantekeningen:
‘Leipzig. Oktober. So wie die christliche Mystik [wie jede] gerade in ihrer höchsten Ekstase bei grobreligiöser Sinnlichkeit anlangt, so kann die idealste Liebe gerade vermöge der grossen Empfindungsaufschraubung in ihrer Idealität wieder sinnlich werden. Ein unsympathischer Punkt, die Rache des Menschlichen, - ich liebe nicht die Gefühle da, wo sie in ihrem Kreislauf wieder einmünden, denn das ist der Punkt des falschen Pathos der verlorenen Wahrheit und Redlichkeit des Gefühls. Ist es dies, was mich von N. entfremdet?’
Rée deed zijn best een katastrophe te voorkomen en aan zijn tact en vriendelijkheid was het dan ook te danken, dat men zonder breuk uiteen ging. Lou en Rée reisden naar Berlijn, Nietzsche bleef alleen achter en had hevige aanvallen van zijn kwaal te verduren. Kort daarop kwam een brief van Rée met de te verwachten uiteenzettingen. Nietzsche reisde midden November naar Italië en schreef vandaar uit een trieste maar vriendelijke brief. Hij berustte er in, dat Lou en Rée samen zouden gaan studeren en hoopte, dat ze elkaar af en toe weer zouden zien. Helaas is Nietzsche daarna hoe langer hoe wantrouwender geworden. Als gevolg hiervan schreef hij scherpe en onbillijke brieven aan Lou, die Rée uit vriendschap voor Nietzsche achterhield. Daardoor echter kreeg Nietzsche geen antwoord en voelde zich nog meer gekrenkt en verlaten. Zijn toestand verergerde zich [mee door het stoken van Elisabeth] en zo is hij er helaas toe kunnen komen, de jonge vriendin, die hij zo bewonderd had en den jaren-langen-vriend in brieven en woorden te smaden. Maar deze bijzonderheden horen in een Nietzsche biographie, niet in een schets over Lou Salomé en dus kan ik dit terzijde laten. Lou zelf heeft op geen van de latere aantijgingen van Elisabeth Förster-Nietzsche ooit geantwoord, ze las ze zelfs niet. Wel heeft ze haar groten vriend geëerd door een biographie over hem te schrijven: ‘Friedrich Nietzsche in seinem Werken’ met als motto Nietzsche's Wahlspruch: ‘Increscunt animi, virescit volnere virtus’. En dan staat er: ‘In treuem Gedenken gewidmet Einem Ungenannten’. Deze Ungenannter is Paul Rée. Als boek is het uitgegeven in 1894, nadat Lou gedeelten ervan had gepubliceerd in de Vossische Zeitung, in het Zondagsche Supplément 1891.
Na de breuk met Nietzsche hebben dan Lou en Rée hun plan ten uitvoer gebracht en als twee vrienden samengewoond en gestudeerd in Wenen en, voornamelijk in Berlijn. Tot Lou in '87 trouwde met den Iranist, Dr
| |
| |
F.A. Andreas. Voor Rée betekende dit het einde van hun vriendschap, Hij had slechts aan Lou's gevoelens voor hem durven en kunnen geloven. zolang hij ze volkomen ongedeeld bezat. Nu maakte hij zich - tot haar groot verdriet - van haar los en ging naar Celerina waar hij armendokter geweest is. In 1901 is hij in de bergen verongelukt.
Met haar man, die 15 jaar ouder was dan zij, heeft Lou eerst in Berlin-Tempelhof gewoond, in '92 zijn ze naar Berlin-Schmarggenandorf verhuisd. In dat zelfde jaar schreef ze een aardig boekje over ‘Henrik Ibsen's Frauen-Gestalten’, met als onder-titel: Psychologische Bilder nach seinen sechs Familiendramen’. Het is ‘Meinem Mann gewidmet’. Er gaat een orginele inleiding vooraf, getiteld: ‘Ein Märchen’, die verband legt tussen de zes stukken. Ze vertelt hoe op een zolder, temidden van allerlei tamme vogels door de mensen een wilde eend gevangen gehouden wordt. En dan vertelt ze de - zes - manieren waarop die Wildente zich bevrijdt in het leven of door den dood. Na deze geestige samenvatting volgt dan de beschrijving van de drama's, die goed zijn aangevoeld. Trouwens, psychologisch inzicht is een van haar gaven en het zijn zeker niet alleen de moeilijkheden van Rilke's karakter, maar het is stellig ook haar eigen aanleg geweest, die haar tot Freud voerde.
|
|