| |
| |
| |
Rico Bulthuis
Feest
I
De Avond
Feest. De zon was nog niet geheel ondergegaan, toen de eerste gasten op het feest kwamen. In het versleten licht van de mat-rode zomeravond, reden naast hun lange en als uit papier geknipte schaduwen de rijtuigen tot voor de met rozen omrankte tuinpoort. De met loof en bloemen versierde hekken stonden wijd open en in de beide, stenen lantaarns bovenop de plompe pilaren, glansden de waaiervormige gasvlammen hun vals en groen licht.
Toen Ernst Remagen uit zijn landauer stapte en met zijn wandelstok en half hoge hoed in de hand, even en terloops langs zijn zwarte knevel streek, kon hij nauwelijks een glimlach onderdrukken. Hij amuseerde zich zowel om de in livrei gestoken huisknecht, die met steek en staf bij de hekken stond, als om de altijd slordige tuinknecht Hein, die in grote haast de afrastering van de tuin voltooide, door nog enkele withouten poortjes in het grastapijt te steken. Om de sprookjesachtige versiering moest Ernst niet lachen, want die overtrof zijn fantasie en het zou hem niet verbaasd hebben als de feeën en kabouters uit alle vertellingen ter wereld op hem toegetreden waren om hem in dit toverrijk te halen. Maar wel moest hij zijn plezier onderdrukken, toen hij zichzelf vergeleek met een vermomde, dertiende tovenaar, die zojuist uit een karos was gestapt en nu een oude heks in de armen liep. Hij wenkte de koetsier heen te gaan. De teugels spanden zich en de vos stapte sierlijk af, maar de heks in haar donkerblauwe mantel, die uit een pompoen van een rijtuig was gestegen en haar zwarte parasol als een toverstaf vooruit stak, schudde haar tanige en grijze hoofd en zei: - reken eens uit jonkheer Remagen, wat een lieve cent dat zal hebben gekost! Nu was Ernst geen jonkheer en de heks was geen heks. Ze was een zuster van de gastheer, doch onaangenamer vrouw dan deze ‘juffrouw Jans’ moest nog gevonden worden. De sombere parasol richtte zich op de gasvlammen, wees naar de guirlandes en de bleke lampions en in dat driftige gebaar bengelde een karbies van vijftig jaar terug aan de magere arm heen en weer. Ze vroeg, wat de jonge man ervan dacht en ze gaf spottend en luid te kennen, dat haar broer Willem wel stapelgek leek om zo zijn goeie geld te verspillen. Het hoffelijke antwoord, dat het toch weergaloos schoon was, deed haar snuiven van minachting. Ernst keek oplettend naar de
| |
| |
stemmige gazons, waarop men witmarmeren beeldjes had geplaatst. Hij keek naar de porseleinen vazen vol met pauweveren en pluimen, maar zijn oog bleef rusten op de verre gestalte van een jong meisje, dat, nauwelijks van de bloemen te onderscheiden, vanaf een mostrap naar hem keek. Ernst lachte onderdrukt, doch duidelijk zichtbaar. Hij hoorde niet, dat de portier hem nariep, dat meneers papa en mama reeds in het voorhuis waren. Ook luisterde hij niet meer naar de zure en schampere opmerkingen van het oude mens, dat zich ergerde aan de grotendeels naakte cupidootjes op hun witte voetstukken, want hij trachtte de lach van het meisje te horen. Ze was echter te ver van hem verwijderd en haar gezichtje kon hij niet zien omdat ze tegen het licht van de ondergaande zon instond.
Samen met de kleine, oude dame, die met ironisch vertrokken mond de mostrappen besteeg en die tijdens het lopen haar knoopjeslaarzen toonde, betrad de jeugdige bezoeker de glooiende grasvelden, waarop hier en daar poortjes van witgelakt hout waren neergezet. Men had die poortjes maar te volgen en dan kwam men via een brugje in een weelderige, doch decoratief gestyleerde tuin, die zo met bloemen, heesters en heggen was voorzien, dat men moeite had, om de half verscholen priëlen te ontdekken. De rozenpaleisjes met hun glazen beschutting waren zó ijl en zo onwerkelijk, dat de beide rode beuken en een grote, ruige eik als verdwaald leken in dit plaatjesachtige park.
Op het brugje, dat zich over een smalle, glasheldere sloot welfde, bleef juffrouw Jans staan. Ernst durfde haar geen arm te bieden. Hij vreesde, dat hij dan de schaterlach van het meisje in de verte wél zou kunnen horen als hij met ‘Tante Jans’ als troost voor de eenzaamheid op het feest zou komen. De eenzaamheid was gefingeerd en moest nog éven gehandhaafd blijven. Ernst Remagen zegende dan ook de komst van een bejaarde heer, die over het grastapijt onhoorbaar op hen toe was komen lopen. Het was de bankier Rappaport.
Na een uitvoerige en iets té plechtige begroeting, die wonderwel in de illustre omgeving paste en waarbij de heren in hun jaquet overdreven bogen, klonk dan tóch nog de lach van het meisje. Ze stond op de met mos belegde verhoging, die de tuin omringde en vanaf deze plaats had ze een ruim overzicht op het park en op het huis. In de verte zag ze de villa weerspiegelen in een vierkante, met een brede rand van gele tegels omzoomde vijver. Het kleine, witte paleisje viel sterk op door de zes sprietdunne zuilen, maar meer nog door het enorme glas in lood raam, dat vanaf het balcon boven de zuilen tot aan het dak in de achtergevel was aangebracht en daar in boogvorm eindigde. Over enkele uren zou dat venster aan de binnenzijde van het huis worden verlicht door middel van tientallen olielampen en om dat unieke schouwspel heen zou
| |
| |
men een zeldzaam feest vieren. Maandenlang was het voorbereid. De eigenaar van het huis en van de tuinen er omheen: Willem Scharp, had zich zorgzaam onderhouden met bouwmeesters en tekenaars. Door tuinarchitecten had hij zich de bijzonderheden uit laten leggen over hangende tuinen en Engelse tuinen. Beeldhouwers en glazeniers hadden hem hun vaktermen aangepraat en als de bankier Scharp zich nu van dit jargon bediende, was er niemand die hem in het gezicht uitlachte, zelfs niet als hij die termen verkeerd gebruikte. Langzaam had Willem Scharp zijn droom zien kristalliseren en nu het dan eindelijk zover was, dat hij als schatrijk zakenman een feest kon geven als een vorst, schreef hij in naïef zelfbedrog de bedoeling van dit feest toe aan het meerderjarig worden van zijn dochter Pauline.
Pauline Scharp bukte zich, greep zich vast aan de rand van een bekken vol rozen, die kleurloos werden in de snel vallende schemering en sprong met haar rechtervoetje vooruit, van de zodenbank af. Misschien had zij zo schaterend gelachen om de drie mensen, klein als poppetjes, die zo statig hadden staan buigen tegen hun spiegelbeelden in het water, maar misschien ook had zij gelachen om het feit, dat men haar tot middelpunt van dit feest had gemaakt. Want niet om haar verjaardag was het, dat haar vader zo ijverig had staan neuzen in de garderobe van zijn dochtertje, het was om de persoonlijke smaak en de voorkeur voor bepaalde kleuren, strikken en sieraden van Ernst Remagen. Toen deze voorkeur stilzwijgend tot maatstaf werd verheven voor de te kiezen wijnsoorten en zelfs voor de te spelen muziek, was Pauline gaan lachen.
De honderden zinspelingen van haar ouders over de kwaliteiten van Ernst, werden door Pauline beantwoord met een allerliefst, maar nietszeggend glimlachje, doch alle goede eigenschappen die zij zelf reeds jarenlang en zonder er verder bij na te denken, in haar speelmakkertje, kameraad en jeugdvriend had ontdekt, verloren er hun glans en hun bekoring bij. Mama had al vaak gezegd, dat de kinderen te jong waren en bij die woorden had Pauline haar wenkbrauwen opgetrokken en zich afgevraagd wat of Mama daarmee zou kunnen bedoelen. Ze verdiepte zich vanzelfsprekend niet in de gevoelens van haar ouders en ze vatte de brieven die ze kortgeleden met Ernst gewisseld had, dan ook alleen maar op als een poging om eerlijk te zijn. En weer lachte Pauline. Ze wandelde coquet over de slingerpaden, die bezaaid waren met marmerkiezel en ontweek de gasten, die zij deze avond eens heerlijk voor de mal zou houden. Zo tussen de bloemen en onder de reeds glinsterende lampions, leken de genodigden, die nu plotseling van alle kanten kwamen aanzetten, op de prentjes uit een kaartspel, waarmee Papa patience speelde als hij zich verveelde.
Met haar tandjes in haar onderlip, om niet nogmaals in lachen uit te
| |
| |
barsten, liep Pauline over de gele tegels van de vijverrand naar de villa toe. Ze duwde de glazen deuren open die achter de witte zuiltjes op een kier stonden en de beide dienstboden passerend, die met kanten mutsjes en gesteven schorten op wacht stonden en van heel het feest niets begrepen, ging ze naar boven met het vaste voornemen, dat ze geen dronk op zich zou laten uitbrengen als Ernst haar, ondanks de brieven, tóch ten huwelijk zou vragen en met een zweem van medelijden stelde ze zich het gelaat van haar vader voor, als ze dan vriendelijk doch beslist ‘nee’ zou zeggen.
De bankier Willem Scharp had zijn dochtertje bezorgd nagestaard. Hij had vanuit een der halfverborgen priëlen zijn Paulientje gadegeslagen en toen hij haar hoorde lachen, wist hij niet of dat om Jans was of om iets anders. Hij zag zijn gierige zuster over het brugje trippelen, aan de arm van zijn vriend Rappaport en dat was zeker een comisch gezicht, want niemand ter wereld kon zich Jans voorstellen op een nachtfeest. Ze is natuurlijk uit nieuwsgierigheid gekomen, dacht Scharp wrevelig. Hij had gehoopt, dat ze de invitatie in haar rieten prullemandje zou gooien, maar nee hoor, daar was ze met haar venijnige tong en haar vinnige krentenogen. Ze had Godbetert haar paraplu meegebracht en haar karbies! Maar dat Paulientje gelachen had, terwijl Ernst Remagen vlak achter tante Jans aanliep, leek Willem Scharp een onmogelijkheid toe. Sofie had in het geheel niet gelachen toen hij haar ten huwelijk was komen vragen.
Tot zijn verwondering hadden de Remagens hem een half uur geleden medegedeeld, dat zij niet wisten of hun zoon Ernst wel voor ringen had gezorgd en Scharp verweet zich nu, dat hij niet wat duidelijker was geweest tegen zijn dochter. Een verloving en een spoedig huwelijk tussen de beide kinderen, zou de steenrijke Beyerinck eieren voor zijn geld doen kiezen, want de erfoom van Ernst zou tenminste een gedeelte van zijn kapitaal wel dienen te beleggen in de zaak, die eens het eigendom van zijn neefje zou zijn. De Remagens zelf stonden er niet zo best meer voor en daar Scharp het kapitaal beheerde van bijna al zijn kennissen, wist hij dat al wat Remagen heette, de handen dicht zou knijpen van dankbaarheid als het huwelijk bekrachtigd zou worden. Al waren er dan geen ringen en al had Paulientje spottend gelachen, de romantiek van de zomernacht en het bloed van de jeugd zullen voor negentig procent de doorslag geven, dacht Willem Scharp, die sedert jaren alle roerselen van de menselijke ziel in procenten had leren berekenen.
Dat de spotlach van een verwend en onzakelijk meisje hem voor honderd procent een mislukking kon bezorgen, kwam niet eens bij hem op en nu hij zijn dochter zo statig had zien lopen, dat jonge dametje met haar opgestoken haar en haar zelfbewuste, vrouwelijke gebaartjes, kreeg hij
| |
| |
plotseling de zekerheid, dat Pauline in het geheel niet meer te jong was voor een huwelijk. Nee, Sofie had ongelijk en zonder ringen kon het ook wel, dat leek nog spontaner.
Misschien was het die gedachte, die hem joviaal de hand deed opheffen naar de naderende Ernst. Rappaport, die stellig meende dat de groet voor hem bestemd was, stak op zijn beurt een hand in de hoogte en Ernst had weer reden om te glimlachen, streek ten tweede male met zijn hand langs zijn knevel en dacht aan de brieven van Pauline, waarin ze hem schertsend had bevestigd, dat men voor geen geld ter wereld de liefde kan dwingen en dat het tijd werd om al die zakelijke mensen eens een lesje te geven.
Om te beginnen kreeg Rappaport alvast een lesje van zijn vriend Scharp, die hem te kennen gaf, dat het verstandig was, om op het feest te komen. Hij zei niet dat hij welkom was, want dat was slechts ten dele waar. Rappaport was een vijand van Beyerinck en dat men van de laatste nu toch een boos gezicht riskeerde, was een duidelijke wenk, dat Rappaport eindelijk en ten slotte wel eens over zaken mocht gaan praten, want de man had tot op heden geen cent op de bank van Scharp staan. Betaalde Beyerinck wel, dan gebeurde er dit, betaalde hij niet, dan gebeurde er dat. Als Beyerinck na de verloving van Pauline met Ernst zaken ging doen met Scharp, dan zou Rappaport uit jalousie wel volgen. Deed Beyerinck daarentegen niets, dan kreeg Rappaport de kans om alle beschikbare aandelen op te slokken, want dat Scharp verstandig en veilig speculeerde, was voor niemand een geheim. Zo waren de overwegingen geweest bij het kiezen van de gasten op dit feest. Een feest voor vrienden. En daarom zei Scharp: - Verstandig dat je gekomen bent, amice! Rappaport was niet alleen een verstandig man, hij was ook een weinig raadselachtig. Men meende vaak, dat hij predikant of toneelspeler was, omdat hij baard noch knevel droeg. Hij had er genoegen in, dat men zijn leeftijd zou raden, maar ondanks dat, wist niemand hoe oud hij precies was. Aan zijn kleding: zijn witte vest, zijn gebloemde das, zijn ivoorkleurige wandelstok en aan zijn ouderwetse manieren, meende men, dat hij ongeveer zestig jaren moest tellen, doch als men hem dat getal noemde, dan lachte hij slim met alle vouwen van zijn scherp besneden gezicht, maar hij liet de nieuwsgierigen in onzekerheid. - Zag ik daar niet uw schoonste roos? vroeg Rappaport en hij wees met zijn stok in de snel vallende duisternis naar de villa, waarin Pauline verdwenen was. Scharp lachte breed en vergenoegd. - Een gouden roos! zei hij, waarop Ernst Remagen nogmaals een verlegen gebaar maakte langs zijn snor en hij deed dat tevens om zijn blos te
verbergen. Het kon zo donker niet zijn of Jans ontdekte, dat Ernst bloosde en ze ontzag zich niet om haar broer toe te voegen, dat kinderen vroegtijdig bloemen pluk- | |
| |
ten en dat ze te jong waren om de doornen te zien. Willem zweeg. Hij dacht: deze katuil heeft haar lamp opgestoken bij Sofie. Zonder zijn zuster te groeten wendde Scharp zich nu tot Ernst Remagen met de mededeling, dat diens ouders reeds in het voorhuis waren.
Het voorhuis was de hall. Oude mensen, die niet tegen een zuchtje tocht konden, mochten zich in deze hall verbazen over de duizelingwekkende hoogte van het glas in lood raam, waarvan de aquarelkleuren in de duisternis zwart leken te worden. In deze hall zaten ook de ouders van Ernst Remagen te keuvelen met Sofie Scharp en met het echtpaar de Sontaine. De laatsten waren gevraagd omdat hun zoon deze avond ceremoniemeester zou zijn. De jonge de Sontaine was tevens secretaris bij Scharp en een vriend van Ernst, doch diens ouders hadden een streepje voor, want mevrouw Remagen-Beyerinck was een zuster van de schatrijke rentenier die ook verwacht werd. Zijn stoel stond reeds klaar. Mevrouw Remagen wendde zich tot haar man en met haar langzame, vermoeide stem zei ze: - Jááp... daar heb je warendig Rappaport óók! De oude heer Remagen wendde met een ruk zijn hoofd in de richting van de tuindeuren en zonder zich in te houden voor de anderen, die oplettend toehoorden, zei hij met een gezicht of hij een vlek op een kostbaar schilderij ontdekte, dat het jammer was van het fraaie uitzicht. - Dat zal Beyerinck appreciëren, voegde hij er achter. Het werd even pijnlijk stil, maar dan plooiden alle monden zich tot een glimlach, omdat Rappaport zijn smetteloze slobkousen over de marmeren drempel zette. Na een allerplechtigste begroeting reikte Rappaport hoed en stok aan een der meiden over en Remagen maakte van dat ogenblik gebruik om aan de Sontaine te vragen: - Hoe oud zou die kerel toch zijn, mijn waarde?
- Als Methusalem, antwoordde de Sontaine met een knipoogje en deze geestigheid die zowel de Jood als de man Rappaport moest tekenen, werd beloond met een algemeen geproest, waaraan zelfs Sofie Scharp meedeed, zodat men aannam, dat ze de aardigheid begrepen had.
Inmiddels waren de meeste gasten gearriveerd. Dames en heren, jonge mannen en jonge dochters, de laatsten in toiletten van schuimend kant, bewogen zich in de tuin, op het terras en in de hall. De meeste heren hadden een fantasievest gekozen boven het gebruikelijke zwart van rok of jaquet en bij het kaarslicht, dat pas ontstoken was, werden de kleuren diep en helder. Hoe meer meisjes en jonge vrouwen er kwamen, hoe meer het leek of de bloemen hun perken en hun vazen verlaten hadden en alleen de distelachtige Jans en haar in stemmig zwart gehulde soortgenoten met kapothoedjes en grauwe mantels, verhoogden de schoonheid van de anderen. Over gebrek aan spiegels had men niet te klagen, want was er geen spiegel of geslepen schuifdeur in de buurt, dan mat men zich in de onderzoekende ogen van zijn medefeestgangers.
| |
| |
In het kleine boudoir met het paars gestreepte behangsel, de mahoniehouten commodes en al de stijfheid van kabinetten, sofa's en stoelen van groen pluche, boog Pauline zich voor haar kleine kaptafel en haar donkerblond hoofdje naderde nieuwsgierig en oplettend haar spiegelbeeld. De onderkant van de scheefstaande spiegel ving de soepele bovenrand van het decolleté. De diepe schaduwen van een bijna gestorven dag, legden een zacht contour van korrelig duister om het bekoorlijke meisjesfiguurtje. Pauline lette er niet op. Ze wendde het hoofdje met het hoog opgemaakte kapsel en ze lachte, zodat ze haar tanden en haar peervormige oorknopjes zag schitteren. Ze hief de armen tot op de hoogte van de zijden roosjes, die haar toilet naast haar schouders samenhielden en ze nipte met haar vingertoppen even aan de kammen in het haar. Dan ademde ze zwaar en sloot een ogenblik de ogen. Wekenlang hadden haar ouders dit feest voorbereid en wekenlang hadden ze gezinspeeld op het feit, dat Ernst Remagen meer van rose hield dan van rood.
Nu was Pauline dan in flets rose gekleed en leek op een frisse, ontluikende roos, waaraan men maar hoefde te tippen, om haar geheel te doen bloeien. Heel dit geraffineerde spel van zijde en kant, van keurslijf en zoete vormen moest dienen om een einde te maken aan het eindeloos gezeur van Pauline's ouders en ze zou het spel moeten besluiten met een trillend ‘ja’ op de vraag van Ernst, of zij zijn vrouw wilde worden.
Maar Ernst zou haar niet vragen en Pauline zou haar ouders een hooghartig ‘neen’ kunnen besparen. Zich oprichtend en terugwijkend, lachte het meisje nogmaals tegen haar spiegelbeeld. Ze wendde zich om, keek nog eenmaal in de spiegel en stak over haar naakte, blanke schouder een spitse tong uit tegen zichzelf en tegen heel dit feest. Ze stak haar tong uit tegen haar vader, die alles voor zijn dochtertje over had. Dan koos ze met zorg een fluwelen kunstbloem uit, om haar schoonheid te vervolmaken.
Scharp voerde intussen de jonge Remagen door zijn tuin en hij zag met voldoening, dat Ernst van de ene verbazing in de andere viel. De gazons lagen als betoverd in het matte licht van honderden lampions en daar de duisternis de mensen stil maakt, begroette Scharp zwijgend zijn gasten, die zich allen in de richting van de villa bewogen. De concurrenten met hun vrouwen vergaten een ogenblik hun zaken en men wees elkaar de exotische aanplant van varens en cactussen. Zelfs de meest gewone treurwilgen waren wonderbomen geworden, ze beroerden met in sluiers verborgen handen het blanke water van de vijver en door hun trillende weerschijn bewogen zich schichtig de goudvissen. De zon was nu geheel onder gegaan en de lampionnen kregen een kleurige glans. Boven in het kleine boudoir stak Pauline een gasvlam aan, hechtte een fluwelen lelie met een stengel van groen linnen in haar centuur en hing
| |
| |
zich een ivoren camee tussen de licht welvende borsten. De gouden ketting glansde tegen haar tere huid.
Over een guirlande van late viooltjes heenstappend, die kunstig tot slingers waren gevlochten, die de ronde perken begrensden, vertelde Scharp met zachte stem, dat hij ter ere van zijn dochter een venster had laten ontwerpen en uitvoeren, dat symbolisch de levensweg van zijn gezin weergaf. Hij wees met zijn stok en al zag Ernst ook niets anders dan een donkere poort, toch kon hij zich zonder moeite indenken, wat hij te zien zou krijgen als het venster verlicht zou worden. - In het midden, zei Scharp, - staat de gestalte van onze Pauline! Duidelijker kon het niet en dat ‘onze’ deed Ernst openlijk glimlachen. - Aan de voet van het raam heeft de kunstenaar vrouwengestalten uitgebeeld, die elk een hoorn van overvloed dragen. Ik heb mij laten uitleggen dat...
Maar wat hij zich nu door vleiers had laten uitleggen, ontging Ernst Remagen. Hij keek zijn gastheer eens van terzijde aan. Was deze man met zijn witte vest en zijn wippende puntbaard zo kinderlijk, zo argloos en zo overmoedig, dat hij zonder reserve zijn plannen prijsgaf? Het viel Ernst nog mee, dat hijzelf geen plekje in het glas in lood raam had ingenomen en dat zijn oom Beyerinck niet als mercurius in eigen persoon boven de zon zweefde. Want die zon bevond zich in het halfronde sluitstuk in de nok. Scharp wees vele malen met zijn wandelstok door de duisternis om de nu nog onzichtbare stralen aan te wijzen, die de compositie van het ontwerp bepaalden. Ernst dacht onwillekeurig aan de perspectivisch wijkende lijnen die ook spoorrails te zien geven en toen dacht hij aan de woorden van zijn vriend de Sontaine, die fluisterend en in vertrouwen iets gezegd had over spoorwegaandelen van een nog onbekende firma in de nieuwe wereld aan de andere zijde van de oceaan. Zakelijk, maar niet erg toepasselijk vroeg hij naar de koers van een goede geldbelegging. Scharp klopte hem met de knop van de wandelstok bestraffend op de schouder: - Maar mijn beste Remagen dan toch, is het vandaag nu een dag om over effecten te praten? Maar goed, kom morgen maar eens op mijn kantoor en maak er ook tegen je oom geen geheim van, dat een veilige belegging van ruim dertig procent niet te versmaden valt. Dan weer wees hij naar het duistere raam in de verte, legde Ernst uit dat het middenstuk werd ingenomen door het sprekende en naar het leven getekende portret van Pauline. - Helemaal in het rose, Remagen, met één wit motief, het ivoren camee, je moet het zien mijn jongen, je vergeet het niet meer. Dan zwaaide hij met de stok naar Rappaport die op hen toe kwam lopen. Scharp had zich met de aanwezigheid van deze minder gewenste gast alweer verzoend.
De lampions waren nu duidelijk zichtbaar geworden. Ze hingen in trissen van boom tot boom en vormden als men oog had om zoiets te zien, een
| |
| |
reusachtige ster van veelkleurig licht, het kleurigst misschien nog was hun weerschijn in het doodstille water van de vijver.
Na de camee om haar hals te hebben gehangen en de kunstlelie met een gesp van fijn bewerkt zilver te hebben vastgespeld, draaide Pauline de gasvlam een weinig lager. Een verdroomd spiegelbeeld trad achteruit en even later verliet het meisje haar kamer. Op de galerij, hoog in de enorme hall, keek ze voor de zoveelste maal door haar eigen beeltenis heen in de tuin. Overdag, als de zon scheen, wierp het stralende daglicht een weelde van kleuren door de hall, maar nu trof haar het kijkspel van de gekleurde ruitjes, waarin de vijver bloedrood scheen te worden. Het paarse gras lag onwerkelijk en luguber tussen de paden, die plotseling fel geel en dan weer diepbruin schenen te zijn.
Midden op een der gazons stond Ernst. Hij stond daar met een hand in zijn broekzak naast Pauline's vader en de bankier Rappaport stapte juist met de nodige voorzichtigheid over een ketting van bloemen. Pauline wendde haar ogen af van dat kleine tafereel in een wit médaillon. Ze legde haar hand op de leuning van de brede trap en van beneden af gezien, was het of ze langzaam omlaag gleed. De lange rok deinde speels over de balschoentjes die van trede naar trede wipten. Ze regelde haar loop naar de maat van de muziek die juist de eerste klanken deed horen. Met haar linkerhand hief ze haar robe, lachend en licht kleurend om het handgeklap dat haar vanuit de hall begroette. De oude dienstmeiden kregen er tranen van in de ogen en mevrouw Scharp voelde zich plotseling mateloos weemoedig worden. De Remagens fluisterden tegen elkaar, speurden om zich heen of ze hun zoon ook zagen, doch Ernst had zich losgemaakt van zijn gastheer en nu zocht hij tevergeefs naar zijn vriend Frits, de zoon van de bezorgde Sontaines, die evenmin als de andere gasten begrepen, waarom deze jongeman op zich liet wachten. Het feest was officieel reeds begonnen, de tuinman stond klaar om de fontein in werking te stellen en nu was er geen ceremoniemeester. Scharp was al een paar maal bij de tuinhekken gaan kijken, maar de laatste rijtuigen brachten hem ook zijn anders zo stipte secretaris niet. Wel kwam notaris Bosdriesz, dominee Bleeker en diens dochtertje Nellie in het eerste rijtuig en ten slotte waren daar de kunsthandelaar Mol, die het huis met schilderijen en tapijten had behangen, de zoon van de huisarts: Henri IJssel de Schepper en - de hemel zou de gasten sparen - het ietwat beruchte nichtje van deze Henri, het half Franse pianospelende dametje: Gerarda Blöte. Scharp schrok toen hij het meisje ontdekte. Dat ze over de tong ging was zijn zaak niet, maar dat Beyerinck zich afkeurend over haar had uitgelaten [volgens de Remagens], was minder fraai. Gerarda mende zelf het paard,
wat niet gebruikelijk was als een vrouw naar een
| |
| |
partij reed, dat was haar eerste zonde op deze avond, maar in de tweede plaats was ze gekleed volgens de opzichtige Franse mode. Ze droeg een hoed met een parelgrijze struisveer en ze had een sneeuwwit bont over de naakte schouders. Het ergste was wel, dat ze geverfd was als een straatmeid. Een vrouw met zulk rood haar, dient zich minder te schilderen, dacht Scharp en hij keek heimelijk, doch verrukt naar het overdreven gedécollecteerde schepsel dat met een diepe buiging en zonder zich om het drietal uitgestoken mannenhanden te bekommeren, van de bok sprong. Toen ze zich diep bukte en geen geheim maakte van haar bekoorlijke figuur, wendde Scharp zich geshockeerd af, begroette eerst de dominee, daarna de anderen en toen pas juffrouw Blöte, die toen tenminste behoorlijk op haar lange benen stond. Ten overvloede zei ze zonder blikken of blozen, dat ze de tuin mooi vond van lelijkheid en terstond kreeg Scharp een gruwelijke hekel aan haar. Het was hem een raadsel, waarom Frits de Sontaine op haar aanwezigheid had aangedrongen. Er waren toch muzikanten genoeg?
Het lag hem op de lippen, om haar een scherp antwoord toe te dienen, bijvoorbeeld, dat sommige mensen lelijk waren van mooiigheid, maar hij zweeg terwille van de dominee en bovendien was er geen tijd meer voor een snedige opmerking, omdat Ernst Remagen als bij toverslag uit de duisternis te voorschijn trad. Ernst zei - en hij groette haar het eerst van allen - dat deze ontmoeting hem het hart sneller deed kloppen en het zullen ongeveer dezelfde woorden zijn geweest, die men in vele toonaarden herhaalde bij het zien van Pauline, daar op de trap in de hall. De gelukwensen gingen direct daarop gepaard met het geven van een verjaardagsgeschenk en het meisje zette de kleine geschenken: flesjes lavendel, sierspelden, in leer gebonden boekjes en andere snuisterijen naast de zilveren schaal waarop de telegrammen en de brieven lagen. Bij de presenten was geen doosje met een ring, maar op Pauline en Ernst na, was iedereen ervan overtuigd, dat de laatste met dat symbool van eeuwige trouw in de zak liep om het op een gepast ogenblik aan Pauline's vinger te schuiven. De toespelingen van mevrouw Scharp waren beschamend duidelijk en de blikken van het echtpaar Remagen zeiden ook al meer dan genoeg. Jammer dat Ernst zo zwijgzaam was gebleven als het thuis over de verloving ging en de knipoogjes en de toespelingen kregen een andere betekenis, toen Pauline zich té toeschietelijk de hand liet kussen door Henri IJssel de Schepper. Men vond het niet eens in den haak, dat hij gevraagd was om te komen en men herinnerde zich zeer goed, dat hij volgens velen de artist uithing met zijn franse nichtje. Tante Jans informeerde met de snuifdoos in haar hand, waarom men niet beter geselecteerd had. Ze gebruikte woorden als: encanailleren en antichambreren en ze fluisterde er niets bij. Sofie Scharp behoefde geen uitvlucht
| |
| |
te verzinnen, want met een: - Hemel ziet eens aan, wendde Tante Jans het tanige gezicht naar de tuindeuren en ze kwam franse termen te kort. Gerarda Blöte was binnengekomen. De grijze veer van haar mondaine hoed golfde sierlijk in een gleuf van diep-groen fluweel. De hoed zelf stond coquet en schuin op de rode krullen en een fraai gezichtje met een paar begrijpende en spottende ogen rustte met de slanke hals op een bont van sneeuw. Stuntelig stelde Scharp het meisje voor. Hij had haar gaarne direct tussen de muzikanten geplaatst, die zich over hun violen heen aan de Parisienne vergaapten. De pianist rees enkele centimeters van zijn draaikruk omhoog en loerde al spelend over zijn muziek naar de uitzonderlijke verschijning van Gerarda, die zijn taak zo nu en dan zou overnemen. Rappaport zei olijk: - Wat een bezoek hè? Het bezoek - Gerarda in dit geval - liet zich aanleunen, dat Ernst Remagen op haar afging als een vlieg op de stroop, terwijl Pauline geen enkele poging deed om Henri IJssel de Schepper van zich af te schudden. Daarbij gniffelden de vier jonge mensen van plezier, hetgeen Scharp reden tot wantrouwen gaf. Misschien was het afgesproken werk en dan moest Frits de Sontaine er meer van weten, doch Frits was ver te zoeken en zijn ouders, die omdat het niet anders kon uitgenodigd waren, zagen rood van verwarring. Het was aan Rappaport te danken, dat het feest bij de aanvang niet reeds in het water viel. De talloze horloges die geraadpleegd werden, zeiden hem ook zonder dat hij zich om uur of tijd bekommerde, hoe laat het was. Na een paar woorden tegen Scharp gezegd te hebben, schreed hij zonder het antwoord af te wachten naar een hoek van de hall, waar achter een aantal hoge palmen de ceremoniestaf op het tafeltje lag. Het crèpepapier opzijduwend, nam Rappaport de staf met de linten en het kroontje in zijn hand, liep ermee naar het midden van de hall, sloeg driemaal op de tegels en na de verkregen stilte hield hij een vlotte,
korte toespraak, waarin hij Pauline geluk wenste met haar geboortedag. Geestig en tactvol improviseerde hij een korte causerie, sprak zonder een zweem van zijn gebruikelijke spot over rozen en doornen. Hij gebruikte woorden als: regen en zonneschijn. Hij besloot met te zeggen dat allen getuigen waren van de vreugdedag van een kind van een dappere, vlijtige vader. De toespraak ontroerde en viel in de smaak, ook al vonden sommigen het niet Godsdienstig genoeg.
De overgang van de ontroering naar de polonaise was wat voorbarig en wat vreemd, maar de verbazing erover viel in het niet door het optreden van Pauline, die met Henri de stoet opende. Meer dan honderd gasten gaven elkaar heimelijk een duwtje en ze herhaalden dat, toen Ernst Remagen met Gerarda de stoet sloot. Na de rondgang door de tuin, verzocht Scharp zijn dochter dan ook onomwonden, zich verder meer met... met Ernst bijvoorbeeld te bemoeien. - Maar papa... antwoordde Pauline
| |
| |
met een hoog stemmetje als hield ze hem voor de gek en haar slanke vingers tokkelden als over de snaren van een onzichtbare harp: - Maar mijn lieve papa, ik kan me toch niet opdringen en die Parijse artiste beledigen? Scharp haalde zijn schouders op en liet haar staan, doch hoorde in het voorbijlopen, dat Ernst zijn vader te kennen gaf, dat hij geen ongenoegen wenste te krijgen met een eerlijk en fatsoenlijk man als Henri IJssel de Schepper. Pauline intussen stak haar onschuldige snoetje tegen haar moeders wang en fluisterde, dat die arme Henri toch al zo smadelijk belasterd werd in verband met dat Fransje nichtje en nu kon mama zelf eens zien...
‘Mama’ zag het met lede ogen en danste de quadrille op de tegels om de vijver, die de mooiste dansvloer vormden die zich denken liet. Een gele rand van minstens zeven meter breed. Aan de overzijde zag men de mensen als op hun eigen voeten dansen, want het donkere, rimpelloze water was een klare spiegel voor allen die ongemerkt en zijdelings hun mededansers wensten te bespieden.
Roerloos en kleurig verlicht stonden de witte beeldjes op hun voetstukken, doch hun verstilde houding nam niet weg, dat ze tot leven schenen te komen. In prille onschuldige naaktheid staarden ze onafgebroken naar de bonte wemeling van jacquetten, witte en geblokte vesten, bruisende kant en doorschijnend tule. Naast de balschoentjes stampten de lakschoenen en de laarzen. De meisjes hieven hun hoofdjes op naar de baarden en snorren aan hun naakte schoudertjes en op het terras en bij de muzikanten onder de palmen, wiegden de ouderen in schommelstoelen of keuvelden achter de zware draperieën die de glasdeuren beschermden. Het rook er zoet en scherp naar Eau de Cologne en pepermunt. Later rook het er naar jenever en likeur. De dominee zei, dat hij zo gaarne zag walsen. Notaris Bosdriesz knikte peinzend. Hij vroeg: - Heeft u geluk gehad met uw geldbelegging, waarover u mij kortgeleden sprak? Op de maat van de zo juist aangekondigde wals antwoordde de predikant: ...dat... zijn geld ...bij Willem Scharp... in goede háaaanden wáaaas. Doch Jans, minder muzikaal en behept met een ingeboren achterdocht, zei tegen alle maat in, dat Boaz en Kroner tien procent meer gaven dan haar broer. Ze stak haar magere handen omhoog als wilde ze de dans verstoren door vingergefladder. - Tien procent, herhaalde ze en ze knikte zegevierend tegen een der meiden die met de karaf rondging: - Tien Mietje, wat zeg jij ervan?
Mie schuurde verlegen met haar schouder in haar gesteven jurk, zoog op een denkbeeldig zuurtje en ging verder met de likeur, zeggend, dat ze geen verstand had van geld. Ze hield zich maar aan haar vaste klantjes, waarvan ze wist wie er bitter lustte en wie zoet, want ze kende de meeste gasten in hun smaak en hun verlangens. Maar de verlangens van al deze
| |
| |
vrienden, kennissen, zakenrelaties en beursgenoten, gingen verder dan een slokje en een snoepje. Terwijl men zich vergaapte aan de lichtjes, aan de villa, die daar stond als een paleisje uit de duizend-en-een-nacht en aan de plotseling populair geworden Rappaport met zijn toverstaf, richtte men voorzichtig en terloops het gesprek in de richting van geld en effecten. - Scharp schijnt er zo gezien goed bij te zitten, zei de een. - Dat zou je nooit gedacht hebben, vond de tweede. - Waar haalt hij het vandaan? vroeg een derde. En men vond het toch wél opmerkelijk, dat Rappaport hier de toon aangaf.
En bij dat alles danste Pauline met Henri en Gerarda danste met Ernst. De lampions gaven een kleurig spel van rozen, zomerbloemen en herfstbladeren. Onder de bladstille bomen, vlak bij het terras zat een witte papegaai in een hoepel van glimmend metaal, een dunne ketting aan de poot. Achter deze vogel lag een zwart gazon met één helwit poortje en dan begon de reeks steeds gelijke bogen over een heuvelig veld met ribes en hortensia. Hier en daar stond een donkere boom en als vreemde strepen tekenden zich enkele blauwe sparren af, die nog wat licht vingen van het feest. De teunisbloemen met hun open, helgele kelken leken op gevallen sterren en niemand had aandacht voor de schaduw, die aan de binnenzijde van de boogpoortjes het wit verduisterde. Het was de gedaante van Leendert Beyerinck. Hij mankte een weinig, liep met een zonderlinge haakstok, de volle hand om een miniatuur hertengewei, de andere hand op de even gebogen rug. Hij was log en langzaam. Op scheefgelopen hakken naderde hij en als gewoonlijk kwam hij uren te laat. Men herkende hem aan zijn gele, bijna kleurloze haren, die plat over zijn voorhoofd lagen. Zijn volle, touwkleurige snor accentueerde een dieprode, zinnelijke mond. Zijn natte glimlach, zijn eeuwige hoge hoed en zijn ulster, die immer openhing, maakten zijn uiterlijk poenig. Er waren mensen die hem geen hand wensten te geven, omdat ze vreesden dat ze aan hem zouden blijven kleven. Toch gaf men hem meestal wel een hand, want zijn rijkdom nam alle bezwaren weg. Merkwaardig was het contrast tussen zijn belangstellend conversatiegezicht en zijn zwijgzaamheid. Zijn lachende ogen, zijn kleine, witte tanden, het wees op een grote praatlust, maar hij sprak slechts zelden. Wel knipoogde hij begrijpend, kneep de meisjes in de wangen, sloeg de mannen zwaar op de schouders, lachte en hinkte dan weer weg, de ulster breed open, de hoed losjes op het zanderige haar. Steunend op zijn knobbelige stok kwam Beyerinck nader. Hij kwam eens kijken
wat Scharp uitvoerde en hij wilde die jongen van de Sontaine eens polsen. Hém zou men geen verhaaltjes durven vertellen over verjaardagen en goede vrienden. Men was te dikwijls op de schouder geslagen, te warm in de wang geknepen. Nu had Beyerinck scherpe ogen en hij miste de Sontaine reeds, voordat iemand
| |
| |
Beyerinck gezien had, maar eenmaal in het schijnsel van een helwitte lampion gekomen, vlak achter de papegaai zagen de gasten hem staan. Hij lachtte zijn natte lach en sloeg met zijn stok de maat bij het dansen. Toen hij steunen moest tijdens het verder lopen, nam zijn linkerwijsvinger het maatslaan over. Hij keek aan twee kanten langs Rappaport heen en vroeg zich af, waarvoor men hem met deze vent in contact wilde brengen, want die verjaardag was een prachtige, maar doorzichtige dekmantel.
Hij groette niet eerst de jarige, nóch haar ouders, maar tot ieders schrik nam hij zijn hoge hoed af voor de gehate bankier Rappaport, die met een buiging teruggroette en wel zo houterig en plotseling, dat hij bijna viel. Beyerinck lachte, betrad het terras, wendde zich tot zijn zwager, de man van zijn zuster Ida Remagen en vroeg waarom dat knaapje de Sontaine niet gekomen was. Ida verwees hem naar de ouders van Frits en de gasten zagen een zonderlinge, maar zeer wel te begrijpen pantomime van schuddende hoofden en gebarende handen. Het feit, dat Rappaport nu ongevraagd redder in de nood speelde, was voor een spotvogel als Beyerinck er een was, dubbel grappig.
Rappaport hief de staf: - Wals, dames en heren!
Misschien was hij na een paar minuten en na een kneepje in Pauline's wang wel weer weggegaan, als niet Jans met haar harde, droge stem iets gezegd had over dertig procent, buitenlandse aandelen en Rappaport. Toen nam Leendert Beyerinck zijn hoed af, schoof hem onder zijn stoel en vroeg hoe juffrouw Scharp het maakte, ze zag er nog patent uit, vond hij.
Rappaport, die als ceremoniemeester vrij overbodig was geworden en aan zijn staf een magere partner had, manoeuvreerde met enige omhaal in de richting van Willem Scharp en vroeg op de man af, of er even tijd was om zaken te bespreken. Scharp voelde waar de man heen wilde en kon een gevoel van trots niet onderdrukken. Eindelijk dan ging men happen. Eindelijk sprak men tegen hem het eerste woord en het peperdure feest zou zijn rente wel opbrengen. Voor een ogenblik vergat Scharp zijn ergernis, want Paulientje draaide met gesloten ogen in de armen van die kale Henri en Ernst walste met alle pluimen van Parijs in zijn armen. De grijze veer deinde en nam de kleur aan van de lampions. Om de drie seconden zagen de dansers in de verte, op het terras, Jans en Beyerinck zitten naast de gastvrouw en naast allen die niet meewalsten. Onder het inktzwarte venster dronken ze hun glaasje en keuvelden en keken naar de sierlijke dansparen om de vijver. Ze zagen de grijze veer brutaal verkleuren maar wat ze niet zagen was de spot om de kleine, rode mond van Pauline Scharp. Toen ze haar ogen weer opende, keek ze Ernst recht in het guitige gezicht en beiden stikten ze haast van plezier. Frits de Sontaine had dit boosaardige spelletje uitgedacht en hij was het ge- | |
| |
weest, die zowel Henri als Gerarda op het feest had laten uitnodigen. Scharp vermoedde het wel, maar hij onderschatte de gevolgen van dit alles zozeer, dat hij zich ietwat vermanend tot Rappaport wendde met de opmerking, dat er morgen tijd te over was. - Morgen of overmorgen... tijd genoeg mijn waarde! Waarom zouden wij nú zaken doen?
Over de tegels wippend, verliet hij snel de dansvloer, nam een jong meisje in de arm, draaide mal in het rond over het zachte gras, liet het kind weer gaan, dat zich verlegen kronkelde en liep toen Bosdriesz in de stevige armen. - Wou je soms ook zaken met me doen? vroeg hij overmoedig en de notaris antwoordde: - verduiveld je raadt het, kan het even? Er staan drie ton bij jou en ik dacht zo, om nog een ton...
- Morgen mijn waarde, morgen! Nu is het feest, maar héla... waar is Jans gebleven, toch niet gaan dansen hoop ik?
Jans Scharp, die zich aan al dat gedans evenzeer ergerde als aan de blote beeldjes en tevens aan het feit, dat die sluwe Beyerinck haar had weten uit te horen over Willem, had haar plaats verlaten en was naar binnen gegaan. Ze wilde even kijken, zomaar, zonder reden. Ze was boos op haar nichtje, dat heel de avond verdanste met een jongen van die armzalige dokter, die niet eens een eigen rijtuig hield. Boos was ze ook op Willem, die dat lichtzinnige schepsel uit Parijs niet uit de tuin smeet. Tijdens het trappen klimmen, vlot en met nijdig klapperende hakken, keek Jans eens terzijde naar het feest. Een paars feest, een helrood feest, een groen feest. Door het witte medaillon zag ze haar broer lopen met de notaris en toen wist ze meteen, dat ze nog eens naar een erfstuk wilde gaan kijken, dat Willem voor haar neus had weggekaapt.
Scharp en de notaris liepen daar niet alleen. Vele hadden zich losgemaakt van de dansgroep om de vijver en nu werd de schoonheid van de sprookjesachtige tuin bewonderd. De tuinman in zijn geleende, zwarte jas, groette beleefd de paartjes in de priëlen. Hij zette nieuwe kaarsjes in de lampions en niemand durfde hem te verzoeken, of hij dat maar laten wilde. Op de kaarsenstok danste een kleine, trillende vlam in de naderende nacht.
Bosdriesz zou geen goed notaris zijn geweest, als hij niet tactvol en langs een omweg tóch over zaken was begonnen. Hij prees dus het werkzame leven van Scharp, zei dat de uiterlijke schoonheid van de tuin een herbeleving was van de innerlijke schoonheid van de ziel, legde vervolgens de nadruk op de schoonheid van een zo bekoorlijke jonge dochter die eens alles... dit alles... zou moeten beheren en nét zo eerlijk en weloverwogen als papa het had gedaan... en nog deed! Hij sloeg met zijn hand naar een paar vleermuizen die grillig door de duisternis fladderden, streek daarna met de toppen van zijn vingers over een paar heesters, liep zonder het te zien door een ragfijn spinneweb heen. Een breed- | |
| |
vertakte hortensia deed hem opmerken, dat het leven grillig en wijd vertakt was en dat de bloemen van het levensgeluk juist datgene was, wat men voor anderen deed. - Iemand die zo'n feest kan scheppen, mijn waarde, die kan meer. Veel meer! En daarom wilde ik je vragen...
- Morgen, zei Scharp. Hij zei ter verklaring, dat Frits de Sontaine zijn geheugen was en dat er aandelen genoeg waren en Bosdriezs moest zeker begrijpen dat oude vrienden en vooral: wáre vrienden voorrang kregen. Bovendien had hij de gegevens op kantoor en niet thuis in het kabinet... Toen keken ze samen naar de gele teunisbloemen die op bevel van Scharp aan de schoffel ontkomen waren en voorzichtig over een strook late viooltjes heenstappend, dacht hij, terwijl hij zijn schoenen in de mollige klaver zette: - het spijt me, oude en ware vriend, maar Beyerinck gaat voor en dan Rappaport en dan een hele tijd niets, dan de rest en dan jij, want je hebt me al veel te veel aandelen naar mijn zin.
Rappaport kondigde een pauze aan, door driemaal met de punt van zijn staf op de tegels te slaan. Op zijn wenk zweeg ook de muziek en de danslustigen verlieten gearmd de vijverzoom, die plotseling een verlaten aanzien kreeg. De vijver leek kleiner dan eerst, de tegels groter. Er was een roos blijven liggen. Eén felrode roos met ongeschonden blaadjes en een volle knop in de weelderige kroon. Een meisje moest de bloem verloren hebben en het was een wonder, dat niemand haar vertrapt had. Drie of vier handen grepen tegelijk en er ging een schaterend gelach op. Toen was het Ernst Remagen die zijn hand niet terugtrok. Hij liet Gerarda's arm even los en raapte de roos van de grond.
De enige die dit niet zag, was Jans Scharp. Ze zag heel andere dingen. Ze zag de weelde in het huis van haar broer en ze kon zich niet begrijpen, dat zijn kapitaal zich in korte tijd zo vermeerderd had. Ze zag bij het laaggetrokken gaslicht de zilveren theeserviezen achter geslepen glas. Ze zag de zwaar geverniste schilderijen op het gestreepte behang en ze keek in het voorbijgaan in de ovale spiegel met de blauw glazen lijst en de groene, glazen engeltjes aan de zijkanten. Die engeltjes droegen glazen kaarsenhouders in hun doorschijnende vuistjes. Jans liet haar kleine, ruwe handen over het mollige pluche van de stoelen glijden, totdat ze er rillingen van kreeg onder haar haarwortels. Met haar knoopjeslaarzen liep ze over de gespijkerde vloerkleden. Haar puntige ellebogen boorden bijna door de tafzij heen, toen ze de fluwelen gordijnen terzijde duwde, die toegang gaven tot het kantoor. Daar vond ze pas wat ze had gezocht: het kabinet van haar gestorven vader. Een notenhouten kast op balpoten. Drie buikige laden bolden naar voren. De bovenkant werd ingenomen door twee deuren met spiegels in de panelen.
In deze kast moest zich het kapitaal bevinden van haar broer. Jans wilde
| |
| |
heus niet gaan stelen en zelfs al had de kast wijd opengestaan, dan nog zou ze geen vinger naar de inhoud hebben uitgestoken. Ze wilde alleen de geheimzinnige bron van overdaad en welvaart met eigen ogen aanschouwen en misschien betreurde ze het, dat haar geld in de alledaagse spaarfondsen van Boaz en Kroner belegd was. Jans maakte een gebaar, als wilde ze de kast omvatten, doch een zacht gekraak achter haar rug deed haar verschrikt het hoofd wenden. Achter haar stond een verbaasde Sofie.
- Zoek je iets Jans?
Ja, Jans zocht iets. Ze zocht zeep om haar handen te wassen en ze zocht een wollen sjaal, want ze had het koud. Met haar hand wees ze naar de bovenkant van het kabinet, waarop een monsterachtige grote vaas stond, vol met pluimen en kunstbloemen. Ze vroeg wat dat voor een ding was. Het was een Engelse vaas in glimmende, wazige kleuren. De rand en de ronding van de glimmende buik waren rijk bedekt met porseleinen rozen, tulpen en fantasiebloemen, die als aparte beeldhouwwerkjes aan de vaas waren bevestigd. Het meest opvallend was een vogelnest, bevolkt met stenen uilen, die met glimmende kraaloogjes over de rand keken.
- Gewoon... een vaas... zei Sofie lijmerig. Jans stoof op, ze redde haar figuur door een dwaze ruzie te forceren over deze vaas.
- Gewoon... gewoon... Noem je dat onding gewóón? Waarom staat dat mormel op onze kast? Willem heeft geen gevoel voor het verleden. Hoe komt hij aan dat ding?
- Wil ik je de waskom wijzen Jans? Beneden heb ik wel een sjaal voor je of een ouwe Scheveninger...
- Dank je wel, ik ben geen viswijf! Zonde van dat mooie kabinet dat dat hier staat met zo'n vaas erop. Vader had het mij beloofd, maar tja... kom, laat ik mijn handen gaan wassen, je koek is zo vet gebakken, ik druip gewoon. Wat ik zeggen wilde Fie, in wat voor stukken heeft Willem zijn kapitaal belegd?
Sofie liet zich veel zeggen door haar afschuwelijke schoonzuster, die door Pauline van jongs af aan de taai-taaipop werd genoemd, maar Sofie had de dag tevoren uren lang cake staan bakken en die was beslist niet te vet, zoiets te zeggen was plagerij en niets anders. Ze verdedigde het feestgebak door een verhandeling te houden over stijf beslag, boerenboter en grauw papier.
Jans lachte door haar neus. Met dat zeurige, honende gesnuif bracht ze de arme Sofie in opstand. Voordat deze echter iets kon zeggen, wilde Jans weten, wat voor stukken het waren, Russen of olie of rubber.
- Nee, zei Sophie, - het zijn geloof ik Amerikaanse papieren, maar alleen van eigen geld natuurlijk. Weet je wie er vette cake bakt?
Jans had weinig belangstelling voor deze vraag. Ze begaf zich naar een
| |
| |
klein nevenvertrek, waar een wastafel stond, ze waste met een vies gezicht haar handen en vroeg: - Het is toch geen Panamakanaal hoop ik?
- De Sontaines Jans, die bakken vet! Gut, daar word je nou letterlijk misselijk van, maar ik bak altijd precies goed, al zeg ik het zelf.
- Wat voor stukken Sofie?
- Spoorwegen geloof ik, zestig procent zei Willem en die weet het secuur, maar het is een bof hoor, volgende week wordt er uitbetaald vanuit Engeland en de heren hebben Willem deze vaas gestuurd voor de aardigheid. Er was maar één bloem gebroken en hier heb je een sjaal... geen Scheveningse.
Jans wikkelde haar handen in een ruige doek, haalde kouwelijk de schouders op, mompelde: - Zestig procent? Dat is het dubbele van dertig en zes maal zoveel als ze bij Boaz en Kroner gaven. Ze zei: - Dan is de boel hier dus nog niet betaald is het wel Fie?
Fie ergerde zich ontzettend. Ze vroeg of het nu nodig was, dat Jans zo kwaaddenkend was. Nee, Jans was niet kwaaddenkend, ze wist alleen maar niet dat Willem zoveel ‘eigen geld’ in zijn kabinet had zitten, maar 't zou wel zo zijn, het was haar zaak ook niet. Ze hing de handdoek op en keek eens rond. Een opalen karaf met een stop als een bevroren tulp zou geen fortuin kosten, maar de schilderijen waren tonnen en tonnen waard. Jans maakte zich gereed om weer naar beneden te gaan. Knorrig zei ze, dat ze zelfgebakken koek al gauw te vet vond. Haar kille ogen, pitten in taai-taai, speurden rond. Ze zag crapeaux met echt gobelin, lusters van bergkristal, een pendule van groene jade, uiterst klein pronkstuk onder een glazen stolpje met een rand van groen fluweel. Jans kuchte en haalde haar scherpe neus op. Haar eigen stoelen met trijp en sluimerrollen waren degelijker. Haar klok met de harde tik en de bronzen Eva, was juist door die kuis met sluiers omwonden Eva, minder dégoutant. De naakte nimfen op de jade pendule vervulden Jans met diepe minachting.
Door het luisteren naar het bijna onhoorbare uurwerk, hoorde Jans, dat de muziek pauzeerde. Stemmengeklater klonk door de tuin en werd nog versterkt in de hall, waarbij het rinkelen van vaatwerk en tafelzilver elk gesprek onverstaanbaar maakte. Nog steeds in gedachten en alle wellevendheid vergetend, ging Jans Scharp naar beneden en liet haar schoonzuster als een getrapte dienstmeid, die goed beschouwd niet bij de familie hoorde, achter haar aan lopen.
Midden op de trap keek Jans Scharp door het witte ovaal naar beneden. Zij zag de gasten zitten en ze lachte zuur.
Leendert Beyerinck hief zijn wandelstok op. Hij wees naar Pauline's hals en zei tegen het meisje, dat zij zo'n prachtige camee bezat. Meer dan honderd ogen volgden de richting van de wandelstok. De jongelui stoot- | |
| |
ten elkaar eens aan. Pauline liet de man rustig wijzen. Ze hief het ovalen bijou met twee vingers van haar borst en liet het sieraad aan de gouden ketting heen en weer draaien. Het was een roos van ivoor, gevat in een rand van goud.
Beyerinck lachte klef en zonder zijn troebele blik van het bekoorlijke meisjesfiguurtje af te wenden zei hij, dat hij wel zien kon hoe deftig papa was. Scharp schraapte zijn keel en dwong zich tot een glimlach.
- Ja ja, riep Jans, terwijl ze met haar duim op een plakje cake drukte en daarna haar duim inspecteerde, - zeg dat wel mijnheer Beyerinck, het is te hopen dat er maar veel treinen door de nieuwe wereld mogen rijden, dan krijgt Paulientje volgend jaar een roos van diamant. Ziezo, dat was in elk geval duidelijke taal. Rappaport loerde over zijn glas rode wijn naar Scharp, Beyerinck liet zijn wandelstok weer zakken. Zijn grijns werd breder. De Remagens wendden gelijktijdig hun verbaasde gezichten naar hun zoon Ernst en onder de beursmensen was enige beweging merkbaar.
Het diner dat toen volgde, muntte uit in drie dingen: goede spijzen, goede toespraken en een goed tafelgesprek van man tot man. Drie tafels in hoefijzervorm in het gras geplaatst, boden de gasten een overdaad van heerlijkheden met Franse namen. Onder invloed van de wijn werden de toespraken inniger, de conversatie openhartiger. Remagen begon met een dronk op de jongedochter. Om de tien woorden gebruikte hij het woord: liefde.
- De liefde is een groot ding in ons leven en als er, mijne geliefden, geen liefde ons dreef tot...
Hij wouwelde verder. Alleen de dominee luisterde. De onderlinge gesprekken klaterden als een verre waterval door de tuin. Wie goed luisterde, verstond woorden zoals: procenten... spoorwegen... aandelen...
Remagen somde alle goede eigenschappen op van zijn gastheer en scheen daarbij te vergeten, dat het om Pauline ging. Met vijf vingers in de lucht en een huppelende duim van zijn andere hand over de toppen van die vingers, telde hij de edele eigenschappen van Scharp als een sommetje bij elkaar: Edelmoedigheid, bescheidenheid, wijs beleid, trouw, vlijt... En toen begon hij weer van voren af aan, duim op duim, omdat hij vingers te kort kwam. De papegaai kraste even en een verdwaalde vleermuis fladderde over de tafel heen en stootte tegen het glas van een der olielampen, om dan weer in de duisternis te verdwijnen.
De onovertrefbare eigenschappen van Scharp werden toen overgebracht op zijn jarige dochter. Met het glas in de hand wenste hij de ouders van ‘dit schone en tedere meisje’ geluk met hun reine, kuise dochter en hij wenste nog de onbekende man geluk, die deze schat eens de zijne zou mogen noemen. - En, zei hij, - ...ofschoon de naam van deze gelukkige mij op de lippen ligt, zal ik de laatste zijn die een droom van zoet ont- | |
| |
luikende liefde zal prijsgeven, door u deze naam te noemen, want schroom weerhoudt mij te zeggen, dat ik...
Pauline werd vuurrood. Gelukkig begon Gerarda heftig te applaudisseren, tot vermaak van Ernst, die zijn vader in het gezicht uitlachte. Toen nu Ernst opstond en het woord vroeg, werd het onwaarschijnlijk stil in de tuin. Ernst zei, dat hij iets te vragen had, een verzoek aan een jongedame! Zich tot Gerarda wendend, riep hij: - Och lieve juffrouw, wilt u ons verrassen met wat pianospel?
Rappaport was de enige die luidop lachte en wel zo hard, dat Scharp hem met genoegen uit zijn tuin had willen werpen.
Geen der gasten, op een paar ingewijden na, doorzag de wrange klucht, en de zeventienjarige dochter van de dominee vroeg zich af, of Pauline werkelijk verliefd was op de zoon van dokter IJssel de Schepper. Ze had horen fluisteren, dat Henri op een onfatsoenlijke wijze hield van een Franse dame en ze had aanvankelijk Gerarda Blöte voor die dame aangezien.
Gerarda speelde. De polka, de Perzische markt en het bloemenlied werden achteloos van de piano geveegd. Beyerinck, die meende, dat ‘Mimi d' Amour’ nu te horen zou worden gebracht, vergiste zich deerlijk, want Gerarda speelde Chopin. Haar slanke handen dansten week over de toetsen. De grijze veer ademde zachtjes op een bed van groen fluweel. Tijdens het spelen werd Scharp enkele malen op de schouder getikt, maar hij schudde het hoofd. Hij wenste niet over zaken te spreken en niet over zijn dochter of over andere aangelegenheden. Het huwelijk was niet zo belangrijk meer. Beyerinck zou tóch wel in de stemming geraken en pas dan kwamen de anderen aan de beurt. Hoe gelukkig was het, dat Scharp alles op één troef had gezet. Morgen zou hij onbeperkt heersen over al deze mensen en Ernst zou zich wel eens bedenken, voordat hij zo'n positie versmaadde. Na het vuurwerk zou hij dat jongetje van IJssel de Schepper even keurig onder handen nemen, die zou dan meteen zijn muzikale nichtje naar huis mogen brengen. En daarna zullen we nóg eens kijken dacht Scharp. Zo genoot hij tevreden van de muziek, van wijn, gebak, hij genoot van de tintelende lichtjes, van het gefluister van zijn vrienden en hij genoot van zichzelf. Zo kon het urenlang voortgaan. Jarenlang... een mensenleven lang.!
Minder gelukkig bleek Remagen te zijn. Achter de ruggen van de gasten om liep de man naar de stoel, waarin zijn zoon had plaatsgenomen. De zoon hief zijn wijnglas enkele centimeters boven het damast en bestudeerde de kleurige facetten van het geslepen kristal. De glimlach onder de bruine, volle snor werd bij het fluisteren aan zijn oor, slechts breder. Het applaus voor Gerarda sloeg het gemompel van de oude man stuk. Toen Ernst schalks tegen Pauline begon te lachen, wendde Remagen
| |
| |
zich midden in een zin om en ging terug naar zijn plaats. Hij was eerder verdrietig dan boos. De jongen wist niet wat hij wegsmeet. Als oom Leendert kwaad werd, dan kon je nog wat beleven! Dan zou die verwenste Rappaport misschien een kans krijgen en je wist maar niet, wat Leendert later doen zou met zijn vermogen. Door een huwelijk zou al het geld in één hand komen en als Pauline en Ernst hun kind dan Leendert of Leentje zouden noemen, dan zou...
Mevrouw Remagen stoorde haar man in zijn overdenkingen, door hem plotseling te vragen, waarom de jongen Paulientje nou maar niet vroeg? Het leek wel, zei ze klagend, - of hij zijn zinnen heeft gezet op dat piano-juffie.
Ze hoorde niet, dat Gerarda het Scherzo in F. kleine terts aankondigde. De muziek drong niet meer tot haar door en blijkbaar verging het de anderen evenzo, want de meeste gasten verlieten hun plaats en wandelden paarsgewijze door de paradijsachtige tuin. Dominee Bleeker keek oogluikend toe, hoe Teun Monteban het hof maakte aan zijn dochtertje Nellie en haar tijdens de wandeling vergeleek met alle bloemen die de late zomer nog had laten staan. Jans had de sjaal aan Sofie teruggegeven, het was toch te warm. Ze vond, dat bij nader inzien de cake tóch meeviel. De uren waren voor de meeste aanwezigen vergleden in een loom genieten. Kleine gebeurtenissen die het lot bepalen, merkt men zelden en dat Scharp zo nu en dan aantekeningen maakte in zijn agenda - afspraken voor de volgende dagen, zo men constateerde - dat was niet meer dan normaal te noemen. Het souper was geëindigd, de tafels waren weer weggenomen en het strijkje hervatte de sentimentele melodieën, die de jongelieden verliefd en de ouderen weemoedig maakten.
Het liep tegen middernacht. De zomerhemel toonde een rijke fonkeling van sterren en de warmte van de zonnige dag, een even teruggeweken hitte, zonk langzaam terug in de tuin.
Soms zag men de grijze struisveer van Gerarda even opduiken tussen de zilveren berken, geflankeerd door de kaasdop van Ernst, die hem bijna op de neuswortel stond.
Pauline zat op een roomblanke tuinbank in een priëel. Ze luisterde naar de zachte, maar opgewekte stem van Henri. Hij verdedigde Gerarda, haar rouge, haar kleding en haar pianospel.
- Valt er dan iets op haar aan te merken? vroeg Pauline en ze dacht aan de brieven, die ze aan Ernst had geschreven en waarin veel voorkwam over vrijheid en onafhankelijkheid. Ze wendde haar gezichtje in de richting, waar ze Gerarda het laatst gezien had, maar ze kon van Ernst geen glimp meer ontdekken. Ze sloot de ogen en zei dat ze vermoeid was. Ze had zich nu met het feest wel verzoend.
In de verte, langs de met klimop begroeide hekken, kwam een jongen
| |
| |
aangelopen. Het leek wel een postbode te zijn met zijn platte pet. Hij maakte een praatje met de koninklijke portier en hij liet een brief zien. Henri zag hem gebaren en hij dacht aan een te laat gekomen telegram, dat bij de andere in de zilveren schaal zou worden gelegd. Het speet Henri een beetje, dat hij zijn nichtje Gerarda aan Ernst moest overlaten, want Pauline Scharp leek hem koeler en saaier dan hij had gemeend en zelfs voor een comedie als deze, toonde ze niet de humor te bezitten, die hij van haar had verwacht.
Pauline opende de ogen, toen ze de fontein hoorde spuiten. Verrassen deed het haar niet meer, er was te dikwijls gerepeteerd. Alles was gerepeteerd, behalve dan het feit, dat ze hier zat. Ze zag de waterstraal vanuit het midden van de vijver hoog opschieten en waaiervormig neervallen als een glazen treurwilg vol van zachte, nauwelijks waarneembare kleuren.
Gerarda genoot van het schouwspel. Ze lag languit op het gras en ze leunde met haar hoofd in haar handen, de ellebogen tussen de kleine, slapende bloemen.
- Kijk, zei ze tot Ernst, - die fontein lacht zich in tranen en jij lacht niet mee...
Op het terras week Jans een eindje terug in haar schommelstoel.
- Het spat, jessiss... riep ze nijdig en ze stond op, teneinde in de hall bescherming te zoeken tegen de zachte druppels. Maar de hall was een broeikas. De hitte werd hier schier ondragelijk, ook al, omdat de tuinknecht een groot aantal scheepslantaarns aan twee kettingen bevestigde, die over een katrol, bovenin de hall, waren neergelaten. Bij het optrekken van die kettingen zouden de vele vlammen het glas in lood venster fel verlichten.
Scharp gaf aanwijzingen, overbodige wenken, die zonder opzet genegeerd werden. Rappaport, nieuwsgierig naar het effect, begaf zich weer naar buiten en met zijn rug naar het nog steeds donkere venster, ontwaarde hij in de verte de blanke, naakte schoudertjes van Pauline en aan de andere kant van de vijver zag hij, laag in het gras als was daar een paradijsvogel, de grijze hoedveer van Gerarda. Ook zag hij een postbode en hij glimlachte om de verbazing van de jongen, die aarzelend en voorzichtig over de mostrappen heen, de villa naderde.
Scharp, ook weer op de gele tegels gekomen, had het te druk voor een postbode. Hij wees met zijn hand naar de hall, doch de jongen begreep hem niet.
De gastheer liet hem dus maar staan, de telegrammen hadden vandaag geen haast. Snel stak Willem Scharp een aantal vuurpijlen in de ijzeren houders, die Hein voor hem had klaargezet en nog voor alle gasten zich bij het water verzameld hadden, schoot de eerste pijl sissend door de nacht.
| |
| |
Pauline rees op en legde haar arm in die van Henri. Gerarda stak haar beide handen uit naar Ernst, die haar ophief uit het gras en de spanning was zo hoog gestegen, dat dominee Bleeker zijn dochtertje niet eens miste, die ergens in een priëel naast een sneeuwblanke cupido, de kus van haar leven gaf aan een overmoedige Teun Monteban. De gasten dachten op dat moment niet aan hun afspraken met hun gastheer en Jans dacht niet meer aan het kabinet met die Engelse vaas. Binnen in de villa sloegen de klokken het uur van twaalf en buiten sloegen vele harten van verwachting. Dan werden de lampen opgetrokken en Pauline legde haar trillende hand op haar borst. Een helgeel ovaal tekende zich af in het venster en dat rozet was de enige heldere plek in dat feest van kleuren. Een glazen meisje stond daar hoog boven Pauline die zich schaamde en de ogen neersloeg. Het was een portret van sprekende gelijkenis.
Toen de lampen allen waren opgetrokken, ontstak Scharp de tweede vuurpijl.
Sissend, doch zonder knal rezen de raketten uit het ijzer, het vuur spatte hoog boven de boog van de fontein uiteen en duizenden strepen, vonken en sterren golfden over de vijver en over heel de tuin. Eén ogenblik was alles als door de zon verlicht en slechts de loopjongen van het postkantoor, die met het telegram in de hand, nog altijd naast Scharp was blijven staan, durfde de gewijde stilte te verbreken, door ontoepasselijk, doch welgemeend te vloeken...
Wordt vervolgd
|
|